ECLI:NL:RBNNE:2025:2824

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
24/1449
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslagen rioolheffing, afvalstoffenheffing en watersysteemheffing in relatie tot de Wet WOZ en de opbrengstlimieten

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 24 juni 2025, worden de beroepen van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van het Noordelijk Belastingkantoor beoordeeld. Eiser, eigenaar van een vrijstaande woning, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn onroerende zaak voor het belastingjaar 2023, die was vastgesteld op € 385.000. De heffingsambtenaar had het bezwaar gegrond verklaard en de waarde verlaagd naar € 366.000, maar de aanslagen voor de rioolheffing, afvalstoffenheffing, watersysteemheffing ingezeten, watersysteemheffing gebouwd en zuiveringsheffing bleven gehandhaafd. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en dat de opbrengstlimieten voor de heffingen waren overschreden. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de waarde niet te hoog had vastgesteld en dat de opbrengstlimieten niet waren overschreden. De rechtbank concludeerde dat de beroepen ongegrond waren, waardoor de waarde van de onroerende zaak en de daarop gebaseerde aanslagen in stand bleven. Eiser kreeg geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 24/1449, 24/3787, 24/3788, 24/3789, 25/2066 en 25/2067

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 24 juni 2025 in de zaken tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M. Vrolijk),
en

de heffingsambtenaar van het Noordelijk Belastingkantoor, de heffingsambtenaar

(gemachtigden: [gemachtigden] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 21 december 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking de waarde van de onroerende zaak [adres] (de onroerende zaak) voor het belastingjaar 2023 op 1 januari 2022 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 385.000 (de beschikking). De heffingsambtenaar heeft, in hetzelfde geschrift vervat, aan eiser voor het jaar 2023 aanslagen opgelegd in de onroerendezaakbelasting, de rioolheffing eigenaar, de afvalstoffenheffing, de watersysteemheffing ingezetenen, de watersysteemheffing gebouwd en de zuiveringsheffing.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiser tegen de beschikking gegrond verklaard en daarbij de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 366.000. Als gevolg van de vermindering van de waarde van de onroerende zaak, heeft de heffingsambtenaar ook de aanslagen onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing gebouwd verminderd en de bezwaren tegen deze aanslagen gegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft de bezwaren tegen de aanslagen rioolheffing eigenaar, afvalstoffenheffing, watersysteemheffing ingezetenen en zuiveringsheffing ongegrond verklaard en daarbij deze aanslagen gehandhaafd. De heffingsambtenaar heeft bij de uitspraak op bezwaar aan eiser een vergoeding voor de kosten voor de behandeling van het bezwaar toegekend van € 740. Tevens heeft de heffingsambtenaar aan eiser inzake de bezwaren tegen de aanslagen watersysteemheffing ingezetenen, watersysteemheffing gebouwd en zuiveringsheffing een dwangsom toegekend van € 1.442.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 20 mei 2025 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van de heffingsambtenaar. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.
1.6.
De rechtbank heeft per abuis inzake het beroep van belanghebbende met betrekking tot de aanslagen watersysteemheffing ingezetenen, watersysteemheffing gebouwd en zuiveringsheffing één zaaknummer (LEE 24/3789) toegekend in plaats van drie. De rechtbank heeft daarom twee extra zaaknummers (LEE 25/2066 en LEE 25/2067) aangemaakt.

Feiten

2.1.
Eiser is eigenaar van de onroerende zaak. De onroerende zaak betreft een vrijstaande woning uit 1972 met inpandige garage. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van 152 m2 en staat op een perceel grond van 622 m2.
2.2.
De aanslag rioolheffing is gebaseerd op de Verordening rioolheffing 2023 van de gemeente Groningen.
2.3.
De aanslag afvalstoffenheffing is gebaseerd op de Verordening afvalstoffenheffing 2023 van de gemeente Groningen.
2.4.
Ter zake van de geraamde opbrengsten en kosten van de rioolheffing en de afvalstoffenheffing zijn in de Gemeentebegroting 2023 van de gemeente Groningen onder andere de volgende gegevens opgenomen (bedragen in euro’s):

