ECLI:NL:RBNNE:2025:321

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
23/5264
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over het recht op een dwangsom en de intrekking van een beroep in belastingzaken

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 28 januari 2025, wordt het geschil behandeld tussen eiseres en de inspecteur van de Belastingdienst over het recht op een dwangsom en de intrekking van eerder ingediende beroepen. Eiseres had eerder beroep ingesteld tegen verschillende belastingaanslagen en de daarbij behorende belastingrentebeschikkingen. De rechtbank oordeelt dat eiseres recht heeft op een dwangsom van € 812, omdat de inspecteur niet tijdig uitspraak heeft gedaan op het bezwaar van eiseres. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur op 29 december 2023 uitspraak heeft gedaan, terwijl de termijn voor het nemen van een beslissing al was verstreken. Dit leidt tot de conclusie dat de inspecteur in gebreke is gebleven.

Daarnaast wordt in de uitspraak ingegaan op de rechtsgeldigheid van de intrekking van de beroepen door eiseres. De rechtbank oordeelt dat eiseres haar beroepen rechtsgeldig heeft ingetrokken, maar dat er geen sprake is van dwaling. De rechtbank wijst erop dat de inspecteur de verminderingsbeschikkingen op tijd heeft genomen en dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er onrechtmatige toezeggingen zijn gedaan. De rechtbank verklaart de beroepen met de zaaknummers LEE 24/663, 24/664 en 24/665 niet-ontvankelijk, maar vergoedt het griffierecht van € 51 aan eiseres in het beroep met zaaknummer LEE 24/663. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door de belastinginspecteur en de rechtsgeldigheid van intrekkingen van beroepen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 23/5264, 24/663, 24/664 en 24/665
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 28 januari 2025 in de zaken tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Groningen, de inspecteur

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres. De rechtbank zal hierna per beroep het procesverloop weergeven.
LEE 23/5264
2.1.
De inspecteur heeft aan eiseres met dagtekening 30 maart 2021 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2017 opgelegd. Tevens heeft de inspecteur bij beschikking een bedrag van € 561 aan belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
2.2.
Op 25 januari 2023 heeft de rechtbank uitspraak gedaan op het beroep van eiseres, waarbij de inspecteur is opgedragen dat hij uiterlijk op 17 februari 2023 een besluit moet nemen op het bezwaarschrift van eiseres tegen de onder 2.1. vermelde aanslag.
2.3.
Bij uitspraak op bezwaar van 15 februari 2023 heeft de inspecteur het bezwaar van eiseres tegen de aanslag IB/PVV 2017 ongegrond verklaard.
2.4.
Eiseres is tegen deze uitspraak op bezwaar in beroep gegaan bij de rechtbank (beroep met zaaknummer LEE 23/1702). Bij brief van 23 juni 2023 heeft eiseres het beroep met zaaknummer LEE 23/1702 ingetrokken. Daarin heeft zij onder meer geschreven:

Na overleg met de Belastingdienst is overeenstemming bereikt over de hoofdpunten van het geschil waarop het beroepschrift zag. lk deel u dan ook mede dat ik hierbij mijn
beroepschrift intrek.
2.5.
Bij beschikking van 11 juli 2023 heeft de inspecteur de aanslag IB/PVV 2017 van eiseres verminderd tot een aanslag berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.273. Tevens heeft de inspecteur de belastingrentebeschikking verminderd tot een te betalen bedrag aan belastingrente van € 432.
2.6.
Met betrekking tot de belastingrente heeft de inspecteur op de belastingrentebeschikking (2.5.) vermeld:

Omdat uw aanslag is gewijzigd is de belastingrente herrekend. U kunt bezwaar maken tegen het bedrag van de belastingrente.
2.7.
Bij brief van 16 augustus 2023, ontvangen door de inspecteur op 21 augustus 2023, heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de onder 2.6. vermelde belastingrente.
2.8.
Met dagtekening 15 november 2023 heeft eiseres de inspecteur een ingebrekestelling gestuurd, die de inspecteur op 16 november 2023 heeft ontvangen, waarin eiseres de inspecteur heeft gemaand om uitspraak op het onder 2.7. vermelde bezwaarschrift te doen.
2.9.
Bij uitspraak op bezwaar van 27 november 2023 heeft de inspecteur het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en de bij de aanslag IB/PVV 2014 horende belastingrentebeschikking verminderd met € 90 tot een bedrag van € 342.
2.10.
Bij brief van 1 december 2023 heeft eiseres beroep ingesteld vanwege het niet (tijdig) nemen van een beslissing op het onder 2.7. vermelde bezwaarschrift en heeft zij de rechtbank verzocht de door de inspecteur verbeurde dwangsom vast te stellen.
2.11.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 5 januari 2024 de bij de aanslag IB/PVV 2017 horende belastingrentebeschikking verminderd met € 90 tot een bedrag van € 342.
2.12.
Bij bericht van 27 februari 2024 heeft de rechtbank partijen laten weten dat haar gebleken is dat het beroep niet meer spoedeisend is en dat het beroep daarom verder op de gewone manier wordt behandeld.
LEE 24/663
3.
3.1.
Met dagtekening 20 juli 2016 heeft de inspecteur aan eiseres een aanslag IB/PVV 2014 opgelegd, berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.220. Tevens heeft de inspecteur bij beschikking een verzuimboete van € 344 opgelegd en een bedrag van € 255 aan belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
3.2.
Naar aanleiding van een ingediende aangifte IB/PVV 2014 van eiseres op 24 augustus 2016 heeft de inspecteur met dagtekening 2 maart 2017 uitspraak op bezwaar gedaan en de aanslag IB/PVV 2014 verminderd tot een aanslag berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.023. De verzuimboete is in stand gelaten. De belastingrentebeschikking is verminderd tot nihil.
3.3.
Op 7 oktober 2019 dient eiseres een aangepaste aangifte IB/PVV 2014 in. Deze aangifte heeft de inspecteur aangemerkt als een ambtshalve verzoek om vermindering van de aanslag IB/PVV 2014.
3.4.
Bij beschikking van 25 maart 2020 heeft de inspecteur het ambtshalve verzoek om vermindering van de aanslag IB/PVV 2014 van eiseres afgewezen.
3.5.
Op 25 januari 2023 heeft de rechtbank uitspraak gedaan op het beroep van eiseres, waarbij de inspecteur is opgedragen dat hij uiterlijk op 17 februari 2023 een besluit moet nemen op het bezwaarschrift van eiseres tegen de onder 3.4. vermelde beschikking.
3.6.
Bij uitspraak op bezwaar van 15 februari 2023 heeft de inspecteur het bezwaar van eiseres tegen de onder 3.4. vermelde beschikking ongegrond verklaard. De aanslag IB/PVV 2014 en de verzuimboete heeft hij in stand gelaten.
3.7.
Bij brief van 1 maart 2023 heeft eiseres beroep ingediend tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 15 februari 2023 (beroep met zaaknummer LEE 23/1700).
3.8.
Bij e-mail van 12 juni 2023 heeft de inspecteur een voorstel gedaan inzake de afhandeling van het beroep.
3.9.
Bij brief van 23 juni 2023 heeft eiseres het beroep met zaaknummer LEE 23/1700 ingetrokken. Daarin heeft zij onder meer geschreven:

Na overleg met de Belastingdienst is overeenstemming bereikt over de hoofdpunten van het geschil waarop het beroepschrift zag. lk deel u dan ook mede dat ik hierbij mijn
beroepschrift intrek.
3.10.
Bij beschikking van 18 augustus 2023 heeft de inspecteur de aanslag IB/PVV 2014 van eiseres verminderd tot een aanslag berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.023. De verzuimboete van € 344 is vernietigd.
3.11.
Bij brief van 19 februari 2024 heeft eiseres beroep ingediend tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 15 februari 2023.
LEE 24/664
4.
4.1.
Met dagtekening 21 april 2020 heeft de inspecteur aan eiseres een aanslag IB/PVV 2016 opgelegd, berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.841.
4.2.
Op 25 januari 2023 heeft de rechtbank uitspraak gedaan op het beroep van eiseres, waarbij de inspecteur is opgedragen dat hij uiterlijk op 17 februari 2023 een besluit moet nemen op het bezwaarschrift van eiseres tegen de onder 4.1. vermelde aanslag.
4.3.
Bij uitspraak op bezwaar van 15 februari 2023 heeft de inspecteur het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de aanslag IB/PVV 2016 in stand gelaten.
4.4.
Bij brief van 1 maart 2023 heeft eiseres beroep ingediend tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 15 februari 2023 (beroep met zaaknummer LEE 23/1701).
4.5.
Bij e-mail van 12 juni 2023 heeft de inspecteur een voorstel gedaan inzake de afhandeling van het beroep.
4.6.
Bij brief van 23 juni 2023 heeft eiseres het beroep met zaaknummer LEE 23/1701 ingetrokken. Daarin heeft zij onder meer geschreven:

Na overleg met de Belastingdienst is overeenstemming bereikt over de hoofdpunten van het geschil waarop het beroepschrift zag. lk deel u dan ook mede dat ik hierbij mijn
beroepschrift intrek.
4.7.
Bij beschikking van 11 juli 2023 heeft de inspecteur het verzamelinkomen van de aanslag IB/PVV 2016 opnieuw vastgesteld. De verschuldigde IB/PVV is niet gewijzigd.
4.8.
Bij brief van 19 februari 2024 heeft eiseres beroep ingediend tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 15 februari 2023.
LEE 24/665
5.
5.1.
Met dagtekening 30 maart 2021 heeft de inspecteur aan eiseres een aanslag IB/PVV 2017 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.273 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.021. Tevens heeft de inspecteur bij beschikking een bedrag van € 561 aan belastingrente in rekening gebracht (belastingrentebeschikking).
5.2.
Op 25 januari 2023 heeft de rechtbank uitspraak gedaan op het beroep van eiseres, waarbij de inspecteur is opgedragen dat hij uiterlijk op 17 februari 2023 een besluit moet nemen op het bezwaarschrift van eiseres tegen de onder 5.1. vermelde aanslag.
5.3.
Bij uitspraak op bezwaar van 15 februari 2023 heeft de inspecteur het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de aanslag IB/PVV 2017 in stand gelaten.
5.4.
Bij brief van 1 maart 2023 heeft eiseres beroep ingediend tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 15 februari 2023 (beroep met zaaknummer LEE 23/1702).
5.5.
Bij e-mail van 12 juni 2023 heeft de inspecteur een voorstel gedaan inzake de afhandeling van het beroep.
5.6.
Bij brief van 23 juni 2023 heeft eiseres het beroep met zaaknummer LEE 23/1702 ingetrokken. Daarin heeft zij onder meer geschreven:

Na overleg met de Belastingdienst is overeenstemming bereikt over de hoofdpunten van het geschil waarop het beroepschrift zag. lk deel u dan ook mede dat ik hierbij mijn
beroepschrift intrek.
5.7.
Bij beschikking van 11 juli 2023 heeft de inspecteur de aanslag IB/PVV 2017 van eiseres verminderd tot een aanslag berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.273. De belastingrente is eveneens verminderd en vastgesteld op een bedrag van € 432.
5.8.
Voor het verdere verloop van de belastingrentebeschikking behorend bij de aanslag IB/PVV 2017 verwijst de rechtbank naar 2.5. tot en met 2.11.
5.9.
Bij brief van 19 februari 2024 heeft eiseres beroep ingediend tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 15 februari 2023.
6.
6.1.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften.
6.2.
Partijen hebben voorafgaand aan de zitting nadere stukken ingediend.
6.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 17 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van de inspecteur, bijgestaan door [bijstand] .

Feiten

7. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
7.1.
Per e-mail van 27 juni 2023 met als onderwerp “Eveneens Off the record” heeft de inspecteur aan eiseres geschreven:

Bedankt voor uw mail en de openheid over uzelf die u hierin schetst. U heeft gelijk dat de manier waarop ik de bezwaren 2016/2017 en ook 2018 heb aangepakt mede is ingegeven door het beeld dat ik op dat moment van u had. Mij is ook wel duidelijk geworden dat lijnrecht tegen over elkaar staan niet leidt tot een oplossing, terwijl de insteek in het begin toch moet zijn we zitten hier beide met goede bedoelingen. In de gesprekken heb ik u ervaren als eerlijk, cynisch, open en op zoek naar duidelijkheid. Dit komt ook wel naar voren uit uw laatste mails. In de afgelopen jaren hebben wij te weinig naar u geluisterd. Mijn beeld over u heb ik na onze gesprekken bijgesteld, alhoewel ook daarna kwam er nog wel eens frustratie. Het laten bezinken en relativeren werkte dan het beste voor mij en gelukkig kwam u dan wel terug met een e-mail. Uw casus is ook voor ons een leertraject geweest en er zijn zeker verbeterpunten aan onze zijde. Dit is ook uitgebreid besproken in het MT van [kantoor 1] en [kantoor 2] . Dat alles niet fijn voor u voelt, kan ik begrijpen en dat het een strijd is geweest die zijn tol heeft geëist ook, dit gevoel en deze tol kan ik niet wegnemen. Het enige dat ik kan zeggen, ik hoop voor u dat het (gevoel) slijt.
7.2.
In een e-mail van 10 oktober 2024 heeft de [X] namens de Inspectie belastingen, toeslagen en douane naar aanleiding van een melding van eiseres over het Centrale Meldpunt Agressie (CMA) aan [concerndirectie] , concerndirectie Uitvoerings- en Handhavingsbeleid, onder meer het volgende geschreven:

In deze casus hebben wij gezien dat een burger een brief heeft ontvangen van het CMA die is ondertekend door de directie MKB. Onze indruk is dat verschillende mandaten van verschillende directies elkaar in dit geval doorkruizen. De afdeling CMA is bij een andere directie ondergebracht en staat niet onder de rechtstreekse aansturing van de directie MKB. De inzet van mandaten en bevoegdheden vereist zorgvuldigheid. Vermenging daarvan staat immers op gespannen voet met de rechtsbeginselen.
Wij hebben naar aanleiding hiervan navraag gedaan naar het proces van ondertekening en wij hebben begrepen dat dit proces inmiddels is aangepast. Het valt ons in deze casus echter ook op dat het uitgebrachte advies van het CMA geen opvolging heeft gekregen vanuit de directie MKB. Dit kan leiden tot een verdere escalatie in het dossier tussen de Belastingdienst en deze burger. Mocht het hier gaan om een afwijkende en/of bijzondere situatie, dan zou extra uitleg hierover in de brief aan deze burger op zijn plaats geweest.
(…)
Ook zouden we graag zien dat er gereflecteerd wordt op hoe er wordt omgegaan met de vrijblijvendheid en/of niet-bindende adviezen van het CMA richting de eigen organisatie en op het proces ingeval een directie om haar moverende redenen afwijkt van het CMA-advies en de impact hierop op burgers en bedrijven. Wat de (leer)effecten daarvan zijn en op welke wijze dit proces in de toekomst kan worden geoptimaliseerd.

