ECLI:NL:RBNNE:2025:2709

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
LEE 24/297 en LEE 24/442
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting horecabedrijf en weigering alcoholwetvergunning wegens onjuist Bibob-formulier

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 8 juli 2025 uitspraak gedaan over de sluiting van een horecabedrijf en de weigering van een alcoholwetvergunning. De burgemeester van de gemeente Súdwest-Fryslân had de vergunning geweigerd omdat het Bibob-vragenformulier onjuist was ingevuld. De rechtbank oordeelde dat het beroep van de eisers deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk was. De rechtbank stelde vast dat de burgemeester bevoegd was om handhavend op te treden, gezien de gedoogsituatie die bestond zolang de aanvraag voor de alcoholwetvergunning liep. Echter, door het onjuist invullen van het Bibob-formulier waren er gewijzigde omstandigheden die de burgemeester in staat stelden om het gedogen te beëindigen. De rechtbank vond de gevolgen van de sluiting voor de eisers niet onevenredig, gezien het algemeen belang van handhaving en het belang van het correct invullen van het Bibob-formulier. De rechtbank kende een proceskostenvergoeding toe aan de eisers in de zaak tegen de weigering van de alcoholwetvergunning, maar verklaarde het beroep van de andere eisers niet-ontvankelijk. De rechtbank concludeerde dat de burgemeester de alcoholwetvergunning terecht had geweigerd en dat de sluiting van het restaurant proportioneel was.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 24/297 en LEE 24/442

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2025 in de zaak tussen

1. [eiser 1],
2. [eiser 2]en
3. [eiser 3]allen uit [plaats] , gezamenlijk aangeduid als eisers
(gemachtigde: mr. W. de Haan),
en

De burgemeester van de gemeente Súdwest-Fryslân

(gemachtigden: F. Kelderhuis, mr. E. van der Goot en mr. L. Blankestijn).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de sluiting van horecabedrijf ‘ [restaurant] ’ en de afwijzing van de aanvraag van eiseres sub 1 (verder: [bedrijf] ) voor een alcoholwetvergunning. Eisers zijn het niet eens met de sluiting en de afwijzing. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de sluiting en de weigering van de vergunning.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de beroepen deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk zijn. De beroepen van eisers sub 2 en 3 zijn niet ontvankelijk, omdat (namens hen) geen bezwaar was gemaakt tegen de weigering van de alcoholwetvergunning. Het beroep van [bedrijf] tegen de weigering en de beroepen van alle eisers tegen de sluiting zijn ongegrond. Eisers krijgen dus geen gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot de bestreden besluiten (4). De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 5. Daarbij gaat de rechtbank in op de volgende vragen:
  • Was de burgemeester bevoegd om handhavend op te treden?
  • Was de burgemeester bevoegd om bepaalde vragen in het Bibob-formulier te stellen?
  • Zijn de vragen op het Bibob-formulier onjuist beantwoord?
  • Was het vermoeden van de burgemeester dat er sprake was van valsheid in geschrifte redelijk?
  • Is de weigering van de vergunning evenredig?
  • Kon de burgemeester in redelijkheid overgaan tot sluiting van het restaurant?
Aan het eind staan de beslissingen van de rechtbank en de gevolgen daarvan.
1.3.
De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesverloop

2. [bedrijf] heeft op 22 mei 2023 het bedrijf ‘ [restaurant] ’ overgenomen. Bij de overname van een bestaand horecabedrijf mag dit van de burgemeester in principe open blijven, terwijl de aanvraag voor een alcoholwetvergunning van de nieuwe exploitant loopt. Deze aanvraag heeft [bedrijf] op 21 april 2023 gedaan. Omdat de burgemeester bij de behandeling van de aanvraag van [bedrijf] informatie verkreeg waardoor hij verwachtte dat de vergunning niet verleend zou worden, heeft hij op 21 juli 2023 een last onder bestuursdwang opgelegd. [bedrijf] moest het bedrijf binnen een uur sluiten, anders zou de burgemeester het bedrijf laten sluiten. Het bezwaar van [bedrijf] tegen deze sluiting was volgens de burgemeester op 18 december 2023 ongegrond. Dit is bestreden besluit 1. Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld (zaak nummer LEE 24/297).
2.1.
Op 26 september 2023 is de aanvraag voor de alcoholwetvergunning door de burgemeester geweigerd. Met het bestreden besluit van 27 december 2023 op het bezwaar van eisers is het college bij dat besluit gebleven Dit is bestreden besluit 2. Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld (zaak nummer LEE 24/442).
2.2.
Eisers hebben verzocht het beroep in zaak LEE 24/442 versneld te behandelen. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen.
2.3.
De burgemeester heeft in beide zaken verweerschriften ingediend en verzocht de zaken gevoegd te behandelen. [1] De rechtbank heeft de zaken gevoegd.
2.4.
De burgemeester heeft verzocht om beperkte kennisneming van bepaalde stukken. [2] De rechtbank heeft dit verzoek op 30 april 2024 bij tussenbeslissing afgewezen, omdat alle partijen de stukken al kennen.
2.5.
Eisers hebben op 19 februari 2025 en op 31 maart 2025 aanvullende stukken gestuurd.
2.6.
De rechtbank heeft de beroepen op 14 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers sub 2 en sub 3, de gemachtigde van eisers en de gemachtigden van de burgemeester.
2.7.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen. In deze uitspraak wordt op de beide beroepen uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

