ECLI:NL:RBNNE:2025:2957

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
11573881 BU VERZ 25-468
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de verminderingsfactor door de officier van justitie in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften

In deze zaak is aan de betrokkene een boete opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) voor het negeren van een rood verkeerslicht op 18 januari 2024. De opgelegde boete bedroeg € 189,00. De gemachtigde van de betrokkene heeft beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep gegrond verklaarde en de beschikking vernietigde, met een proceskostenvergoeding van € 78,00. De gemachtigde heeft vervolgens beroep ingesteld bij de kantonrechter, waarbij de officier van justitie vertegenwoordigd was door mr. M. Kalsbeek. De kantonrechter heeft de zaak op 7 juli 2025 behandeld, maar de gemachtigde en betrokkene waren niet aanwezig.

De kantonrechter heeft de argumenten van de gemachtigde beoordeeld, die stelde dat de officier van justitie de proceskostenvergoeding niet correct had vastgesteld. De gemachtigde betoogde dat de verminderingsfactor van 0,25 niet toegepast mocht worden, maar de kantonrechter oordeelde dat dit standpunt niet juist was. De kantonrechter verwees naar artikel 13a van de Wahv, waarin staat dat de officier van justitie de verminderingsfactor moet toepassen bij de vaststelling van de proceskosten in administratief beroep. De kantonrechter concludeerde dat de officier van justitie de proceskostenvergoeding correct had vastgesteld en dat het beroep ongegrond was.

De uitspraak werd gedaan door mr. P.G. Wijtsma, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken op 24 juli 2025. De betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem - Leeuwarden, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Leeuwarden
Bestuursrecht
beschikkingsnummer: 264048793
zaaknummer: 11573881 BU VERZ 25-468

uitspraak van de kantonrechter van 24 juli 2025

in de zaak van

[betrokkene] (hierna: betrokkene),

gevestigd in [woonplaats] ,
gemachtigde: M.J.M. Bergers, Boete.nu.

Inleiding

1. Aan betrokkene is een boete opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De overtreding waarvoor de boete is opgelegd is: ‘doorgaan bij een driekleurig verkeerslicht (stoplicht) dat op rood staat’, verricht op 18 januari 2024, om 15:21 uur, op de Van Schaikweg in Emmen, gemeente Emmen, met een personenauto, met kenteken [kenteken] . De opgelegde boete bedraagt € 189,00 (inclusief administratiekosten).
1.1
Gemachtigde heeft tegen de boete beroep ingesteld bij de officier van justitie. Deze heeft het beroep gegrond verklaard en de beschikking vernietigd. Hierbij heeft de officier van justitie betrokkene een vergoeding voor proceskosten voor verleende rechtsbijstand toegekend en deze als volgt vastgesteld: 1,0 (procespunten) x € 624,00 (tarief) x 0,5 (wegingsfactor, licht) x 0,25 (extra wegingsfactor herwaardering proceskostenvergoeding). Dit maakt een totale proceskostenvergoeding van € 78,00. Tegen die beslissing heeft gemachtigde beroep ingesteld bij de kantonrechter.
1.2
De kantonrechter heeft het beroep op 7 juli 2025 op de zitting behandeld. Daarbij waren gemachtigde en betrokkene niet aanwezig. Wel aanwezig was de vertegenwoordigster van de officier van justitie, mr. M. Kalsbeek.

