ECLI:NL:RBNNE:2025:3192

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
5 augustus 2025
Zaaknummer
LEE 24/2861
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Definitieve berekening recht op zorgtoeslag 2022 en terugvordering

Deze uitspraak betreft de definitieve berekening van het recht op zorgtoeslag voor eiseres over het jaar 2022 en de daarop gebaseerde terugvordering door de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres is het niet eens met de vaststelling van de zorgtoeslag en de terugvordering van een bedrag van € 1.575,00 plus rente. De rechtbank heeft op 10 juni 2025 geoordeeld dat de Belastingdienst de zorgtoeslag correct heeft vastgesteld op basis van de authentieke inkomensgegevens van eiseres en haar toeslagpartner. Eiseres stelt dat haar toeslagpartner onder de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) valt, waardoor zij en haar gezin minder inkomen ontvangen. De rechtbank oordeelt echter dat de Belastingdienst zich bij de berekening van de toeslagen moet baseren op het verzamelinkomen zoals vastgesteld door de inspecteur voor de inkomstenbelasting. De rechtbank wijst erop dat de wetgeving dwingend is en dat er geen ruimte is voor afwijkingen op basis van persoonlijke omstandigheden van eiseres. De rechtbank concludeert dat de terugvordering niet onevenredig is in verhouding tot de doelen die ermee gediend worden. Eiseres krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Leeuwarden
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/2861