De niet betwiste feiten
3. De rechtbank stelt de volgende feiten vast. Deze zijn tussen partijen ook niet in geschil.
3.1.
Eisers zijn gestart met de exploitatie van een horecabedrijf zonder dat zij hiervoor de benodigde alcoholwetvergunning hadden.
3.2.
Namens eisers heeft hun voormalige gemachtigde, [naam] , een aanvraag voor de alcoholwetvergunning gedaan. Deze heeft namens eisers het Bibob-vragenformulier ingevuld. Bij vraag 4, met het opschrift ‘
In negatieve zin in aanraking is (geweest) met politie, justitie, bestuur of belastingdienst’is ‘
nee, dit geldt voor beide bestuurders’ingevuld. Bij vraag 5, met het opschrift ‘
Betrokkenheid bij andere ondernemingen’is ingevuld dat eiser sub 2 betrokken was bij drie ondernemingen. Op 15 juni 2023 heeft de behandelend ambtenaar gevraagd of eisers bij hun antwoorden op vraag 4 en 5 blijven.
3.3.
Bij e-mail van 27 juni 2023 heeft [naam] namens eisers gereageerd. Hij heeft hierin onder andere gemeld: ‘[eiser sub 2]
heeft een loods gehad en heeft deze verhuurd destijds. Toen is de verhuurder een hennepplantage gestart en deze is toen opgerold. Er is toen ook een proces verbaal opgemaakt tegen[eiser sub 2].
Echter op 3 februari 2021 heeft de rechtbank besloten om hem verder niet te vervolgen wegens onvoldoende bewijs.(Zie bijlage)’ en ‘[eiser sub 2]
is bij andere bedrijven betrokken maar[eiser sub 3]
is geen partner of aandeelhouder geweest bij andere bedrijven’.
3.4.
Bij e-mail van 7 juli 2023 heeft [naam] namens eisers onder meer de volgende mededeling gedaan: “
Hierbij stuur ik u het sepot in pdf. Tevens stuur ik u hierbij ook de bescheiden van het andere feit’.Uit deze e-mail volgt dat eiser sub 2 op 11 augustus 2020 door de politierechter is vrijgesproken van vernieling, en is veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete vanwege mishandeling, met een proeftijd van twee jaar.
3.5.
Eiser sub 2 is naast de drie ondernemingen die door [naam] zijn genoemd in het Bibob-vragenformulier, vermeld in het register van de Kamer van Koophandel als bestuurder van twee vennootschappen en een stichting. Eiseres sub 3 is in het handelsregister van de Kamer van Koophandel vermeld als bestuurder van [bedrijf] , een ander horecabedrijf en een stichting.
3.6.
Op 3 februari 2021 is de strafzaak tegen eiser met betrekking tot (onder andere) productie van wiet/hennep geseponeerd wegens gebrek aan bewijs.
De bestreden besluiten
4. In het bestreden besluit van 18 december 2023 heeft de burgemeester op advies van de bezwaarschriftencommissie de termijn waarbinnen eisers het bedrijf moesten sluiten (1 uur) nader gemotiveerd. Het besluit tot sluiting (een last onder bestuursdwang) was verder volgens de burgemeester terecht gegeven, omdat er door het onjuist invullen van het Bibob-formulier twijfels waren of de alcoholwetvergunning verleend zou worden. Er was geen concreet zicht meer op legalisatie en daarom was een sluiting op grond van het handhavingsbeleid nodig.
4.1.
De alcoholwetvergunning is door de burgemeester geweigerd omdat hij vermoedde dat het zogenoemde Bibob-vragenformulier opzettelijk onjuist is ingevuld. Vragen 5, 6A en 6B zijn volgens de burgemeester niet naar waarheid ingevuld. Dat levert het misdrijf valsheid in geschrifte op en daarom kan hij de alcoholwetvergunning weigeren. In het bestreden besluit van 27 december 2023 heeft de burgemeester overwogen dat hij redelijkerwijs kon vermoeden dat er sprake was van valsheid in geschrifte. Ook overwoog hij dat de gevolgen van de weigering niet onevenredig zijn met de daarmee te dienen belangen.
Ontvankelijkheid van eisers sub 2 en sub 3
5. De rechtbank moet ambtshalve – dus uit zichzelf, zonder dat partijen hierover iets aanvoeren – toetsen of eisers beroep mogen instellen. Alleen eisers die bezwaar hebben gemaakt tegen het bestreden besluit kunnen beroep instellen bij de rechtbank. [3] De rechtbank stelt vast dat eisers sub 2 en sub 3 geen bezwaar hebben gemaakt tegen het besluit tot weigering van de alcoholwetvergunning. Dat betekent dat zij geen beroep kunnen instellen tegen dat besluit. Hun beroep in zaak LEE 24/442 wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard. [bedrijf] heeft wel bezwaar gemaakt. Het beroep van [bedrijf] wordt daarom wel inhoudelijk behandeld.
Was de burgemeester bevoegd om handhavend op te treden?