Beoordeling door de rechtbank

8. Ter zitting hebben partijen verklaard dat de rechtbank over de volgende geschillen moet oordelen.
8.1.
In het beroep met zaaknummer LEE 23/5264 is in geschil het antwoord op de vraag of eiseres recht heeft op een dwangsom.
8.2.
In de beroepen met de zaaknummers LEE 24/663, 24/664 en 24/665 is in geschil het antwoord op de vragen of eiseres heeft gedwaald bij het intrekken van haar beroepen met de zaaknummers LEE 23/1700, 23/1701 en 23/1702, en zo ja of de inspecteur op 15 februari 2023 op onrechtmatige wijze uitspraak op bezwaar heeft gedaan, en zo ja of eiseres in dat geval alsnog recht heeft op een dwangsom van € 15.000.
8.3.
De rechtbank zal de geschillen onder 8.1. en 8.2. hierna achtereenvolgens beoordelen aan de hand van de standpunten van partijen.
LEE 23/5264
9. De rechtbank is van oordeel dat eiseres recht heeft op een dwangsom van € 812. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
9.1.
Eiseres is van mening dat zij tegen de belastingrentebeschikking van 11 juli 2023 (2.5.) bezwaar kon maken. Eiseres betwist dat zij de onder 2.9. vermelde uitspraak op bezwaar van 27 november 2023 heeft ontvangen. Aldus heeft de inspecteur naar de mening van eiseres pas op 29 december 2023 uitspraak op bezwaar gedaan, omdat de uitspraak die is gedateerd op 5 januari 2024 haar op die dag op digitale wijze bekend is gemaakt. Deze uitspraak heeft de inspecteur volgens eiseres te laat gedaan en daarom verbeurt de inspecteur een dwangsom.
9.2.
De inspecteur is van mening dat de belastingrentebeschikking van 11 juli 2023 (2.5.) geen voor bezwaar en beroep vatbare beschikking is. Verder is de inspecteur van mening dat hij op 27 november 2023 uitspraak op bezwaar heeft gedaan en dat er een gerechtvaardigd vermoeden is dat die uitspraak per post bij eiseres is aangekomen. Subsidiair is de inspecteur van mening dat hij op 29 december 2023 uitspraak op bezwaar heeft gedaan.
9.3.
De rechtbank stelt voorop dat eiseres deze procedure is gestart als een beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing door de inspecteur (2.10.), maar dat dit beroep van rechtswege [1] ook betrekking heeft op de alsnog genomen beslissing van de inspecteur en dat in dat kader de beoordeling van de (hoogte van de) dwangsom aan de orde komt.
9.4.
De rechtbank overweegt dat vanwege het gesloten systeem van rechtsmiddelen in belastingzaken [2] , er in beginsel geen bezwaar en beroep open staat tegen een – op grond van artikel 65 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) – ambtshalve door de inspecteur genomen beslissing. Dat betekent dat eiseres in beginsel geen rechtsmiddel kon aanwenden tegen de bij beschikking vermindering belastingrente (2.5.).
9.5.
De rechtbank overweegt verder dat als tegen een verminderingsbeschikking (2.5.) geen bezwaar had opengestaan, dit de inspecteur overigens niet ontsloeg van zijn verplichting om wel (tijdig) uitspraak te doen op het desondanks ingediende bezwaar. Dit geldt, naar het oordeel van de rechtbank, des te meer nu de inspecteur eiseres uitdrukkelijk in de gelegenheid heeft gesteld om bezwaar te maken door dit in een rechtsmiddelverwijzing op te nemen (2.6.). Het standpunt van de inspecteur dat de vermindering van de belastingrentebeschikking geen voor bezwaar en beroep vatbare beschikking is, kan hem dus in zoverre niet baten.
9.6.
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen wanneer de inspecteur uitspraak op bezwaar heeft gedaan. De rechtbank overweegt dat eiseres aan de hand van diverse door de inspecteur niet weersproken voorbeelden voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er regelmatig fouten worden gemaakt bij de postbezorging van aan haar geadresseerde poststukken. De rechtbank overweegt verder dat de inspecteur ter zitting heeft verklaard dat hij ten aanzien van de onder 2.9. vermelde uitspraak op bezwaar van 27 november 2023 geen verzendadministratie kan overleggen. De inspecteur kan ook geen andere stukken overleggen die onderbouwen dat deze uitspraak eiseres op 27 november 2023 heeft bereikt.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur niet heeft voldaan aan de voorwaarden van de bekenmaking van een besluit en daarmee is het besluit niet in werking getreden. [3] De inspecteur heeft naar het oordeel van de rechtbank op 27 november 2023 geen uitspraak op bezwaar gedaan. Wel staat vast dat eiseres de op 5 januari 2024 gedateerde uitspraak op bezwaar op 29 december 2023 heeft ontvangen. De rechtbank zal voor de beoordeling van het geschil daarom uitgaan van de 29 december 2023 als datum van bekendmaking van de uitspraak op bezwaar.