Soort heffing (publiekrechtelijk)
Opbrengsten
Kosten
Overhead
Totale kosten
Kosten-dekkendheid
Afvalstoffenheffing
38.382.492
35.222.900
3.859.992
39.182.892
98%
Rioolheffing
20.516.916
19.280.961
1.238.814
20.519.775
100%
Ten aanzien van de toerekening van de overheadkosten aan de verschillende heffingen van de gemeente Groningen is in de Gemeentebegroting 2023 geschreven dat: “
De toerekening aan de tarieven gebeurt op basis van de personeelsinzet van het primair proces.
2.5.
De aanslagen watersysteemheffing ingezetenen, watersysteemheffing gebouwd en zuiveringsheffing zijn alle gebaseerd op de Verordening watersysteemheffing van waterschap Noorderzijlvest 2023 (Verordening zuiveringsheffing).
2.6.
Ter zake van de geraamde opbrengsten en lasten van de watersysteemheffing en de zuiveringsheffing is in het jaarplan 2023 van het waterschap Noorderzijlvest (het jaarplan) het volgende opgenomen:
Taak
Heffing/categorie
Belasting heffing
Kwijtschelding en oninbaar
Totaal dekking
Te dekken saldolasten
Dekkings-verschil
Watersysteem heffing
Verontreinings heffing
484.242
-
484.242
-
-
Ingezetenen
16.780.162
-1.690.300
15.089.862
-
Gebouwd
26.039.384
-180.6
25.858.784
-
-
Ongebouwd
9.628.468
-51.6
9.576.868
-
-
Natuur
150.425
-
150.425
-
-
Totaal watersysteem
53.082.681
-1.922.500
51.160.181
51.172.943
-12.762
Zuiveren
33.044.966
-2.258.500
30.786.466
30.786.659
-193
Totaal NZV
86.127.647
-4.181.000
81.946.647
81.959.602
-12.955
2.7.
De te dekken lasten voor de zuiveringsheffing en watersysteemheffing zijn nader gespecificeerd in de bijlagen bij het jaarplan. De wijze van toerekening van kosten aan de zuiveringsheffing en de watersysteemheffing is vastgelegd in het Besluit interne kostentoerekening van het waterschap Noorderzijlvest van 7 mei 2014. In de bijlage bij dit besluit zijn de toerekeningspercentages opgenomen op basis waarvan de diverse kosten aan beide heffingen worden toegerekend. In de Tarievennota 2023 van het waterschap is opgenomen op welke wijze het waterschap Noorderzijlvest de tarieven voor de watersysteemheffing en zuiveringsheffing heeft vastgesteld.
2.8.
Eiser heeft in de motivering van zijn bezwaar van 19 juni 2023 ten aanzien van de beschikking – voor zover hier van belang – het volgende geschreven:

De waarde van het object is te hoog vastgesteld. Dat geldt met name omdat onvoldoende
rekening is gehouden met de gedateerdheid van (onderdelen van) de woning.
Deze bezwaargrond zal worden aangevuld na ontvangst van onderstaande informatie:
- door u gehanteerde grondstaffel;
- taxatieverslag behorende bij de WOZ-beschikking;
- taxatiekaart met K/O/D/U/V/L factoren; en
- bouwtekeningen met vermelding van oppervlakte van het object en objectonderdelen.
Ik verzoek u voornoemde informatie voorafgaande aan de hoorzitting toe te zenden.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum, zoals die waarde is vastgesteld bij de uitspraak op bezwaar, niet te hoog heeft vastgesteld, of de heffingsambtenaar het bepaalde in artikel 40, lid 2, van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) heeft geschonden, en of de aanslagen rioolheffing eigenaar, afvalstoffenheffing, watersysteemheffing ingezetenen, watersysteemheffing gebouwd en zuiveringsheffing moeten worden vernietigd in verband met de overschrijding van de van toepassing zijnde opbrengstlimieten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum, zoals die waarde is vastgesteld bij de uitspraak op bezwaar, niet te hoog heeft vastgesteld en dat de heffingsambtenaar het bepaalde in artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ niet heeft geschonden. Verder is de rechtbank van oordeel dat ter zake van de rioolheffing eigenaar, de afvalstoffenheffing, de watersysteemheffing ingezetenen, de watersysteemheffing gebouwd en de zuiveringsheffing de van toepassing zijnde opbrengstlimieten niet zijn overschreden
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze oordelen komt en welke gevolgen deze oordelen hebben.