6. Op grond van artikel 2:28 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2021 van de gemeente Súdwest-Fryslân (APV) en artikel 3 van de Alcoholwet is het verboden om zonder vergunning een horecabedrijf te exploiteren. Tussen partijen is niet in geschil dat [bedrijf] op 21 juli 2023 niet beschikte over die vergunning, maar wel een horecabedrijf exploiteerde. Dit betekent dat de burgemeester bevoegd was om handhavend op te treden tegen [bedrijf] .
6.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de burgemeester in beginsel niet handhavend optreedt tegen het ontbreken van zo’n vergunning als:
  • er sprake is van overname van een bestaand bedrijf en
  • er een aanvraag is gedaan voor een alcoholwetvergunning door de nieuwe exploitant.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of de burgemeester in dit geval in redelijkheid gebruik kon maken van zijn bevoegdheid.
6.2.
Omdat de beantwoording van deze vraag afhangt van de feiten en omstandigheden die zich voordeden tijdens de behandeling van de aanvraag voor de alcoholwetvergunning, bespreekt de rechtbank eerst de beroepsgronden tegen de weigering van de alcoholwetvergunning.
Mocht de burgmeester de vragen 4, 5 en 6 in het Bibob-formulier stellen?
7. Eisers voeren aan dat de burgemeester op grond van artikel 7a van de Wet Bibob alleen informatie mag opvragen over aspecten die zijn genoemd in een ministeriële regeling. Er was op het moment dat de burgemeester de informatie vroeg volgens eisers geen geldende ministeriële regeling, omdat de oude ministeriële regeling was gebaseerd op artikel 30 van de Wet Bibob. Artikel 30 van de Wet Bibob is vervallen, en daarom is de ministeriële regeling ook vervallen, aldus eisers. Eisers menen daarom dat de burgemeester de vragen 4, 5 en 6 over het strafrechtelijk verleden, over de andere ondernemingen van eisers sub 2 en 3 en over eerdere vergunningen of sluitingen, niet mocht stellen.
7.1.
De rechtbank overweegt eerst dat op 1 juli 2013 de ‘Regeling Bibob-formulieren’ van 24 juni 2013 (nr. 398136) in werking is getreden. [4] De regeling was destijds gebaseerd op artikel 30, vijfde lid van de Wet Bibob. In dat artikel was bepaald – ten tijde en voor zover van belang - dat bij ministeriële regeling een of meer formulieren worden vastgesteld voor het verstrekken van dit artikel genoemde informatie die nodig is voor het integriteitsonderzoek.
7.1.1.
Bij de wetswijziging van 1 juli 2020 [5] is artikel 30 van de Wet Bibob vervallen. Hiervoor is artikel 7a in de plaats gekomen. Volgens de toelichting op deze wetswijziging ging het om een verplaatsing van het artikel naar een prominentere plek om de versterking van het eigen onderzoek door bestuursorganen tot uitdrukking te laten komen. [6] In het vijfde lid van artikel 7a is eveneens bepaald dat bij ministeriële regeling een of meer formulieren worden vastgesteld voor het verstrekken van in dit artikel genoemde informatie die nodig is voor het integriteitsonderzoek. Deze wetswijziging is op 15 juli 2020 in werking getreden.
7.1.2.
De Regeling Bibob-formulieren is op 1 februari 2024 ingetrokken en vervangen door de Regeling Bibob-formulieren 2024. [7] Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat de Regeling Bibob-formulieren in werking was op het moment dat de burgemeester vraag 4, 5 en 6 stelde. Dat de grondslag van de regeling is verplaatst naar een ander artikel in de Wet Bibob, maakt niet dat de regeling is vervallen. Dit betoog van eisers slaagt dus niet.
7.1.3.
De rechtbank stelt verder vast dat de Regeling Bibob-formulieren niet is aangepast per 15 juli 2020. In de tekst van artikel 2, 3 en 4 van de Regeling Bibob-formulieren werd, ten tijde van belang, wel verwezen naar artikel 30 van de Wet Bibob, in plaats van naar artikel 7a. Naar het oordeel van de rechtbank is er echter sprake van een kennelijke omissie, die niet in het nadeel is van eisers. De inhoud van de formulieren waar naar wordt verwezen is immers niet gewijzigd. De beroepsgrond slaagt evenmin.
7.1.4.
Op het betoog van eisers aangaande de gestelde verschillen tussen de vragen op het formulier van de gemeente Súdwest-Fryslân en de Regeling Bibob-formulieren, gaat de rechtbank hieronder in.
Hebben eisers vraag 6A onjuist beantwoord?
8. Eisers stellen dat vraag 6A niet onjuist is beantwoord, omdat deze vraag alleen gaat over alcoholwetvergunningen. De vraag is onduidelijk en dit hoort niet voor rekening te komen van eiser.
8.1.
Op het ‘Vragenformulier Wet Bibob en vergunningen’ van de gemeente Súdwest-Fryslân staat bij vraag 6, met het opschrift ‘
Andere besluiten’onder A:

Is in de afgelopen 5 jaar een vergunning voor een onder vraag 1A genoemde onderneming aan u of de bij vraag 2 genoemde personen geweigerd of ingetrokken?’
Eisers hebben deze vraag met ‘nee’ beantwoord.
Onder vraag 1, met het opschrift
‘Vergunning’staat onder A:

Welke vergunning wilt u aanvragen’?
Eisers hebben daarbij aangekruist
‘Alcoholwetvergunning’en
‘Exploitatievergunning t.b.v. horeca’.
Onder vraag 2, met het opschrift ‘
Gegevens aanvrager(s)’ staat onder A:

Vul hiernaast uw gegevens in (en de gegevens van andere vennoten, bestuurders, aandeelhouders of gevolmachtigden. Gaat het om meer dan 2 personen dan kunt u de overige personen vermelden op de bijlage)’
De toenmalige gemachtigde van eisers heeft hier zijn gegevens ingevuld. De gegevens van eiser sub 2 en eiseres sub 3 zijn als bijlage toegevoegd.
8.2.
De burgemeester heeft op 3 augustus 2023 aan de gemeente Schagen om informatie gevraagd. Hij ontving onder andere een beslissing op een bezwaarschrift van eiser sub 2 tegen de weigering voor een in januari 2020 aangevraagde exploitatievergunning voor een snackbar. In de beslissing op het bezwaarschrift is onder meer vermeld dat eiser sub 2 het Bibob-formulier onjuist heeft ingevuld. Ook wordt in deze beslissing vermeld dat eiser sub 2 in 2019 een aanvraag voor een exploitatievergunning heeft gedaan, waarbij volgens de burgemeester van de gemeente Schagen valsheid in geschrifte is gepleegd. Deze aanvraag is ingetrokken door eiser sub 2.
8.3.
De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond van eisers niet slaagt. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
8.3.1.
In bijlage 3 van de Regeling Bibob-formulieren is onder vraag 3L het volgende opgenomen:
‘Is in de afgelopen vijf jaar een vergunning van deze vennoot, de onderhavige vennootschap en/of de rechtspersonen en ondernemingen die bij de vragen 3B en 3C worden genoemd,
geweigerd of ingetrokken?’
Vraag 6A op het Bibob-formulier van de gemeente Súdwest-Fryslân komt hiermee grotendeels overeen. Er wordt niet meer informatie gevraagd dan is toegestaan op grond van de Regeling Bibob-formulieren.
8.3.2.
Wel is het zo dat wordt verwezen naar een
‘onder vraag 1A genoemde onderneming’terwijl vraag 1 gaat over vergunningen en daarin geen ondernemingen worden genoemd. Dit volgt uit het opschrift van vraag 1. In zoverre is vraag 6A inderdaad onduidelijk.
8.3.3.
Dit neemt echter niet weg, dat aan eiser sub 2 in 2020 een exploitatievergunning is geweigerd. Dit volgt uit de verkregen informatie genoemd onder 8.2. Eisers hebben dit in beroep niet weersproken. In vraag 6A wordt ook gevraagd naar weigeringen van de personen genoemd onder vraag 2, waaronder eiser sub 2. Eisers hadden vraag 6A dan ook met ‘ja’ moeten beantwoorden en de weigering van de gemeente Schagen moeten overleggen.
8.3.4.
Uit de formulering van vraag 6A volgt niet dat er slechts wordt gevraagd om geweigerde alcoholwetvergunningen. In vraag 6A staat ‘een vergunning’. Het standpunt van eisers dat zij dachten dat het alleen om alcoholwetvergunningen ging, volgt de rechtbank dan ook niet. Voor zover zij bedoelen te betogen dat in vraag 6A wordt verwezen naar de vergunningen genoemd in vraag 1A, merkt de rechtbank op dat zij bij die vraag ook ‘exploitatievergunning’ hebben aangekruist. De rechtbank volgt dan ook de burgemeester in zijn standpunt dat eisers bij onduidelijkheden contact hadden kunnen opnemen met de burgemeester.
Is vraag 6B onjuist ingevuld?
9. Volgens eisers is vraag 6B juist beantwoord. In vraag 6B wordt gevraagd of een pand of erf dat in eigendom is bij één van de aanvragers op last van de burgemeester is gesloten. Eiser sub 2 huurde een loods die werd gesloten omdat er een hennepplantage was aangetroffen. Omdat hij de loods niet in eigendom had, kon hij de vraag met
‘nee’beantwoorden.
9.1.
De burgemeester stelt in het verweerschrift dat uit de vraag duidelijk naar voren komt dat het gaat om een pand, al dan niet in eigendom, dat is gesloten op last van de burgemeester. Ook in de mail van 27 juni 2023 hebben eisers niet volledig naar waarheid geantwoord, want niet alleen de loods, maar ook de woning van eisers sub 2 en 3 is gesloten geweest. Bovendien hebben eisers door de mail van 27 juni 2023 de indruk gewekt dat het ging om een loods waarvan zij eigenaar waren.
9.2.
De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
9.2.1.
Vraag 6B luidt:
‘Is de afgelopen 5 jaar een door u of de bij 3 genoemde personen geëxploiteerde onderneming en of pand of erf in eigendom op last van de burgemeester gesloten?’In de weigering van 26 september 2023 erkent de burgemeester dat er een typefout staat in vraag 6B. Er wordt ten onrechte verwezen naar vraag 3, waar dit de personen in vraag 2 had moeten zijn, aldus de burgemeester. Gelet op de formulering van vraag 6B kan de rechtbank de vraag niet anders begrijpen dan dat het gaat om een pand of erf waar de aanvragers of de aanvragende onderneming eigenaar van zijn. De burgemeester heeft niet betwist dat eisers geen eigenaar waren van de loods en de woning die werden gesloten. Dit betekent dat eisers deze vraag met ‘nee’ konden beantwoorden. Het bestreden besluit 2 is op dat punt gebrekkig, want de motivering is onjuist.