Beoordeling door de kantonrechter

Standpunten
2 Gemachtigde stelt dat de per 1 januari 2024 geldende verminderingsfactoren zijn opgenomen in artikel 13a, tweede lid, van de Wahv, maar dat de officier van justitie de proceskostenvergoeding niet vaststelt op basis van dat artikel, maar op basis van artikel 7:28 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarnaast stelt hij dat de procespuntwaarde in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en dat de proceskostenvergoeding niet evenredig is aan de prestatie van een gemachtigde. Gemachtigde verwijst hierbij naar diverse stukken.
Overwegingen
Toepassing van de verminderingsfactor door de officier van justitie
3 Het standpunt van gemachtigde dat de officier van justitie bij het vaststellen van de proceskostenvergoeding in administratief beroep de verminderingsfactor van 0,25 niet mag toepassen, is niet juist.
3.1
In artikel 13a, eerste lid, van de Wahv staat dat de kantonrechter bij uitsluiting bevoegd is een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De artikelen 7:15, tweede tot en met vierde lid, en 7:28, tweede, vierde en vijfde lid, van de Awb zijn van toepassing.
3.2
Verder volgt uit het tweede lid, onder a, van dat Wahv-artikel dat het bedrag dat strekt tot vergoeding van de kosten, bedoeld in het eerste lid, na toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor zover die kosten betrekking hebben op door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en geen sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in dat besluit, wordt vermenigvuldigd met 0,25 indien de kosten zijn gemaakt in verband met de behandeling van het administratief beroep dan wel het beroep bij de rechtbank waarbij de bestreden administratieve sanctie wordt vernietigd of het sanctiebedrag wordt gewijzigd.
3.3
In rechtsoverweging 5.1 van het arrest van de Hoge Raad van 24 juni 2025 [1] staat:
“over de werkingssfeer van de regeling van artikel 13a lid 2 Wahv, welke bepaling ook van toepassing is op het administratief beroep en bezwaar bij de officier van justitie, merkt de Hoge Raad het volgende op.(….)”Uit de tussenzin in deze passage valt af te leiden dat de vergoeding van de proceskosten door de officier van justitie onder de werkingssfeer van artikel 13a, tweede lid, van de Wahv valt en hij dus de verminderingsfactor van 0,25 moet toepassen.
3.4
Daarbij is dit kennelijk de bedoeling geweest van de wetgever. Uit het Tweede Verslag van de vaste commissie voor financiën van de Eerste Kamer [2] blijkt dat de volgende vraag naar voren is gekomen:
“Graag ontvangen de leden van de BBB-fractie de motivatie van de conclusie dat de officier van justitie gehouden is om de factor 0,25 toe te passen. De leden van deze fractie menen dat de officier van justitie geen kostenvergoeding toekent op basis van artikel 13a, Wahv, maar (uitsluitend) op basis van artikel 7:28, Awb.”Uit de Nota naar aanleiding van het Tweede Verslag [3] blijkt dat het kabinet die vraag als volgt heeft beantwoord:
“De leden van de fractie van de BBB vragen om de motivatie van de conclusie dat de officier van justitie gehouden is om de factor 0,25 toe te passen terwijl hij uitsluitend een proceskostenvergoeding toekent op basis van artikel 7:28 van de Awb. Artikel 7:28, tweede lid, van de Awb betreft de algemene wettelijke grondslag voor toekenning van een proceskostenvergoeding in de fase van administratief beroep. In artikel 13a van de Wahv is die algemene bepaling van overeenkomstige toepassing verklaard en is daarnaast een aantal andere bijzondere voorschriften opgenomen die specifiek zijn toegesneden op de Wahv. Dit is in lijn met de reguliere (bestuursrechtelijke) wetgevingssystematiek die inhoudt dat de Awb algemene regels stelt, waarvan in de bijzondere wet (in dit geval: de Wahv) kan worden afgeweken. Een logisch gevolg van deze systematiek is dat specifieke, op de Wahv toegespitste, voorschriften over de proceskostenvergoedingen worden opgenomen in artikel 13a van de Wahv en niet in artikel 7:28 van de Awb. De proceskostenvergoeding wordt in zaken waarop de Wahv van toepassing is dan ook bepaald aan de hand van artikel 13a van de Wahv”.
3.5
Uit deze uitleg van de wetgevingssystematiek blijkt dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om in artikel 13a, tweede lid, onder a, van de Wahv vast te leggen dat ook de officier van justitie bij de vaststelling van de proceskosten in administratief beroep de verminderingsfactor van 0,25 moet toepassen. Dit verweer van gemachtigde slaagt dus niet.
Is de verminderingsfactor in strijd met het gelijkheidsbeginsel?
3.6
Over het verweer van gemachtigde dat de procespuntwaarde in strijd is met het gelijkheidsbeginsel overweegt de kantonrechter als volgt. Uit rechtsoverweging 7.2 van het arrest van de Hoge Raad van 24 juni 2025 volgt dat artikel 13a, tweede lid, van de Wahv niet leidt tot een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling en niet in strijd is met de verdragsbepalingen waarop de gemachtigde zich beroept. Dit verweer slaagt dus ook niet. Dat geldt ook voor het verweer van gemachtigde dat de proceskostenvergoeding niet evenredig is aan de prestatie van gemachtigde, nu hij dit verweer niet met concrete en verifieerbare gegevens aannemelijk heeft gemaakt.
3.7
Omdat de inleidende beschikking na 31 december 2023 is bekendgemaakt, heeft de officier van justitie terecht de extra wegingsfactor als bedoeld in artikel 13a, tweede lid, onder a, van de Wahv toegepast. [4] De officier van justitie heeft in deze zaak de proceskostenvergoeding juist vastgesteld op € 78,00.

Conclusie

De kantonrechter verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, kantonrechter, in aanwezigheid van R. de Hoop, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2025.
griffier kantonrechter

Rechtsmiddel

Als u het met de beslissing op uw beroep niet eens bent, dan kunt u binnen zes weken na de hieronder vermelde datum van toezending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het
gerechtshof Arnhem - Leeuwarden, maar alleen als:
a. de u opgelegde administratieve boete meer dan € 110,00 bedraagt, of
b. uw beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat u geen (of niet op tijd) zekerheid heeft gesteld.
Het (hoger) beroepschrift moet worden ingediend bij de rechtbank Noord-Nederland, Afdeling Bestuursrecht, locatie Groningen (Postbus 150, 9700 AD Groningen). U dient daarbij het zaaknummer te vermelden.
De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure, tenzij door u bij het (hoger) beroepschrift uitdrukkelijk om een zitting is gevraagd.

Voetnoten

2.Eerste Kamer, vergaderjaar 2023-2024, 36 427, D, pagina 3
3.Eerste Kamer, vergaderjaar 2023-2024, 36 427, E, pagina 6
4.Artikel 4, onderdeel a, van de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm.