ECLI:NL:RBNNE:2025:3211

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
6 augustus 2025
Zaaknummer
10928454 CV EXPL 24-838
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en verrekening minderwerk met betrekking tot een bouwproject

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland, is een geschil ontstaan tussen twee partijen over de uitvoering van een aannemingsovereenkomst. De eisende partijen, vertegenwoordigd door mr. H. Veldman, hebben vorderingen ingesteld tegen de gedaagde partij, vertegenwoordigd door mr. S. Madjidi, met betrekking tot de verrekening van minderwerk. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 5 november 2024 geoordeeld dat voorshands wordt aangenomen dat de gedaagde partij gehouden is tot verrekening van het minderwerk op basis van nacalculatie. De gedaagde heeft echter betoogd dat er een vaste aanneemsom is overeengekomen en heeft bewijs gepresenteerd ter ondersteuning van deze stelling. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde niet in staat is geweest om het voorshands oordeel te ontzenuwen en dat de verrekening op basis van nacalculatie moet plaatsvinden. De kantonrechter heeft vervolgens de vorderingen van de eisende partijen beoordeeld en vastgesteld dat zij recht hebben op terugbetaling van verschillende bedragen, waaronder een gemiste isolatiesubsidie en bedragen voor sloopwerk, metal stud, en andere werkzaamheden. Uiteindelijk heeft de kantonrechter de gedaagde veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 17.268,41 aan hoofdsom en buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met wettelijke rente. De gedaagde is ook veroordeeld in de proceskosten van de eisende partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: 10928454 CV EXPL 24-838
Vonnis van 29 juli 2025
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisende partijen] ,
gemachtigde: mr. H. Veldman,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. S. Madjidi.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 5 november 2025;
  • de akte uitlating bewijsopdracht met producties van [gedaagde] van 10 december 2024;
  • de akte uitlating tevens akte eiswijziging van [eisende partijen] met producties van 15 januari 2025;
  • de antwoordakte van [eisende partijen] van 25 februari 2025;
  • de antwoordakte van [gedaagde] met producties van 25 maart 2025;
  • de akte inzake uitlating producties van [eisende partijen] van 29 april 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 5 november 2024 heeft de kantonrechter, kort gezegd, geoordeeld dat voorshands wordt aangenomen dat [gedaagde] gehouden is tot verrekening van het minderwerk op basis van nacalculatie en is [gedaagde] in de gelegenheid gesteld om dit voorlopig oordeel te ontzenuwen door nadere stellingen en bewijs. Ook dienden beide partijen zich nader uit te laten over diverse kostenposten. Partijen hebben hierna verschillende akten genomen, waarbij zij ook stukken hebben overgelegd.
Eiswijziging
2.2.
[eisende partijen] hebben bij akte hun eis gewijzigd. Voor wat betreft de voorzetwanden maken [eisende partijen] aanspraak op een extra bedrag van € 696,47 met betrekking tot de voorzetwanden en voor wat betreft het installatiewerk op een extra bedrag van € 503,72. Met betrekking tot de stukadoorswerkzaamheden verminderen [eisende partijen] hun eis met een bedrag van € 2.552,77. [gedaagde] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de wijziging van eis als zodanig maar daartegen – op onderdelen – wel inhoudelijk verweer gevoerd. De kantonrechter oordeelt dat de eiswijziging daarom als zodanig zal worden toegestaan. Wel dient nog te worden bezien in hoeverre met betrekking tot de onderscheiden posten in het tussenvonnis sprake is geweest van bindende eindbeslissingen waarop de rechter in beginsel niet meer mag terugkomen. Hierop zal, waar dat is aangewezen, worden ingegaan bij de bespreking van de afzonderlijke posten.
Alle werkzaamheden worden op basis van nacalculatie verrekend
2.3.
[gedaagde] is in het tussenvonnis in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren tegen het voorshands oordeel van de kantonrechter dat dat voor alle werkzaamheden nacalculatie is overeengekomen. In dat kader heeft [gedaagde] in essentie verwezen naar de tussen partijen gesloten overeenkomst, waaruit volgens hem volgt dat een vaste aanneemsom is afgesproken, alsook naar de aan [eisende partijen] ter hand gestelde begroting en de omstandigheid dat een (totaal)bedrag in termijnen is gefactureerd en overeenkomstig door [eisende partijen] is betaald. Ook is volgens [gedaagde] van belang dat door [gedaagde] geen weekrapporten zijn aangeleverd en geen uurtarieven aan [eisende partijen] in rekening zijn gebracht. [gedaagde] stelt dat hij bij nacalculatie alleen de materiaalprijzen inzichtelijk zou hebben gemaakt en voor de werkzaamheden elke week een factuur aan [eisende partijen] zou hebben gestuurd met een urenspecificatie. [gedaagde] stelt zich verder in de kern genomen op het standpunt dat de in de offerte gebezigde bewoordingen (‘alle’, ‘indicatief’ en ‘nacalculatie’) niet maken dat geen sprake is van een vaste aanneemsom: meer in het bijzonder heeft het woord ‘alle’ (kantonrechter: werkzaamheden die op basis van nacalculatie zouden worden berekend) volgens hem enkel betrekking op het meerwerk. Dit volgt volgens [gedaagde] ook duidelijk uit de offerte. Ditzelfde geldt ook voor de omstandigheid dat [eisende partijen] zelf werkzaamheden hebben uitgevoerd. Volgens [gedaagde] is het heel gebruikelijk dat dergelijke werkzaamheden als minderwerk worden gecrediteerd, zonder dat partijen nacalculatie zijn overeengekomen.
2.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter is [gedaagde] er niet in geslaagd het voorshands oordeel te ontzenuwen dat partijen zijn uitgegaan van een verrekening op basis van nacalculatie. Of een vaste prijs is overeengekomen, is uiteindelijk een kwestie van uitleg van de gemaakte afspraken waarbij het (de Haviltex-formule) aankomt op hetgeen partijen van elkaar hebben verwacht en redelijkerwijs hebben mogen verwachten en waarbij alle omstandigheden moeten worden betrokken. De kantonrechter stelt vast dat [eisende partijen] hun vorderingen mede hebben gebaseerd op de stelling dat zij met [naam] volledige nacalculatie zijn overeengekomen en dat de offerte van [naam] - waarin dit volgens hen ook tot uitdrukking komt - door [gedaagde] is ‘overgenomen’. Ter zitting is namens [gedaagde] weliswaar naar voren gebracht dat hierover uiteindelijk met [eisende partijen] vervolgens andere afspraken zijn gemaakt (vaste prijs) en dat [naam] zou moeten verklaren over hetgeen hij met [eisende partijen] heeft afgesproken, maar [gedaagde] heeft, ondanks het feit dat zij daartoe in de gelegenheid is gesteld, ter zake geen getuigen voorgebracht. Omtrent de stukken waarnaar wordt verwezen heeft de kantonrechter eerder al geoordeeld dat deze onvoldoende zijn om te kunnen aannemen dat partijen een vaste aanneemsom zijn overeengekomen waarop minderwerk niet in mindering kan worden gebracht. Onjuist is daarbij de stelling van [gedaagde] dat het enkele feit dat sprake is van een aanneemsom verrekening van minderwerk uitsluit. [1] Bij dit alles laat de kantonrechter meewegen dat [gedaagde] een professioneel bouwbedrijf is waarvan mag worden dat zij prijs(afspraken) voor een opdrachtgever op duidelijke en begrijpelijke wijze vastlegt (artikel 6:230l BW). Dat [gedaagde] heeft gefactureerd op een wijze die aansluit bij een overeengekomen aanneemsom, geen weekrapporten heeft aangeleverd en geen urenadministratie heeft bijgehouden - waaruit zijn bedoeling of interpretatie van de gemaakte afspraken zou blijken - kan haar niet baten. Het gaat er immers tevens om welke betekenis [eisende partijen] hieraan als consument/leek hebben toegekend, dan zou wel zouden moeten toekennen en [gedaagde] heeft daarover in feite niets gesteld. Daar komt ten slotte bij dat [gedaagde] heeft erkend dat er door de door [eisende partijen] zelf verrichte werkzaamheden diverse wijzigingen ten opzichte van de begroting hebben plaatsgevonden die ook door [gedaagde] zijn verrekend.
2.5.
Het voorgaande betekent dat in beginsel alle werkzaamheden op basis van nacalculatie moeten worden verrekend. Aangezien door [gedaagde] geen administratie is bijgehouden (zodat niet kan worden vastgesteld welk aandeel aan wie kan worden toegerekend), behoren de daaruit eventueel voortvloeiende onduidelijkheden naar het oordeel van de kantonrechter in beginsel voor rekening en risico van [gedaagde] te komen.
2.6.
Hierna zullen eerste de diverse vorderingen van [eisende partijen] worden besproken, daarna zal worden ingegaan op de door [gedaagde] gestelde meerwerkposten en ten slotte zal de reeds plaatsgevonden creditering bij de beoordeling worden betrokken.
De gemiste isolatiesubsidie
2.7.
Zoals in het tussenvonnis reeds is overwogen, komt de misgelopen isolatiesubsidie van € 881,00 in beginsel voor toewijzing in aanmerking.
De posten Sloopwerk, Metal Stud en Bevo na isolatie
2.8.
De kantonrechter gaat ervan uit dat de door [eisende partijen] genoemde bedragen [2] met betrekking tot het sloopwerk (€ 1.465,04), Metal Stud (€ 3.464,21), Bevo na isolatie (€ 2.865,61) juist zijn. [gedaagde] heeft eerder reeds erkend dat deze werkzaamheden als minderwerk dienden te worden gecrediteerd [3] en heeft ook de daarmee corresponderende bedragen (die nu inclusief btw zijn gepresenteerd) niet betwist. [4] Dit betekent dat [gedaagde] voor deze posten in beginsel een bedrag van € 7.794,86 (incl. btw) moet terugbetalen.
De post Overige timmerwerkzaamheden
2.9.
Voor wat betreft de post ‘Overige timmerwerkzaamheden’ stellen [eisende partijen] dat aan minderwerk een bedrag van € 2.988,42 incl. btw moet worden aangehouden. De betreffende werkzaamheden - het dichtmetselen van een sparing in een deurkozijn en het metselen van een nieuwe muur in de hal - zijn niet door [gedaagde] maar - door middel van het aanbrengen van gipsplaten - door [eisende partijen] zelf verricht. Ook zijn er geen andere werkzaamheden (in de offerte opgenomen onder de post ‘Timmerwerk onvoorzien’) verricht. [gedaagde] heeft hierop gereageerd met de stelling - zoals de kantonrechter een en ander begrijpt - dat deze werkzaamheden inderdaad niet zijn uitgevoerd, maar dat hiervoor ook niets in rekening is gebracht en dat bovendien wel een andere sparing zou zijn dichtgemaakt. [5]
2.10.
De kantonrechter kan [gedaagde] hierin niet volgen. [eisende partijen] hebben in eerste instantie gesteld dat deze werkzaamheden in de offerte waren opgenomen voor een bedrag van € 2.469,76 excl. btw [6] en tussen partijen staat vast dat deze in de offerte opgenomen werkzaamheden door [gedaagde] ook daadwerkelijk in rekening zijn gebracht. Volstrekt onnavolgbaar is dan ook de stelling van [gedaagde] dat voor deze werkzaamheden
nietsin rekening is gebracht. Dat in plaats van deze werkzaamheden een andere sparing is dichtgemaakt en dat - zoals [gedaagde] impliciet lijkt te betogen - de kosten daarvan dan eveneens € 2.469,76 excl. btw zouden hebben belopen, is door [gedaagde] niet onderbouwd, althans niet anders dan door overlegging van een whatsappbericht met een foto van een nog dicht te zetten wand. Hieruit blijkt echter niet dàt en welke werkzaamheden tegen welke kosten zijn uitgevoerd. Omdat [gedaagde] bovendien bij antwoord [7] heeft gesteld geen ‘overige timmerwerkzaamheden’ te hebben verricht zal dit verweer daarom als onvoldoende onderbouwd worden gepasseerd. Dit brengt mee dat dat [gedaagde] voor deze post in beginsel een bedrag van € 2.998,40 incl. btw moet terugbetalen.
Het installatiewerk (factuur [naam])
2.11.
[eisende partijen] hebben zich op het standpunt gesteld dat zij in het kader van installatiewerk diverse werkzaamheden zelf hebben verricht, wat ertoe heeft geleid dat de installateur ( [naam] ) uiteindelijk een beduidend lager bedrag bij (in eerste instantie) [gedaagde] in rekening heeft gebracht dan in de (voor deze post: indicatieve) offerte was voorzien. Daarbij staat niet ter discussie dat [gedaagde] een percentage van 10% mag rekenen als winstopslag.
2.12.
Vast staat inmiddels dat [naam] aan [gedaagde] voor het installatiewerk een bedrag van € 8.767,48 incl. btw in rekening heeft gebracht. Het door [gedaagde] bij antwoord en desgevraagd zelfs ook bij gelegenheid van de mondelinge behandeling nog betrokken standpunt dat het in de offerte opgenomen bedrag (kantonrechter: van € 14.988,60 incl. btw) uiteindelijk ook door [naam] bij haar in rekening is gebracht [8] blijkt aldus (meermaals) op onwaarheid te hebben berust. Verder is tussen partijen niet in geschil dat [gedaagde] bij de doorberekening van deze werkzaamheden een bedrag van € 534,24 inclusief btw ten aanzien van egaline en voorstrijk (extra) bij [eisende partijen] in rekening heeft gebracht, maar dit ook zelf nog een keer - en dus dubbel - bij [eisende partijen] in rekening heeft gebracht, zodat de factuur van [naam] in ieder geval ook met dit bedrag moet worden verminderd. Ten slotte hebben [eisende partijen] nog gesteld dat de factuur van [naam] met een bedrag van € 266,97 moet worden verminderd, bestaande uit in de factuur van [naam] opgenomen extra materialen en uurloon vanwege het aan [gedaagde] toe te rekenen verkeerd aanbrengen van een cementdekvloer, waarvan [naam] ook zou hebben aangegeven dat zij daarvoor niet zouden hoeven te betalen. Dit laatste is weliswaar door [gedaagde] betwist, maar gelet op de dubbele facturering van egaline en voorstrijk en de hiervoor geconstateerde onwaarheden aangaande de omvang van de factuur van [naam] , die een schending van artikel 21 Rv meebrengen waaraan de rechter de gevolgen kan verbinden die hij geraden acht, zal de kantonrechter deze betwisting passeren en het genoemde bedrag eveneens op de factuur van [naam] in mindering brengen. Niet ter discussie staat dat [gedaagde] een percentage van 10% mag rekenen als winstopslag. Dit betekent al met al dat [gedaagde] [eisende partijen] voor deze post in beginsel een bedrag van € 6.225,50 moet terugbetalen. [9]
De voorzetwanden
2.13.
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis reeds geoordeeld dat, voor zover [gedaagde] niet slaagt in het door haar te leveren tegenbewijs, aan [eisende partijen] voor deze post bovenop het reeds gecrediteerde en terugbetaalde bedrag van € 1.600,00 een bedrag van
€ 518,00 zal worden toegewezen. Het betreft een bindende eindbeslissing waaraan de kantonrechter in beginsel is gebonden. Nu niet is gesteld of gebleken dat deze beslissing is gebaseerd op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag zal de kantonrechter voorbij gaan aan de nieuwe standpunten die partijen hierover na het tussenvonnis hebben ingenomen. Op de gevolgen van de creditering van het bedrag van € 1.600,00 zal de kantonrechter aan het eind van dit vonnis terugkomen.
De stukadoorswerkzaamheden
2.14.
Vaststaat dat voor de stukadoorswerkzaamheden een bedrag van € 8.671,50 inclusief btw in de offerte is opgenomen. Daarin waren de kosten voor het aanbrengen van een cementdekvloer van 7 cm dik begrepen. In de dagvaarding hebben [eisende partijen] gesteld dat het hier een prijsopgave van [stukadoorsbedrijf] te [plaats] betrof en dat [gedaagde] het ten onrechte heeft doen voorstellen dat dit bedrijf de werkzaamheden niet volgens planning kon uitvoeren en daarom een ander bedrijf heeft ingeschakeld. Volgens (in)schatting van [eisende partijen] waren de kosten van deze werkzaamheden daardoor voor [gedaagde] uiteindelijk lager. [gedaagde] heeft de stelling dat zij onjuiste informatie heeft verstrekt over de planningsperikelen bij [stukadoorsbedrijf] als zodanig niet betwist, maar zich beroepen op haar contractsvrijheid. Verder heeft [gedaagde] gesteld [10] dat het juist is dat zij
‘voor een deel winst heeft gemaakt met de stukadoorswerkzaamheden’maar dat - samengevat - de werkzaamheden aan de cementdekvloer eruit zijn gehaald
‘die [gedaagde] over de gehele begane grond inclusief de bijkeuken en exclusief de hal heeft gelegd’.