9.7.
Ten slotte dient de rechtbank te beoordelen of de inspecteur een dwangsom verbeurt. De rechtbank overweegt dat de inspecteur een dwangsom verbeurt, indien hij niet tijdig, binnen de in de ingebrekestelling vermelde termijn, heeft beslist. [4] De ingebrekestelling van 15 [november] 2023 heeft de inspecteur op 16 [november] 2023 (2.8.) bereikt. De beslistermijn was toen al verstreken. [5] Donderdag 30 november 2023 was de laatste dag waarop de inspecteur uitspraak kon doen zonder een dwangsom te verbeuren; op die dag zijn veertien dagen verstreken sinds de inspecteur de schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. Nu de inspecteur op 29 december 2023 uitspraak op bezwaar heeft gedaan is hij gedurende 28 dagen in gebreke geweest.
9.8.
Voordat de rechtbank gelet op het voorgaande tot de conclusie komt dat de inspecteur daadwerkelijk een dwangsom verbeurt, dient de rechtbank, gelet op het standpunt van de inspecteur dat hier sprake is van een bezwaar tegen een niet voor bezwaar vatbare beschikking, te beoordelen of de uitzondering op het verbeuren van een dwangsom van toepassing is. [6] De rechtbank stelt voorop dat die uitzondering (een kennelijk niet-ontvankelijke aanvraag) in de wet is opgenomen om misbruik te voorkomen. [7] Daargelaten het antwoord op de vraag of hier sprake is van een niet-ontvankelijk bezwaar (zie 9.5; de rechtbank komt niet toe aan de beantwoording van deze vraag) is de rechtbank van oordeel dat in dit geval geen sprake is van een
kennelijkniet-ontvankelijk bezwaar en dat in dit geval geen sprake is van de uitzondering op het verbeuren van de dwangsom. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de inspecteur eiseres in de gelegenheid heeft gesteld bezwaar te maken, hij het bezwaar ontvankelijk en gegrond heeft verklaard en de rechtbank in het dossier geen aanleiding heeft gevonden om te concluderen dat wat betreft het vragen (en het verbeuren) van de dwangsom sprake is van misbruik.
9.9.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de inspecteur een dwangsom van ((14 x € 23) + (14 x € 35) =) € 812 verbeurt omdat hij 28 dagen in gebreke was. Het beroep met zaaknummer LEE 23/5264 moet gegrond worden verklaard. De gevolgen van deze beslissing voor de proceskosten en het griffierecht zal de rechtbank hierna onder 11.2. vermelden.
LEE 24/663, 24/664 en 24/665
10.
10.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres haar beroepen met de zaaknummers LEE 23/1700, 23/1701 en 23/1702 rechtsgeldig heeft ingetrokken. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
10.2.
Eiseres is van mening dat er ten aanzien van haar intrekking van de (eerste) beroepen sprake is van dwaling. Eiseres voert daartoe aan dat zij na de intrekking van haar beroepen heeft geconstateerd dat de inspecteur haar bezwaren met vooringenomenheid heeft behandeld (7.1. en 7.2.), dat zij daarom niet is gehoord en er geen mogelijkheid was om haar dossier in te zien. Om die reden is zij van mening dat de uitspraken op bezwaar van 15 februari 2023 (3.6., 4.3. en 5.3.) onrechtmatig zijn genomen. Vervolgens moeten volgens eiseres de verminderingsbeschikkingen van 18 augustus 2023 (3.10.) en die van 11 juli 2023 (4.7. en 5.7.) als uitspraak op bezwaar worden aangemerkt. Deze zijn naar haar mening te laat gedaan en daarom heeft zij recht op een dwangsom van € 15.000. Eiseres voert ten slotte aan dat de inspecteur bij het overleg inzake de afhandeling van de beroepen met de zaaknummers LEE 23/1700, 23/1701 en 23/1702 heeft toegezegd dat er bij de vermindering van de aanslagen IB/PVV geen verrekeningen zouden plaatsvinden. Eiseres is van mening dat als zij had geweten dat de inspecteur wist dat hij deze toezegging niet waar kon maken, zij de beroepen niet had ingetrokken.
10.3.
De inspecteur is van mening dat er geen sprake is van dwaling en dat eiseres haar beroepen rechtsgeldig heeft ingetrokken. De onderliggende uitspraken op bezwaar zijn op rechtmatige wijze tot stand gekomen en eiseres heeft geen recht op een dwangsom van € 15.000. De inspecteur betwist dat hij een toezegging heeft gedaan om geen bedragen te verrekenen, omdat niet hij, maar de ontvanger de bevoegdheid heeft over de inning en teruggaaf van belastingen.
10.4.
De rechtbank overweegt dat eiseres de rechtsgeldigheid van de intrekking van haar beroepen met de zaaknummers LEE 23/1700, 23/1701 en 23/1702 betwist. In dat geval heeft te gelden wat de Hoge Raad daarover in zijn arrest van 23 september 2011 [8] heeft overwogen:

3.3. Opmerking verdient dat een rechtsgeldige intrekking van het beroep tot gevolg heeft dat het geding eindigt. In een zodanig geval kan een uitspraak op dat beroep achterwege blijven. In een geval als het onderhavige echter, waarin de betrokken partij aan de rechtbank heeft meegedeeld dat zij betwist het beroep (rechtsgeldig) te hebben ingetrokken, moet de rechtbank - indien zij van oordeel blijft dat het beroep rechtsgeldig is ingetrokken - haar constatering van die intrekking neerleggen in een uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Awb, zodat degene die zich daarmee niet kan verenigen daartegen een rechtsmiddel kan aanwenden(…).
Indien de rechtbank in een zodanig geval in haar uitspraak neerlegt dat het beroep rechtsgeldig is ingetrokken, dient die uitspraak uit te monden in een niet-ontvankelijkverklaring als bedoeld in artikel 8:70, letter b, van de Awb.
10.5.
De rechtbank overweegt dat zij de beroepen met de zaaknummers LEE 24/663, 24/664 en 24/665 van eiseres, gelet op het tijdsverloop en de inhoud, in eerste instantie heeft opgevat als (nieuwe) beroepen tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 15 februari 2023 (3.6., 4.3. en 5.3.). Om die reden heeft zij aan die beroepen (nieuwe) zaaknummers toegekend.
10.6.
Nu uiteindelijk ter zitting is bevestigd dat eiseres heeft bedoeld dat zij de beroepen met de zaaknummers LEE 23/1700, 23/1701 en 23/1702 ten onrechte heeft ingetrokken, had de rechtbank, gelet op het voorgaande (10.4.), uitspraak moeten doen in de beroepen met die zaaknummers (LEE 23/1700, 23/1701 en 23/1702) en had zij toekenning van nieuwe zaaknummers achterwege kunnen laten.
10.7.
Om praktische redenen zal de rechtbank de nieuwe zaaknummers in stand laten en deze inhoudelijk beschouwen als nadere stukken in de beroepen met de zaaknummers LEE 23/1700, 23/1701 en 23/1702 en als voortzetting van die beroepen. De rechtbank zal daarom in de beroepen met de zaaknummers LEE 24/663, 24/664 en 24/665 uitspraak doen, overeenkomstig op de door de Hoge Raad voorgeschreven wijze. Het voorgaande is voor de rechtbank wel aanleiding het eenmaal geheven griffierecht (van € 51 in LEE 24/663) in deze beroepen aan eiseres te vergoeden.
10.8.
De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak een bevoegd gedane intrekking van een beroep na het verstrijken van de beroepstermijn niet ongedaan kan worden gemaakt, tenzij er sprake is van aan eiseres niet toe te rekenen omstandigheden waardoor zij in een situatie van dwaling verkeerde of blijkt van dwang of bedrog van enige zijde, om eiseres ertoe te bewegen het beroep in te trekken. [9]
10.9.
De rechtbank is van oordeel dat de door eiseres aangevoerde omstandigheden niet van dien aard zijn dat zij in een situatie van dwaling verkeerde ten tijde van het intrekken de beroepen. Wat betreft de e-mail van 27 juni 2023 neemt de rechtbank in aanmerking dat dit een beschouwende, terugblikkende en openhartige e-mail van de inspecteur betreft over de procedure. Deze e-mail bevat, naar het oordeel van de rechtbank, geen (achtergehouden) informatie, die hij eerder wel aan het dossier had moeten toevoegen en die dan zo mogelijk aanleiding had kunnen zijn voor eiseres om haar beroepen niet in te trekken. De omstandigheid dat eiseres niet juist ondertekende stukken heeft ontvangen van het CMA staat, naar het oordeel van de rechtbank, ook in een te ver verband met afhandeling van de beroepen met de zaaknummers LEE 23/1700, 23/1701 en 23/1702, dat sprake is van een omstandigheid, waardoor eiseres in een situatie van dwaling is komen te verkeren.
10.10.
Wat betreft het beroep van eiseres op dwaling omdat de inspecteur een onhoudbare toezegging met betrekking tot de verrekeningen zou hebben gedaan, is de rechtbank van oordeel dat eiseres deze toezegging, gelet op de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt. Bovendien heeft eiseres bij haar intrekking geschreven dat de overeenstemming met de inspecteur op hoofdlijnen is bereikt en dat zij dan ook de beroepen wil intrekken. Dit laat, naar het oordeel van de rechtbank, de mogelijkheid open dat er nog ondergeschikte punten zijn, zoals verrekening van bedragen, waarover nog afspraken moeten worden gemaakt, maar dat die de intrekking niet in de weg staan. De later ontstane onenigheid over de verrekening van bedragen, kan daarom, naar het oordeel van de rechtbank, niet tot een geslaagd beroep op dwaling leiden.
10.11.
De rechtbank merkt bij dit alles op dat de inspecteur wat betreft de onderliggende aanslagen IB/PVV en bijhorende beschikkingen voor de jaren 2014, 2016 en 2017 met de verminderingsbeschikkingen van 18 augustus 2023 (3.10) en 11 juli 2023 (4.7.) en de uitspraak op bezwaar (2.9.) van 29 december 2023 (9.6.) volledig aan de inhoudelijke standpunten van eiseres tegemoet is gekomen. Ook in de huidige procedure heeft eiseres niet bepleit dat de uitspraken inhoudelijk onjuist zijn. Dat eiseres in de bezwaarprocedure niet is gehoord en zij haar dossier niet heeft kunnen inzien, kan haar voor de juistheid van de aanslagen en bijhorende beschikkingen dan ook niet baten. Overigens zouden deze veronderstelde procedurefouten hooguit hebben kunnen leiden tot een gegrond beroep en een terugwijzing naar de inspecteur om
opnieuwuitspraak op bezwaar te doen en niet om
alsnoguitspraak te doen. De rechtbank zou daarom niet tot de conclusie hebben kunnen komen dat de uitspraken op bezwaar van 15 februari 2023 (3.6., 4.3. en 5.3.) niet meer zouden bestaan met als uiteindelijk gevolg dat eiseres alsnog recht zou hebben op een dwangsom.

Conclusie en gevolgen

11.
11.1.
Omdat het beroep met zaaknummer LEE 23/5264 gegrond is, moet de inspecteur in dit beroep het griffierecht van € 50 aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Ter zitting is door partijen bevestigd dat ingeval van toekenning van een proceskostenvergoeding de hoogte daarvan moet worden vastgesteld op € 276,90 (€ 250 verletkosten en € 26,90 reiskosten).
11.2.
De beroepen met de zaaknummers LEE 24/663, 24/664 en 24/665 zijn niet-ontvankelijk. Eisers heeft in deze beroepen geen recht op vergoeding van door haar gemaakte proceskosten. Gelet op hetgeen overwogen is onder 10.7. zal de rechtbank eiseres het door haar in het beroep met zaaknummer LEE 24/663 betaalde griffierecht van € 51 vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
in het beroep met zaaknummer LEE 23/5264
- verklaart het beroep gegrond;
- bepaalt dat de inspecteur aan eiseres een dwangsom is verschuldigd van € 812, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan tot aan de dag van voldoening;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 276,90 aan proceskosten aan eiseres;
in de beroepen met de zaaknummers LEE 24/663, 24/664 en 24/665
- bepaalt dat de beroepen met de zaaknummers LEE 23/1700, 23/1701 en 23/1702 rechtsgeldig zijn ingetrokken;
- verklaart de beroepen niet-ontvankelijk;
- vergoedt het door eiseres betaalde griffierecht van € 51 in het beroep met zaaknummer LEE 24/663.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Brekelmans, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Haanstra, griffier en is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2025.
w.g. griffier
w.g. rechter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
2.Artikel 26 AWR.
3.Artikelen 3:40 en 3:41, lid 1, van de Awb
4.Artikel 4:17 Awb.
5.Artikel 7:10, lid en lid 3, van de Awb.
6.Artikel 4:17, lid 6, van de Awb.
7.Kamerstukken II, 2004-2005, 29 934, nr. 3, p. 8, en Kamerstukken II, 2004-2005, 29 934, nr. 6, p. 13.
9.Zie Centrale Raad van Beroep 10 januari 2001, ECLI:NL:CRVB:2001:ZB9147.