9.2.2.
De rechtbank gaat onder punt 12 in op de vraag wat dit betekent voor de weigering.
Was het vermoeden van de burgemeester dat er sprake was van valsheid in geschrifte redelijk?
10. Eisers voeren aan dat artikel 3, zesde lid van de Wet Bibob vereist dat de burgemeester moet onderbouwen waarom er een vermoeden is van valsheid in geschrifte. Dat heeft de burgemeester volgens eisers niet gedaan. Er is geen sprake van het opzettelijk onjuist invullen van het formulier. Dat blijkt volgens eisers uit de volgende omstandigheden:
  • Het feit dat de burgemeester de betrokkenheid bij andere ondernemingen zelf kan opzoeken.
  • Eisers alsnog binnen de termijn voor het aanvullen de correcte antwoorden op vraag 4, 5 en 6B hebben gegeven.
  • Gelet op de aard van de informatie bij vraag 5 en 6 ligt het niet voor de hand dat deze onjuist zijn ingevuld met het doel (het oogmerk) om de alcoholwetvergunning te krijgen.
Bovendien was de vergunning, als de gegevens meteen waren aangeleverd, gewoon verleend, aldus eisers. De zaak waar het college naar verwijst [8] is niet vergelijkbaar, want die niet-vermelde informatie was wel relevant voor een weigering. Ook daaruit volgt dat er geen sprake is van opzet. Bovendien moet de burgemeester aansluiten bij de strafrechtelijke criteria voor opzet. Die bewijslast is veel zwaarder. Eisers hebben op 19 februari 2025 laten weten dat eiser sub 2 is vrijgesproken van valsheid in geschrifte bij het invullen van de aanvraag.
10.1.
De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
10.1.1.
Uit artikel 3, zesde lid van de Wet Bibob volgt dat een bestuursorgaan bevoegd is tot het weigeren van een aanvraag als feiten en omstandigheden redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging van het aangevraagde een strafbaar feit is gepleegd. Het is dus niet zo dat het strafbare feit (alle bestanddelen ervan) bewezen moet worden door het bestuursorgaan. Om die reden is de vrijspraak van 4 december 2024 niet van belang.
10.1.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat vraag 4 en 5 bij eerste invulling niet correct zijn beantwoord. Vraag 4 betrof de vraag naar het strafrechtelijk verleden en vraag 5 de vraag naar betrokkenheid bij andere ondernemingen. Bij e-mail van 27 juni 2023 heeft [naam] de antwoorden op deze vragen aangepast, maar ook deze aanvulling was niet correct. De andere ondernemingen van eiseres sub 3 zijn immers niet gemeld. Ook heeft [naam] namens eisers aangegeven dat eiser sub 2 een loods
verhuurdeen de
verhuurdereen hennepkwekerij was gestart. Eiser was echter geen eigenaar van de loods, maar huurder. Hij verhuurde de loods aan een derde. Volgens de latere verklaring [9] van eiser was die derde de hennepkwekerij gestart. Dit betekent dat de aanvulling van 27 juni 2023 ook om die reden niet correct was. Ook van de veroordeling voor mishandeling heeft eiser sub 2 niet meteen uit eigen beweging melding gemaakt.
10.1.3.
Zoals hierboven overwogen, is vraag 6A over de weigering van de exploitatievergunning ook onjuist beantwoord. Het standpunt van eisers dat de burgemeester ook de gelegenheid had moeten krijgen om het antwoord op de vraag te verbeteren, volgt de rechtbank niet. Er is geen rechtsregel die het college hiertoe verplicht.
10.1.4.
Het is de taak van de aanvrager om het Bibob-formulier op juiste wijze in te vullen. Vervolgens is het de taak van de burgemeester om te beoordelen of op basis van de antwoorden in het formulier, nader Bibob-onderzoek nodig is en mogelijk de vergunning geweigerd moet worden. [10] De burgemeester heeft in de weigering van 26 september 2023 terecht overwogen dat informatie over andere ondernemingen, strafrechtelijke antecenten en de weigering van eerdere vergunningen relevante feiten zijn die kunnen leiden tot een beslissing om nader onderzoek in te stellen. Het standpunt van eisers dat de aard van de informatie niet bewijst dat er sprake is van opzet, volgt de rechtbank dan ook niet.
10.1.5.
Dat de burgemeester de betrokkenheid van eisers sub 2 en 3 bij andere ondernemingen eenvoudig zelf kan opzoeken, maakt niet dat er geen sprake is van opzet bij het niet juist invullen van vraag 5.
10.1.6.
Of de alcoholwetvergunning verleend zou zijn indien het Bibob-formulier juist was ingevuld, acht de rechtbank niet van belang. Vast staat immers dat het Bibob-formulier niet juist is ingevuld. De burgemeester kon in redelijkheid vermoeden dat eisers onjuiste informatie hebben verstrekt met het oogmerk om de alcoholwetvergunning te verkrijgen. Eisers hebben relevante informatie niet verstrekt. De burgemeester heeft daarbij terecht betrokken dat eiser sub 2 eerder een vergunning is geweigerd om dezelfde reden: het niet juist invullen van het Bibob-formulier.
Is de weigering van de vergunning onevenredig?