2.15.
In haar akte van 10 december 2024 heeft [gedaagde] vervolgens gesteld dat [klusbedrijf] de stukwerkzaamheden voor € 8.850,00 heeft uitgevoerd en dat de cementdekvloer door Vloerenbedrijf [naam] Nijverdal is aangelegd voor een bedrag van € 2.380,80. Volgens de factuur betreft het in totaal 60,0 m2 dekvloer met een dikte van 12,0 cm.
2.16.
De kantonrechter heeft, evenals [eisende partijen] , twijfel bij de juistheid van deze stellingen van [gedaagde] . De factuur van [klusbedrijf] is niet gespecificeerd en laat zich ook moeilijk rijmen met de eerdere - duidelijke - stelling van [gedaagde] dat op de stukadoorswerkzaamheden winst is gemaakt. Ook is niet inzichtelijk waarom - gelet op het feit dat niet is betwist dat [stukadoorsbedrijf] alle werkzaamheden voor de in de offerte opgenomen totaalprijs zou verrichten - dan door [gedaagde] voor een (in totaal) duurdere oplossing zou zijn gekozen en waarom de (offerte)dikte van de cementdekvloer van 7 cm is vervangen door een dikte van 12 cm.
2.17.
Op de stelling van [eisende partijen] dat de factuur van [klusbedrijf] toch ook betrekking zal hebben op het sierpleisterwerk dat eveneens door dit bedrijf is uitgevoerd en door [gedaagde] was geoffreerd voor € 3.972,30 incl. btw, heeft [gedaagde] gereageerd met overlegging van een whatsappbericht [11] waarin ‘Lauwland’ desgevraagd bevestigt dat de factuur van [klusbedrijf] met nummer [nummer] alleen ziet op het stucwerk, ‘dus zonder sierpleister’. De kantonrechter zal hieraan voorbijgaan. Het whatsappbericht heeft vrije bewijskracht en laat zich niet rijmen met de eerdere stelling van [gedaagde] dat op het stucwerk winst is gemaakt. Een afzonderlijke factuur voor het pleisterwerk is niet overgelegd, niet is toegelicht hoe een en ander tussen [gedaagde] en [klusbedrijf] is afgewikkeld (waarbij tussen partijen vaststaat dat [gedaagde] [eisende partijen] uiteindelijk slechts 10% van het offertebedrag van € 3.972,30 in rekening heeft gebracht) en niet inzichtelijk is, het is al benoemd, waarom [gedaagde] dit onderdeel van het werk dan heeft opgedragen aan [klusbedrijf] in plaats van aan (het goedkopere) [stukadoorsbedrijf] . Dat een klussenbedrijf duurder is dan een professioneel stucbedrijf ligt daarbij ook al niet voor de hand. De kantonrechter laat ook hier meewegen dat [gedaagde] de stelling van [eisende partijen] dat hen ten onrechte is voorgespiegeld dat [stukadoorsbedrijf] de werkzaamheden niet kon inplannen niet heeft betwist en dat [gedaagde] ook omtrent de factuur van [naam] meermaals onwaarheid heeft gedebiteerd. Gelet op al het voorgaande zal de kantonrechter ervan uitgaan dat de factuur van [klusbedrijf] tevens voor een bedrag van € 3.972,30 incl. btw betrekking heeft gehad op het sierpleisterwerk en - dus - voor een bedrag van € 4.877,70 op het in de offerte van [naam] aangeduide stukadoorswerk ten bedrage van € 8.761,50.
2.18.
In het tussenvonnis van 5 november heeft de kantonrechter bij wege van bindende eindbeslissing geoordeeld (rov. 4.20) dat - wanneer [gedaagde] niet slaagt in het opgedragen tegenbewijs - aan [eisende partijen] zal worden toegewezen het verschil tussen € 8.761,50 en het door [klusbedrijf] aan [gedaagde] voor deze werkzaamheden in rekening gebrachte bedrag, verminderd met de winstopslag. Dat betekent gelet op het voorgaande dat [eisende partijen] in beginsel aanspraak kunnen maken op een bedrag van € 3.396,03 (€ 8.761,50 - 1,10 x 4.877,70). In dat oordeel was echter geen rekening gehouden met het feit dat - zoals [gedaagde] wel al had gesteld [12] - de aanleg van de cementdekvloer ook in het bedrag van
€ 8.761,50 was begrepen. De kantonrechter zal deze omstandigheid afzonderlijk meenemen bij de beoordeling van het hierna te bespreken meerwerk. Daarbij zal ook worden ingegaan op vermindering van eis door [eisende partijen] ter zake van deze post in hun akte van 15 januari 2025. [13]
Meerwerk
2.19.