Heeft de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak te hoog vastgesteld?

5. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan een onroerende zaak moet worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de onroerende zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever “de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding”. [1] De heffingsambtenaar moet, in het licht van wat eiser heeft aangevoerd, aannemelijk maken dat hij de waarde van de onroerende zaak niet te hoog heeft vastgesteld.
6. Eiser stelt dat de waarde van de onroerende zaak te hoog is vastgesteld en dat deze moet worden vastgesteld op € 300.000. De heffingsambtenaar stelt dat de waarde van de onroerende zaak, zoals die waarde is vastgesteld bij de uitspraak op bezwaar, niet te hoog is. De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van dit standpunt in beroep een waardematrix overgelegd waarin hij een vijftal referentieobjecten heeft opgenomen en waaruit een waarde van de onroerende zaak volgt van € 402.000.
7. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met de waardematrix aannemelijk heeft gemaakt dat hij de waarde van de onroerende zaak bij uitspraak op bezwaar niet te hoog heeft vastgesteld. De rechtbank overweegt daartoe dat niet in geschil is dat de in de matrix opgenomen referentieobjecten goed vergelijkbaar zijn met de onroerende zaak. Verder heeft de heffingsambtenaar naar het oordeel van de rechtbank in de waardematrix voldoende inzichtelijk gemaakt op welke wijze hij rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de onroerende zaak en de referentieobjecten. Eiser heeft op geen enkele wijze concreet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat er verschillen zijn tussen de onroerende zaak en de referentieobjecten, die tot een lagere waardering van de onroerende zaak moeten leiden, en dat de heffingsambtenaar met die verschillen onvoldoende rekening heeft gehouden. Verder volgt uit de waardematrix voldoende duidelijk op welke wijze de heffingsambtenaar de bijgebouwen van de onroerende zaak en de referentieobjecten heeft gewaardeerd en op welke wijze hij de grondstaffel heeft toegepast. De stelling van eiser dat inzichtelijkheid in de waardering van de bijgebouwen en de grondstaffel ontbreekt, snijdt daarom geen hout.
Heeft de heffingsambtenaar het bepaalde in artikel 40 van de Wet WOZ geschonden?
8. Eiser stelt dat de heffingsambtenaar het bepaalde in artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft geschonden, omdat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase geen inzicht heeft gegeven in de indexeringscijfers van de koopsommen van de gebruikte referentieobjecten. De heffingsambtenaar heeft erop gewezen dat hij bij de uitspraak op bezwaar een taxatiematrix heeft gevoegd waaruit kan worden afgeleid op welke wijze hij de koopsommen van de referentieobjecten heeft geïndexeerd naar de waardepeildatum.
9. De rechtbank overweegt als volgt. De op grond van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ op de heffingsambtenaar rustende informatieverplichting houdt in dat de heffingsambtenaar aan degene te wiens aanzien een waardebeschikking is genomen, en die een voldoende specifiek verzoek doet tot het verstrekken van bepaalde gegevens die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen, maar die wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van een onroerende zaak, een afschrift van die gegevens moet verstrekken. Deze gegevens kunnen ook betrekking hebben op voor de waardevaststelling gebruikte vergelijkingsobjecten. Deze gegevens zijn van belang om de juistheid van de waardebeschikking te kunnen controleren om daarmee een eventuele bezwaarprocedure op zinvolle wijze te kunnen benutten en vervolgens te kunnen beoordelen of het zinvol is beroep in te stellen. Indien een voldoende specifiek verzoek tot het verstrekken van de in artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ bedoelde gegevens in de bezwaarfase wordt gedaan, moeten deze gegevens, met het oog op een zinvolle benutting van de bezwaarprocedure, voortvarend en in ieder geval uiterlijk bij het doen van uitspraak op bezwaar worden verstrekt. [2]
10. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar niet op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ gehouden was om eiser gegevens over de indexering van de koopsommen van de referentieobjecten naar de waardepeildatum te verstrekken. Reeds hierom kan de beroepsgrond van eiser dat de heffingsambtenaar het bepaalde in artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft geschonden niet slagen. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat hij in de bezwaarfase voldoende specifiek heeft verzocht om het verstrekken van gegevens over de indexering van de koopsommen van de referentieobjecten. Eiser heeft in zijn brief van 19 juni 2023 (zie 2.8.) de heffingsambtenaar weliswaar verzocht om diverse gegevens te verstrekken die ten grondslag liggen aan de waardebepaling van de onroerende zaak, maar eiser noemt daarbij niet gegevens over de indexering van de koopsommen van de referentieobjecten. Eiser heeft verder niet gesteld dat hij op enig ander moment gedurende de bezwaarfase om deze gegevens heeft verzocht. Daar komt bij dat de heffingsambtenaar in de uitspraak op bezwaar de wijze van indexering heeft toegelicht.
Is ten aanzien van de rioolheffing en de afvalstoffenheffing de opbrengstlimiet overschreden?
11. Eiser heeft ten aanzien van de aanslagen rioolheffing en afvalstoffenheffing gesteld dat voor deze heffingen sprake is van een opbrengstlimiet en dat deze is overschreden. Eiser heeft aangevoerd dat de heffingsambtenaar de omvang en de samenstelling van de posten ‘overhead’ en ‘personeelslasten’ niet inzichtelijk heeft gemaakt. Volgens eiser is de heffingsambtenaar er daarom niet in geslaagd om de redelijke twijfel weg te nemen dat voor deze posten sprake is van een zogeheten last ter zake.
12. De heffingsambtenaar stelt dat met de in de bezwaarfase verstrekte gegevens en stukken, en de toelichting in de uitspraak op bezwaar, voldoende inzicht is verschaft in de ramingen. Volgens de heffingsambtenaar heeft eiser niet voldaan aan zijn bewijslast, omdat hij niet gemotiveerd heeft aangegeven welke gespecificeerde posten volgens hem niet kloppen of onjuist zijn.
13. Bij zowel de rioolheffing als de afvalstoffenheffing is sprake van een opbrengstlimiet en deze mag niet worden overschreden.
14. De Hoge Raad heeft in een aantal arresten uiteengezet welke bewijsregels van toepassing zijn bij de beoordeling van de vraag of de opbrengstlimiet is overschreden. [3] Die regels kunnen als volgt worden samengevat. Uitgangspunt is dat de bewijslast wat betreft de feitelijke onderbouwing van het beroep op limietoverschrijding op eiser rust. Als eiser een overschrijding van de opbrengstlimiet aan de orde stelt, ligt het op de weg van de heffingsambtenaar om inzicht te verschaffen in de raming van de baten en de lasten die in de begroting zijn opgenomen. Hierbij hoeft niet over alle in de begroting opgenomen posten zekerheid of een volledig inzicht te bestaan. Van de heffingsambtenaar mag niet worden verlangd dat hij van alle in de verordening onderscheiden categorieën afzonderlijk en op controleerbare wijze vastlegt hoe de kosten ter zake daarvan zijn geraamd. Omdat op eiser de bewijslast rust van de feiten die een overschrijding van de opbrengstlimiet onderbouwen, moet eiser vervolgens voldoende gemotiveerd stellen waarom naar zijn oordeel over een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een last ter zake. De heffingsambtenaar moet dan voor die posten verdere inlichtingen verschaffen. Aan die inlichtingen mag geen zwaardere eis worden gesteld dan dat de heffingsambtenaar naar vermogen duidelijk maakt op grond waarvan hij de stellingen van eiser betwist en waarom dus naar zijn oordeel de door eiser opgeworpen twijfel ongegrond is. Met naar vermogen wordt bedoeld de mate waarin de heffingsambtenaar daartoe in de gegeven omstandigheden in redelijkheid in staat is. Als eiser vervolgens stelt dat de in deze inlichtingen begrepen feitelijke gegevens onjuist zijn, komt bewijslevering aan de orde en draagt eiser de bewijslast. Na de bewijslevering moet de rechtbank de rechtsvraag beantwoorden welke posten kunnen worden beschouwd als een last ter zake en in het licht daarvan beoordelen of de opbrengstlimiet is overschreden. Bij deze beoordeling moet de rechtbank uitgaan van de feiten die zij bewezen vindt.