11. Eisers betogen dat niet is voldaan aan de evenredigheidstoets van artikel 3, zesde lid, van de Wet Bibob. Ook is volgens eisers niet voldaan aan het vereiste van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Door de weigering zullen eisers persoonlijk failliet gaan. Bovendien komen eisers en hun minderjarige kind op straat te staan, omdat zij boven het restaurant wonen. Ook krijgt eiser sub 2 in feite een beroepsverbod, omdat de komende 5 jaar in heel Nederland een horecavergunning zal worden geweigerd.
11.1.
De rechtbank overweegt eerst dat uit de tweede volzin van artikel 3, zesde lid, van de wet Bibob volgt dat een vergunning alleen wordt geweigerd als de weigering in verhouding staat tot de ernst van de vermoedens en de ernst van het strafbare feit. Hieruit volgt dat deze evenredigheidstoets geen ‘beperkte’ evenredigheidstoets is – zoals de burgemeester ten onrechte heeft overwogen in het bestreden besluit. De rechtbank zal daarom zelf beoordelen of de weigering onevenredig is.
11.2.
De burgemeester heeft over de aard van de vermoedens overwogen dat meerdere vragen onjuist zijn ingevuld, en eisers ook bij navraag geen volledige openheid van zaken hebben gegeven. De burgemeester heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht overwogen dat er sprake is van ernstige vermoedens dat eisers valsheid in geschrifte hebben gepleegd.
11.3.
De burgemeester heeft over de ernst van het strafbare feit overwogen dat valsheid in geschrifte volgens het Wetboek van Strafrecht een misdrijf is, en geen overtreding. Bovendien meent hij dat aan het onjuist invullen van Bibob-formulier ernstige gevolgen moeten kleven, omdat er anders een risico bestaat dat deze formulieren vaker onjuist worden ingevuld en hij in zijn onderzoek wordt belemmerd. De rechtbank volgt dit standpunt.
11.4.
De burgemeester heeft over de financiële gevolgen overwogen dat deze voor rekening en risico van eisers horen te blijven. De burgemeester heeft hierbij terecht betrokken dat eisers zelf een zaak hebben overgenomen zonder eerst zekerheid te hebben over de benodigde vergunning. Aangezien eiser sub 2 eerder een vergunning is geweigerd vanwege het onjuist invullen van een Bibob-formulier, had hij juist extra zorgvuldig moeten zijn bij invulling van de aanvraag. Hetzelfde geldt naar het oordeel van de rechtbank voor het feit dat eisers bewust het risico hebben genomen om in de woning boven het restaurant te gaan wonen, zonder dat zij de zekerheid hadden dat de exploitatie door hen mocht plaatsvinden.
11.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van het voorgaande de burgemeester terecht tot de conclusie gekomen dat de gevolgen van de weigering van de vergunning evenredig zijn met de ernst van de vermoedens en de ernst van het strafbare feit. Het standpunt van eisers dat de weigering in feite een beroepsverbod inhoudt, volgt de rechtbank niet. De weigering betreft alleen deze aanvraag in deze gemeente. Eisers hebben bovendien eerder zelf betoogd dat bij het juist invullen van het formulier zij wel een alcoholwetvergunning hadden gekregen. De rechtbank ziet niet in waarom dat niet zo zou zijn bij een volgende aanvraag van eisers. De beroepsgrond slaagt derhalve niet.
Tussenconclusie
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de burgemeester de alcoholwetvergunning terecht geweigerd. Eisers hebben terecht betoogd dat zij vraag 6B over de sluiting van de loods correct hebben beantwoord. Het bestreden besluit van 27 december 2023 berust op een onjuiste motivering. Eisers zijn echter niet benadeeld door dit gebrek, omdat de weigering ook is gebaseerd op de onjuiste en onvolledige beantwoording van vraag 5 en vraag 6A. Hierdoor kan de weigering in stand blijven. De rechtbank passeert dit gebrek dan ook op grond van artikel 6:22 van de Awb, omdat het gebrek niet leidt tot een andere conclusie in het bestreden besluit. Hieronder gaat de rechtbank in op het besluit tot sluiting van het restaurant.
Kon de burgemeester in redelijkheid overgaan tot sluiting van het restaurant?
13. In punt 6 van deze uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat de burgemeester bevoegd was om handhavend op te treden tegen eisers. Er was, zolang er geen alcoholwetvergunning was verleend, sprake van een gedoogsituatie. De rechtbank gaat hieronder, aan de hand van de beroepsgronden van eisers, in op de vraag of de burgemeester op 21 juli 2023 in redelijkheid kon overgaan tot sluiting van het restaurant binnen een uur.
Is de sluiting in strijd met het gedoogbeleid?
14. Eisers betogen dat de sluiting op 21 juli 2023 in strijd is met het gedoogbeleid. De enige voorwaarde waaraan zij moesten voldoen was dat er sprake was van een bestaand bedrijf dat werd overgenomen en er moest een lopende aanvraag voor een alcoholwetvergunning zijn. Pas op 26 september 2023 is de aanvraag geweigerd. Dat betekent dat zij op 21 juli 2023 nog aan de voorwaarden voldeden en de burgemeester geen reden had tot sluiting.
14.1.
In het bestreden besluit heeft de burgemeester overwogen dat hij beleid voert dat gedurende de periode dat de vergunningaanvraag wordt beoordeeld, het bedrijf onder bepaalde voorwaarden toch open mag zijn. In het geval van eisers kreeg hij ernstige twijfels of de alcoholwetvergunning wel verleend zou worden. Volgens hem is er in dat geval geen concreet zicht (meer) op legalisatie en kon hij op basis van het ‘Sanctiebeleid Horeca en Alcohol Súdwest-Fryslan’ (Het Sanctiebeleid) overgaan tot sluiting van het bedrijf.