Als vaststaand kan worden aangenomen dat [gedaagde] voorafgaand aan de onderhavige procedure ter zake van meerwerk e e n factuur voor een bedrag van € 547,53 aan [eisende partijen] heeft verstuurd en dat deze factuur door [eisende partijen] ook is voldaan. [gedaagde] heeft in de procedure vervolgens op diverse plaatsen gesteld dat zij ook ander meerwerk heeft verricht. Bij antwoord [14] heeft zij deze werkzaamheden beschreven en daarover opgemerkt dat al deze werkzaamheden geen onderdeel vormden van de tussen partijen gesloten overeenkomst en dat
‘Niettemin heeft [gedaagde] die werkzaamheden uitgevoerd en de kosten daarvan niet bij [eiser sub 1] in rekening gebracht. Zij heeft de kosten voor een deel verrekend met de post ‘Overige timmerwerkzaamheden’ en het andere deel voor eigen rekening genomen.’In haar ‘Akte uitlating bewijsopdracht’ van 10 december 2024 heeft [gedaagde] vervolgens gesteld dat het meerwerk dat [gedaagde] heeft verricht
is verrekendmet de post ‘Overige timmerwerkzaamheden’ [15] en betoogd dat (slechts) het meerwerk op basis van nacalculatie in rekening kon worden gebracht. [16] Desalniettemin heeft [gedaagde] in dezelfde akte [17] ook - en voor het eerst - gesteld dat haar voor de posten ‘constructieberekening’ en ‘vloer’ nog een bedrag van € 1.751,84 zou toekomen en voor het stukadoorswerk van [klusbedrijf] en de diensten van Vloerenbedrijf [naam] nog een bedrag van in totaal (inclusief winstopslag) € 4.794,23, welke bedragen [gedaagde] dan, zo begrijpt de kantonrechter, nu opnieuw of alsnog met [eisende partijen] wil verrekenen. In haar akte van 25 maart 2025 heeft [gedaagde] ten slotte betoogd dat voor de post overige timmerwerkzaamheden niets is gerekend, maar dat wel een andere sparing is dichtgemaakt en in rekening is gebracht. Door de diverse verrekeningen zou [eisende partijen] dan niets meer toekomen.
2.20.
De kantonrechter stelt allereerst vast dat in artikel 7:755 BW meerwerk wordt omschreven als ‘door de opdrachtgever gewenste toevoegingen of veranderingen in het overeengekomen werk’ en dat de aannemer daarvoor slecht een verhoging van de prijs kan vorderen wanneer hij de opdrachtgever tijdig heeft gewezen op de noodzaak van een daaruit voorvloeiende prijsverhoging. Daargelaten dat niet is gesteld en ook niet gebleken dat het door [gedaagde] als zodanig benoemde meerwerk op verzoek van [eisende partijen] is verricht - de stellingen van [eisende partijen] duiden eerder op het tegendeel - en evenmin dat [eisende partijen] op de noodzaak van daaruit voortvloeiende prijsverhogingen zijn gewezen - in de stellingen van partijen ligt besloten dat dit niet heeft plaatsgevonden - laten de diverse stellingen van [gedaagde] omtrent het meerwerk zich bijzonder lastig duiden. [gedaagde] heeft van meet af aan gesteld dat volgens de gemaakte afspraken meerwerk op basis van nacalculatie in rekening mocht worden gebracht, vervolgens dat het deels is ‘verrekend’ en voor het overige ‘voor eigen rekening’ is genomen en daarna betoogd dat het alsnog zou moeten worden verrekend. In de verrekening is [gedaagde] - kennelijk - onverkort uitgegaan van de factuur van € 8.850,00 van [klusbedrijf] , waarover hiervoor al is geoordeeld dat daarop ter zake van het sierpleisterwerk € 3.972,30 in mindering moet komen.
2.21.