15. Tussen partijen is terecht niet in geschil dat de heffingsambtenaar met de in de bezwaarfase verstrekte stukken voldoende inzicht heeft verschaft over de ramingen van de baten en de lasten van de rioolheffing en de afvalstoffenheffing. Uit de Gemeentebegroting 2023 van de gemeente Groningen volgt dat de baten van de rioolheffing en de afvalstoffenheffing de lasten van de respectievelijke heffing niet overtreffen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser vervolgens niet voldoende concreet en gemotiveerd gesteld waarom naar zijn oordeel ten aanzien van een of meer posten in de ramingen redelijke twijfel bestaat of sprake is van een last ter zake. Eiser heeft slechts in algemene termen en summier vraagtekens geplaatst bij de omvang en samenstelling van enkele begrotingsposten. Daarmee heeft eiser niet aan zijn stelplicht voldaan.
Is ten aanzien van de watersysteemheffing ingezeten, gebouwd en zuiveringsheffing de opbrengstlimiet overschreden?
16. Eiser heeft ook ten aanzien van de aanslagen watersysteemheffing ingezeten, watersysteemheffing gebouwd en zuiveringsheffing gesteld dat voor deze heffingen sprake is van een opbrengstlimiet en dat deze is overschreden. Eiser heeft ook hier aangevoerd dat de heffingsambtenaar de omvang en de samenstelling van de posten ‘overhead’ en ‘personeelslasten’ niet inzichtelijk heeft gemaakt. Volgens eiser is de heffingsambtenaar er daarom niet in geslaagd om de redelijke twijfel weg te nemen dat voor deze posten sprake is van een zogeheten last ter zake.
17. De heffingsambtenaar stelt dat met de in de bezwaarfase verstrekte gegevens en stukken, en de toelichting in de uitspraak op bezwaar, voldoende inzicht is verschaft in de ramingen. Volgens de heffingsambtenaar heeft eiser niet voldaan aan zijn bewijslast, omdat hij niet gemotiveerd heeft aangegeven welke gespecificeerde posten volgens hem niet kloppen of onjuist zijn.
18. Tussen partijen is terecht niet in geschil dat bij ook ten aanzien van de watersysteemheffing ingezeten, de watersysteemheffing gebouwd en de zuiveringsheffing sprake is van een opbrengstlimiet en dat deze niet mag worden overschreden. Bij de beoordeling van de vraag of de opbrengstlimiet van deze heffingen is overschreden, gelden de bewijsregels die de rechtbank hiervoor in r.o. 14 uiteen heeft gezet.
19. Tussen partijen is terecht niet in geschil dat de heffingsambtenaar met de in de bezwaarfase verstrekte stukken voldoende inzicht heeft verschaft over de ramingen van de baten en de lasten van de watersysteemheffing ingezeten, de watersysteemheffing gebouwd en de zuiveringsheffing. Uit het jaarplan volgt dat de baten van de watersysteemheffing ingezeten, de watersysteemheffing gebouwd en de zuiveringsheffing de lasten van de respectievelijke heffing niet overtreffen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser vervolgens niet voldoende concreet en gemotiveerd gesteld waarom naar zijn oordeel ten aanzien van een of meer posten in de ramingen redelijke twijfel bestaat of sprake is van een last ter zake. Eiser heeft slechts in algemene termen en summier vraagtekens geplaatst bij de omvang en samenstelling van enkele begrotingsposten. Daarmee heeft eiser niet aan zijn stelplicht voldaan.

Conclusie en gevolgen

20. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de waarde van de onroerende zaak gehandhaafd blijft op € 366.000 en de daarop gebaseerde, verminderde aanslagen onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing gebouwd in stand blijven. De aanslagen rioolheffing eigenaar, afvalstoffenheffing, watersysteemheffing ingezetenen en zuiveringsheffing blijven ook in stand. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Brekelmans, voorzitter, en mr. R.R. van der Heide en mr. O. Brands, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. Haanstra, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 24 juni 2025
w.g. griffier
w.g. voorzitter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44.
2.Hoge Raad 24 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:106.
3.Zie o.a. de arresten van de Hoge Raad van 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1968, van 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:777 en van 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:938.