ECLI:NL:RBNNE:2025:2977

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
LEE 24/4934 V
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake griffierecht en betalingsonmacht

In deze uitspraak op het verzet van de opposant, die afkomstig is uit Leeuwarden, wordt de eerdere uitspraak van de rechtbank van 28 maart 2025 behandeld. In die uitspraak werd het beroep van de opposant, gericht tegen het besluit op bezwaar van 5 december 2024, niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het verzet op 3 juni 2025 behandeld, maar partijen zijn niet verschenen. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de eerdere beslissing terecht was, met name of het niet betalen van het griffierecht gegrond was.

De rechtbank concludeert dat het verzet gegrond is. De opposant had verzocht om vrijstelling van het griffierecht, omdat hij geen bankrekening heeft en obstructies ondervond van het college bij het betalen van het griffierecht. De rechtbank oordeelt dat de griffier had moeten onderzoeken of de opposant een beroep op betalingsonmacht toekwam, wat niet is gebeurd. Dit heeft geleid tot de onterechte niet-ontvankelijk verklaring van het beroep.

De rechtbank herstelt de situatie door de buitenzittingsuitspraak te vervallen en het onderzoek te hervatten in de stand waarin het zich bevond voordat de uitspraak werd gedaan. Er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, en is openbaar uitgesproken op 11 juli 2025. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/4934 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2025 op het verzet van

[opposant], uit Leeuwarden, opposant [1] ,
tegen de uitspraak van de rechtbank van 28 maart 2025 in het geding tussen
opposant
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden, het college.

Inleiding

1. Deze uitspraak op het verzet van opposant gaat over de uitspraak van de rechtbank van 28 maart 2025 waarin de rechtbank het beroep van opposant, dat gericht was tegen het besluit op bezwaar van 5 december 2024, niet-ontvankelijk heeft verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het verzet op 3 juni 2025 op zitting behandeld. Partijen zijn niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de uitspraak van 28 maart 2025 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel [2] is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het beroep van opposant
4. Het beroep van opposant richtte zich tegen het besluit op bezwaar van 5 december 2024. Het college heeft het bezwaar van opposant met dit besluit kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
De uitspraak van 28 maart 2025
5. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Dat mag de rechtbank als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie was gekomen dat opposant het griffierecht niet heeft betaald.

Gronden verzet

6. Opposant tekent verzet aan tegen de uitspraak vanwege de onbehandelde, onbesproken gronden, die niet in de uitspraak terug te vinden zijn. Die gronden zijn de redenen waarom geen griffierecht betaald kon worden, vanwege de obstructie gepleegd door het college, van gelden die derden wilden storten. Opposant verwijst hiervoor naar alle processtukken vanaf december 2024 met betrekking tot de verhindering door het college om de griffiegelden via de bankrekening van zijn echtgenote aan de rechtbank te betalen. Opposant beschikt immers niet over een bankrekening. Verder geeft opposant aan dat het college alle griffierechtbetalingen via obstructies belemmert en dat dit bekend is bij de rechtbank. Opposant noemt de rechtbank medeplichtig omdat zij het college hierover niet heeft aangesproken. Opposant geeft aan dat de niet betaling van het griffierecht wel verontschuldigbaar was.
Beoordeling van het verzet
7. Uit de stukken blijkt dat opposant op 27 december 2024 heeft verzocht om vrijstelling van het betalen van het griffierecht. Naar het oordeel van de verzetsrechter heeft opposant tijdig een beroep op betalingsonmacht gedaan in deze beroepsprocedure. De griffier had moeten onderzoeken of opposant een beroep op betalingsonmacht toekomt. Dat onderzoek heeft ten onrechte niet plaatsgevonden.

Conclusie en gevolgen

8. De rechtbank heeft in de buitenzittingsuitspraak ten onrechte geoordeeld dat het beroep kennelijk, dus buiten redelijke twijfel, niet-ontvankelijk was vanwege het niet betalen van het griffierecht en de zaak daarom ten onrechte zonder zitting afgedaan. Het verzet is gegrond. Dat betekent dat de buitenzittingsuitspraak vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die buitenzittingsuitspraak werd gedaan. De griffier dient nader te onderzoeken of opposant een beroep op betalingsonmacht toekomt.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van O.T. Smit, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen in de bodemzaak op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met opposant wordt bedoeld de indiener van het verzetschrift.
2.Dit volgt uit artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).