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. A.F. van der Weijden en mr. M. Schepers).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de definitieve berekening van eiseres haar recht op zorgtoeslag over 2022 en de hierop gebaseerde terugvordering. Eiseres is het hier niet mee eens. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat verweerder de zorgtoeslag over het jaar 2022 correct heeft vastgesteld en het voorschot mocht terugvorderen. Eiseres krijgt geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Op 28 december 2021 heeft verweerder aan eiseres een voorschot zorgtoeslag verleend van € 1.910,00 op basis van een geschat gezamenlijk inkomen van € 27.082,00.
2.1.
Op 9 augustus 2023 en 23 augustus 2023 heeft verweerder een melding ontvangen vanuit de Basisregistratie Inkomen (BRI) waaruit blijkt dat de inspecteur voor de inkomstenbelasting (inspecteur) het verzamelinkomen van de toeslagpartner over 2022 op
€ 38.657,00 heeft vastgesteld en het verzamelinkomen van eiseres op € 0.
2.2.
Op 14 juni 2024 heeft verweerder de definitieve berekening zorgtoeslag 2022 vastgesteld op € 335,00 op basis van het gezamenlijk toetsingsinkomen. Hierbij is bepaald dat eiseres € 1575,00 en € 60,00 aan rente moet terugbetalen.
2.3.
Met het bestreden besluit van 28 juni 2024 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
2.4.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.5.
De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingsinkomen
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat bij de vaststelling van het recht op zorgtoeslag ten onrechte geen rekening is gehouden met het feit dat haar toeslagpartner onder de werking van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) valt en zij en haar gezin daarom niet over het gehele inkomen kunnen beschikken. Eiseres is van mening dat verweerder niet moet uitgaan van het verzamelinkomen, maar van het werkelijk besteedbaar inkomen (het leefgeld).
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat verweerder zich bij de definitieve vaststelling van het recht op de toeslag heeft gebaseerd op het toetsingsinkomen. Het toetsingsinkomen voor de zorgtoeslag betreft het verzamelinkomen dat de inspecteur vaststelt in de aanslag inkomstenbelasting. [1] Dit is het inkomensgegeven zoals volgt uit de (melding van de) BRI. In de onderhavige zaak is voor de toeslagpartner in de BRI vastgelegd dat het inkomensgegeven € 38.657,00 is. Eiseres en de inwonende kinderen hebben geen inkomen.
3.2.
Uit vaste rechtspraak volgt dat verweerder bij berekening van de toeslagen niet mag afwijken van het door de inspecteur vastgestelde verzamelinkomen. [2] Dat de toeslagpartner van eiseres onder het regime van de Wsnp valt en zij en haar gezin daardoor minder inkomen ontvangen dan zij zouden ontvangen indien het regime van de Wsnp niet van toepassing was, doet er niet aan af dat verweerder bij de berekening van de toeslagen uit moet gaan van de hierboven genoemde authentieke inkomensgegevens. Verweerder heeft niet de bevoegdheid om bij de berekening van de toeslag uit te gaan van het inkomen dat eiseres en haar gezin feitelijk netto overhouden. [3] Verweerder is daarom terecht uitgegaan van het in de BRI opgenomen verzamelinkomen ter hoogte van € 38.657,00.
Evenredigheidsbeginsel
4. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij onevenredig hard wordt getroffen door de wet- en regelgeving.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt dat artikel 8, eerste lid, en 2, eerste lid, onder o, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) en artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) dwingend zijn geformuleerd. De tekst van de bepalingen is helder en laat geen ruimte voor verweerder om daarvan af te wijken. De Awir is bovendien een wet in formele zin. Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772, onder 9.6 en 9.10, kunnen deze bepalingen daarom niet worden getoetst aan artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het evenredigheidsbeginsel.
4.2.
In genoemde uitspraak van 1 maart 2023 heeft de Afdeling onder 9.11 e.v. uiteengezet dat in uitzonderlijke gevallen aanleiding kan bestaan voor zogenoemde contra-legem toepassing van algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht. Dit is het geval indien zich bijzondere omstandigheden voordoen die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever en deze omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene beginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres geen omstandigheden heeft aangevoerd waarvan gezegd kan worden dat de wetgever daarmee geen rekening heeft gehouden. Dit betekent dat het beroep op het evenredigheidsbeginsel niet slaagt.
Terugvordering
5. Eiseres voert aan dat zij door de forse terugvordering ernstige financiële stress ervaart.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de nadelige gevolgen van de terugvordering voor eiseres niet onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Verweerder geeft aan dat de terugvordering verband houdt met het feit dat eiseres in de voorschotfase een lager geschat inkomen heeft doorgegeven dan bij de definitieve berekening is vastgesteld. Verweerder merkt op dat eiseres zowel gevraagd als ongevraagd de wijziging van het inkomen van de toeslagpartner van ruimschoots € 11.000,00 niet aan verweerder heeft doorgegeven en dat dit aan haar kan worden toegerekend.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft mogen concluderen dat de nadelige gevolgen van de terugvordering niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. De terugvordering is gerelateerd aan het feit dat een te lage schatting van het inkomen is opgegeven. De omstandigheid dat eiseres financiële stress ervaart door de terugvordering geeft geen aanleiding om de terugvordering te matigen. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank ook geen andere omstandigheden aangedragen die aanleiding geven om de terugvordering te matigen. De rechtbank merkt daarbij op dat in het algemeen betalingsregelingen mogelijk zijn. Het betoog van eiseres slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, rechter, in aanwezigheid van mr. K. Lenting, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2025.
griffier
rechter
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:4
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 2
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, wordt verstaan onder:
o. inkomensgegeven: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de
Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Artikel 7
1. Ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling wordt het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
Artikel 8
1. Toetsingsinkomen is: het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
Artikel 24
1. Een tegemoetkoming wordt uitbetaald binnen vier weken na dagtekening van de beschikking.
2. Indien voorschotten zijn verleend, worden deze verrekend met de tegemoetkoming.
3. De in het tweede lid bedoelde verrekening kan leiden tot een terug te vorderen bedrag.
Artikel 26
De belanghebbende is het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt.
Algemene wet inzake rijksbelastingen
Artikel 21
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
e. inkomensgegeven:
1°. indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen;

Voetnoten

1.Zie artikel 2, eerste lid en onder o, en artikel 8, eerste lid, van de Awir, en artikel 21, onder e, van de Awr.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 7 juli 2010, met nummer ECLI:NL:RVS:2010:BN0491, zoals te vinden op www.rechtspraak.nl.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 mei 2016, met nummer ECLI:NL:RVS:2016:687, zoals te vinden op www.rechtspraak.nl.