14.2.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt eerst dat gedogen inhoudt dat tijdelijk, al dan niet onder voorwaarden, wordt afgezien van handhaving. Als een bestuursorgaan beslist om een situatie te gedogen, kan dit worden vastgelegd in een brief (schriftelijke gedoogbeslissing), maar dat hoeft niet. Van een beslissing om te gedogen en onder welke voorwaarden wordt gedoogd, kan worden teruggekomen. Daarbij kunnen onder andere gewijzigde omstandigheden een rol spelen. [11]
14.3.
Naar het oordeel van de rechtbank was er sprake van gewijzigde omstandigheden, doordat bij de burgemeester het vermoeden was gerezen dat eisers valsheid in geschrifte hebben gepleegd bij de aanvraag van de alcoholwetvergunning. De burgemeester had dus een aanleiding om zijn gedoogbeslissing te heroverwegen. Hij moet daarbij zijn eerdere gedoogbeslissing als omstandigheid meewegen, maar deze gedoogbeslissing houdt niet in dat hij niet tot handhaving mag overgaan.
Mocht de burgemeester zich baseren op het Sanctiebeleid?
15. Eisers stellen zich op het standpunt dat het sanctiebeleid niet kenbaar was, omdat er sprake was van een onjuiste publicatie. Bovendien is er geen vaste gedragslijn aannemelijk gemaakt door de burgemeester.
15.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat het Sanctiebeleid niet juist is gepubliceerd. De burgemeester heeft in het bestreden besluit overwogen dat hij het Sanctiebeleid sinds 2014 steeds heeft gehanteerd, omdat hij in de veronderstelling was dat dit wel kenbaar was. Het is volgens de burgemeester daarom aan te merken als een vaste gedragslijn.
15.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is het standpunt van de burgemeester juist en heeft de burgemeester voldoende aannemelijk gemaakt dat hij het Sanctiebeleid hanteert als vaste gedragslijn. Er is geen reden om aan te nemen dat hij dit Sanctiebeleid in andere gevallen niet heeft gehanteerd. Uit wat eisers hebben aangevoerd, blijkt dat ook niet. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Is de sluiting proportioneel?
16. Eisers voeren aan dat de burgemeester niet over kon gaan tot sluiting, maar had moeten volstaan met een waarschuwing.
16.1.
De burgemeester heeft in het besluit van 21 juli 2023 overwogen dat hij, in afwachting van de verdere behandeling van de aanvraag, zich genoodzaakt zag om de overtreding te beëindigen en tot sluiting over te gaan.
16.2.
De rechtbank overweegt dat in paragraaf 2.3 van het Sanctiebeleid is vermeld, dat een ondernemer gedurende de aanvraagprocedure open mag zijn onder de voorwaarde dat, onder andere, er geen (andere) wettelijke belemmeringen bestaan. Onder wettelijke belemmeringen wordt volgens het Sanctiebeleid onder andere verstaan (het hebben van) antecedenten of (het niet hebben van een diploma) Sociale Hygiëne. Als bijlage bij het Sanctiebeleid is een tabel opgenomen, waarin is vermeld dat bij het exploiteren van een horecagelegenheid zonder vergunning en zonder concreet zicht op legalisatie een last onder bestuursdwang wordt opgelegd.
16.3.
Naar het oordeel van de rechtbank kon de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat (tijdelijke) sluiting van het restaurant het geschikte middel was om de overtreding te beëindigen. Er was immers al sprake van een gedoogsituatie, waarbij er, in elk geval op dat moment, sprake was van een redelijke verdenking van valsheid in geschrifte. Ook had de burgemeester zijn onderzoek naar de strafrechtelijke antecedenten op dat moment nog niet voltooid. De burgemeester kon op dat moment niet overzien of dit onderzoek zou leiden tot toewijzing of afwijzing van de vergunningaanvraag. Het is niet onredelijk dat de burgemeester hierbij het zekere voor het onzekere heeft genomen. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, kon hij overgaan tot sluiting van het restaurant, en stond deze sluiting ook in redelijke verhouding met dat algemene belang en de belangen van eisers.
Was de begunstigingstermijn te kort?
17. Eisers betogen dat de begunstigingstermijn van een uur te kort was. Zij hebben hierdoor voorraden moeten weggooien. Ook heeft de burgemeester volgens eisers het advies van de commissie om nader te motiveren waarom de begunstigingstermijn een uur bedroeg, niet voldoende gemotiveerd.
17.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de burgemeester zich terecht op het standpunt gesteld dat de begunstigingstermijn niet langer is geweest dan feitelijk nodig is om de overtreding te beëindigen. Dit heeft hij ook overwogen en deugdelijk gemotiveerd in het bestreden besluit. Dat eisers schade lijden, doordat zij de voorraden niet konden opmaken, is een gevolg van het feit dat zij zonder geldige alcoholwetvergunning het restaurant exploiteerden. Dit komt dan ook voor hun rekening en risico. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.