Gelet op het voorgaande ziet de kantonrechter geen grond voor de door [gedaagde] voorgestane verrekening van meerwerk, zulks behoudens de werkzaamheden die hebben bestaan uit het aanbrengen van de cementdekvloer door Vloerenbedrijf [naam] . De kantonrechter ziet in zoverre tevens aanleiding om terug te komen op de bindende eindbeslissing ter zake van de post stukadoorswerkzaamheden nu deze (vloer)werkzaamheden immers wel waren begrepen in de offerte van [naam] ( [stukadoorsbedrijf] ) maar niet in de factuur van [klusbedrijf] , zodat in zoverre ook niet van meerwerk in strikte zin kan worden gesproken. Nu [eisende partijen] naar aanleiding van de factuur van Vloerenbedrijf [naam] en het door [gedaagde] daaromtrent gestelde hun vordering op dit punt hebben willen verminderen en hun aanspraken ter zake beperken tot een bedrag van € 947,23 komt dit laatste bedrag in beginsel voor toewijzing in aanmerking.
De creditering
2.22.
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] inmiddels een bedrag van € 4.634,88 heeft gecrediteerd en ook heeft terugbetaald. Het bedrag ziet - zo begrijpt de kantonrechter - op minderwerk, bestaande uit door [eisende partijen] zelf verricht sloopwerk, het aanbrengen van metal stud profielen, isoleren van wanden door Bevo en - voor een bedrag van € 1.600,00 op minder geplaatste voorzetwanden. [18] Dit bedrag dient in beginsel op de vorderingen van [eisende partijen] in mindering te worden gebracht, maar dat geldt weer niet voor het bedrag van € 1.600,00 omdat dit door [eisende partijen] juist aanvankelijk weer niet was gevorderd en al op het gevorderde in mindering was gebracht. In de akte van 15 januari 2025 is een en ander weer anders becijferd.
Slotsom
2.23.
Het voorgaande betekent dat [eisende partijen] aanspraak kunnen maken op (terug)betaling van:
- Gemiste isolatiesubsidie € 881,00
- Posten Sloopwerk, Metal stud en Bevo € 7.794,86
- Post Overige timmerwerkzaamheden € 2.998,40
- Factuur [naam] € 6.225,50
- Voorzetwanden € 518,00 (‘+ 1.600,00’)
- Stukadoorswerkzaamheden € 947,23
Daarop dient in mindering te komen
- Creditering (‘- 1.600,00’) € 3.034,88
Totaal in hoofdsom € 16.330,11
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar over dit bedrag en zal worden toegewezen vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van de volledige betaling. [eisende partijen] hebben voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [eisende partijen] hebben daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden, die worden begroot op een bedrag van € 938,30 conform het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten.
2.24.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van [eisende partijen] worden begroot op een bedrag van:
  • dagvaardingskosten: € 139,42
  • griffierecht: € 706,00
  • salaris gemachtigde: € 1.218,00 (3 punten x tarief € 406,00)
  • nakosten:
totaal: € 2.198,42

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisende partijen] een bedrag van € 17.268,41 aan hoofdsom en buitengerechtelijke incassokosten te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 16.330,11 vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van de volledige betaling;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eisende partijen] begroot op een bedrag van € 2.198,42, te voldoen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als niet tijdig aan de veroordeling wordt voldaan en dit vonnis daarna wordt betekend;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Kremer en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2025.
48315/GW

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld Asser/Van den Berg & Van Gulijk 7-VI 2022 nr. 131.
2.Akte [eisende partijen] d.d. 15 januari 2025, nr. 37 en productie 5.
3.CvA 3.1-3.3.
4.Zie ook haar als productie 5 bij de dagvaarding overgelegde creditfactuur.
5.Antwoordakte [gedaagde] van 25 maart 2025 onder 8-10.
6.Akte [eisende partijen] 15 januari 2025 onder 12 en productie 1 bij dagvaarding.
7.CvA 4.3.
8.CvA 4.2.
9.€ 14.988,60 – 1,10x(8.767,48–534,24–266,97).
10.CvA 5.5.
11.Productie 12 bij de akte van 25 maart 2025.
12.CvA onder 5.5.
13.Akte onder 30-32.
14.CvA 4.4.
15.Akte onder 1 punt c).
16.Akte onder 5 en 6.
17.Akte onder 14-18.
18.Zie ook CvA 3.1.-3.4.