Conclusie en gevolgen

18. De beroepen zijn, voor zover ontvankelijk, ongegrond. Dat betekent dat de sluiting en de weigering in stand blijven.
18.1.
Vanwege de toepassing van artikel 6:22 van de Awb (in rechtsoverweging 12) krijgt [bedrijf] wel een vergoeding van haar proceskosten in zaak LEE 24/442. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt [bedrijf] een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. [12] De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-. Ook moet het college het door eisers betaalde griffierecht aan [bedrijf] vergoeden.
18.2.
Voor een proceskostenveroordeling in zaak LEE 24/297 is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van eisers tegen bestreden besluit 1 ongegrond;
  • verklaart het beroep van eiser sub 2 tegen bestreden besluit 2 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep van eiser sub 3 tegen bestreden besluit 2 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep van [bedrijf] tegen bestreden besluit 2 ongegrond;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 371,- aan [bedrijf] moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan [bedrijf] .
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. A.P. Voorham, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:4
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

Artikel 6:22

Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Alcoholwet
Artikel 3
1. Het is verboden zonder daartoe strekkende vergunning van de burgemeester het horecabedrijf of slijtersbedrijf uit te oefenen.

Artikel 27

[…]
3. Een vergunning kan worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur
Artikel 3
1. Voorzover bestuursorganen bij of krachtens de wet daartoe de bevoegdheid hebben gekregen, kunnen zij weigeren een aangevraagde beschikking te geven dan wel een gegeven beschikking intrekken, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om:
a. uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of
b. strafbare feiten te plegen.
[…]
6. Eenzelfde bevoegdheid tot weigering dan wel intrekking als bedoeld in het eerste lid hebben bestuursorganen, indien feiten en omstandigheden erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging of behoud van de aangevraagde dan wel gegeven beschikking een strafbaar feit is gepleegd. De weigering dan wel intrekking vindt slechts plaats, indien deze tenminste evenredig is met, ingeval van vermoedens, de ernst daarvan en met de ernst van het strafbare feit.
[…]

Artikel 7a(geldend op 27 december 2023)

1. Indien een bestuursorgaan of rechtspersoon met een overheidstaak bevoegd is om advies te vragen aan het Bureau, kan dat orgaan of die rechtspersoon tevens zelf onderzoek verrichten naar feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 3, tweede tot en met zesde lid, en artikel 9, tweede en derde lid.
[…]
5. Bij ministeriële regeling worden een of meer formulieren vastgesteld voor het verstrekken van de in het tweede en derde lid bedoelde gegevens en bescheiden alsmede voor de bevindingen van het eigen onderzoek.

Artikel 30 (geldend tot 1 juli 2020)

1. De betrokkene verschaft het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak de gegevens en bescheiden om deze in staat te stellen bij de aanvraag van een beschikking, de gunning van een overheidsopdracht, de acceptatie als onderaannemer of het aangaan van een vastgoedtransactie onderzoek te verrichten naar:
a. feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 3, tweede, derde en zesde lid, en artikel 9, tweede lid, onderdelen a en b en derde lid;
b. aspecten als bedoeld in artikel 9, tweede lid, onderdelen c en d.
[…]
5. Bij ministeriële regeling worden een of meer formulieren vastgesteld voor het verstrekken van de in het eerste en derde lid bedoelde gegevens en bescheiden alsmede voor de bevindingen van het eigen onderzoek.
Regeling Bibob-formulieren
Artikel 2
De formulieren voor het verstrekken van gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 30, eerste en derde lid, van de Wet Bibob, worden voor de hierna te noemen aangelegenheden als volgt vastgesteld:
[…]
c. voor overige beschikkingen, overeenkomstig bijlage 3 bij deze regeling.
[…]

Artikel 5

Bij het samenstellen van een vragenlijst voor een Bibob-aangelegenheid dient de bevoegde instantie uitsluitend een selectie te maken van vragen en deelvragen uit het vragenformulier voor die Bibob-aangelegenheid.

Artikel 6

Onverminderd artikel 5 is het de bevoegde instantie bij het samenstellen van een vragenlijst toegestaan vragen uit het vragenformulier te herformuleren voor zover:
a. de bevoegde instantie dit noodzakelijk acht ter verbetering van de communicatie met de betrokkene;
b. de bevoegde instantie daarmee van de betrokkene niet meer gegevens of bescheiden verlangt dan op grond van het vragenformulier van de betrokkene zouden worden verlangd;
c. de strekking van de vragen in de vragenlijst niet inhoudelijk anders wordt ten opzichte van de vragen uit het vragenformulier.
Algemene plaatselijke Verordening 2021 gemeente Súdwest-Fryslân

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

1. Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester, tenzij voor de openbare inrichting een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Alcoholwet is verleend.
[…]
4. De burgemeester weigert de vergunning als:
a.de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met het omgevingsplan;
b.de exploitant of leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is.
[…]

Voetnoten

1.Artikel 8:14 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dit mogelijk.
2.Artikel 8:29 van de Awb maakt dit mogelijk.
3.Dit volgt uit artikel 7:1 en 8:1 van de Awb.
4.Stct. 2013, 18190.
5.Stb. 2020, 278.
6.Kamerstukken II 2018/19, 35152, nr. 3 (MvT), p.8.
7.Staatscourant 2024, 2733.
8.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4645.
9.Onder andere in de brief van 1 augustus 2023 over het bezwaar tegen de sluiting van het restaurant.
10.Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4169.
11.Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 24 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1356, r.o. 20.
12.De door eisers ingediende nadere stukken die zijn genoemd in rechtsoverweging 2.5 zijn niet ingediend op verzoek van de rechtbank (8:45, eerste lid, van de Awb) en komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.