ECLI:NL:RBNNE:2025:3273

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 augustus 2025
Publicatiedatum
12 augustus 2025
Zaaknummer
18.195992.24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van afpersing, maar bewezen bedreiging met vuurwapen en munitie

Op 12 augustus 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van afpersing en bedreiging met een vuurwapen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de afpersing, omdat niet was gebleken dat het slachtoffer daadwerkelijk geld had afgegeven. Wel werd bewezen dat de verdachte in vereniging met een ander het slachtoffer had bedreigd met een vuurwapen en munitie voorhanden had. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van samenloop van feiten en dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk werd verklaard, deels vanwege de vrijspraak en deels wegens onvoldoende onderbouwing. De rechtbank legde de verdachte een jeugddetentie op van 164 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden. De uitspraak is gedaan na een zitting op 29 juli 2025, waarbij de verdachte aanwezig was en werd bijgestaan door een advocaat. De officier van justitie had veroordeling gevorderd voor de ten laste gelegde feiten, maar de rechtbank oordeelde dat niet alle feiten wettig en overtuigend bewezen waren. De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.195992.24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 12 augustus 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 juli 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.P.E.M. Pover, advocaat te Meppel. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 15 juni 2024 tot en met 16 juni 2024, te of bij Hoogeveen, (althans) in de gemeente Hoogeveen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (te weten 250,- euro), in elk geval enig goed dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] toebehoorde en/of het teniet doen van een inschuld (van 250,- euro), door:
  • een vuurwapen aan die [slachtoffer] te tonen, althans zichtbaar voor die [slachtoffer] voorhanden te hebben en/of (vervolgens) voornoemd vuurwapen tegen het (achter)hoofd van voornoemde [slachtoffer] te plaatsen en/of
  • ( daarbij) tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij alles moest afgeven en/of (vervolgens) uit de auto moest stappen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 15 juni 2024 tot en met 16 juni 2024, te of bij Hoogeveen, (althans) in de gemeente Hoogeveen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door:
  • een vuurwapen aan die [slachtoffer] te tonen, althans zichtbaar voor die [slachtoffer] voorhanden te hebben en/of (vervolgens)
  • voornoemd vuurwapen tegen het (achter)hoofd van voornoemde [slachtoffer] te plaatsen.
2
hij in of omstreeks de periode van 15 juni 2024 tot en met 16 juni 2024, te of bij Hoogeveen, (althans) in de gemeente Hoogeveen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver (merk/type Rohm, Little Joe, kaliber .22 Long Rifle), zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of (bijbehorende) munitie van categorie III (te weten 5 randvuur kogelpatronen, merk CCI, kaliber .22) voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde. Hij heeft ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde aangevoerd dat uit de verklaring van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) en het berichtenverkeer tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] is op te maken dat er daadwerkelijk een geldbedrag van [slachtoffer] is verkregen.
Mocht de rechtbank tot een ander oordeel komen, dan stelt de officier van justitie dat uit de verklaring van verdachte en het betaalverzoek van [slachtoffer] aan [medeverdachte] blijkt dat het in ieder geval om het tenietdoen van een schuld ging.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat het wapen met bijbehorende munitie onder verdachte is aangetroffen. Op dit vuurwapen is niet alleen DNA-materiaal van de medeverdachte aangetroffen, maar uit het berichtenverkeer tussen verdachte en medeverdachte blijkt ook dat medeverdachte aan verdachte heeft gevraagd het wapen mee te nemen en dat medeverdachte zich ervan bewust was dat verdachte het vuurwapen in de auto aanwezig had. Gelet op het voorgaande is de officier van justitie van oordeel dat zowel verdachte als medeverdachte de beschikkingsmacht hebben gehad over het wapen en de munitie. De officier van justitie acht de medeverdachte hiermee dusdanig betrokken bij het vuurwapenbezit dat kan worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hen beiden, en daarmee medeplegen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Aan verdachte is onder 1 primair het medeplegen van afpersing ten laste gelegd. Dit is in de tenlastelegging, zakelijk weergegeven, omschreven als het met (bedreiging met) geweld dwingen van [slachtoffer] tot de afgifte van een geldbedrag en/of het tenietdoen van een inschuld.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat [slachtoffer] daadwerkelijk geld heeft afgegeven. Anders dan de eigen verklaring van [slachtoffer] blijkt zulks naar het oordeel van de rechtbank nergens uit. Bij de verklaring van [slachtoffer] zijn bovendien vraagtekens te plaatsen. Dit omdat uit onderzoek van de telefoon van [slachtoffer] volgt dat hij op de dag van het incident contact onderhield met [naam] . [slachtoffer] maakt opmerkingen als “Steek dat ding zo in ze nek” en “Pak gwn me geld”. Daarnaast heeft [slachtoffer] zelf verklaard dat hij de situatie niet vertrouwde en daarom horloges van waarde thuis liet, maar kennelijk wel 250,00 contant geld bij zich zou hebben, terwijl hij de bewuste avond van het incident juist een betaalverzoek van 240,00
aande medeverdachte van [verdachte] heeft gestuurd. Eén en ander strookt niet met elkaar naar het oordeel van de rechtbank.
Voor zover het de bedoeling is geweest een inschuld niet te betalen zoals verdachte heeft verklaard en die [slachtoffer] uit de auto te zetten is op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet gebleken dat er een inschuld met succes teniet is gedaan. Uit de verklaringen van verdachte is weliswaar op te maken dat er wellicht een poging is gedaan een inschuld teniet te doen, maar niet is vast te stellen dat deze poging tot een voltooide afpersing heeft geleid, zoals ten laste is gelegd. [slachtoffer] was immers een van de inzittenden toen de auto van de weg is geraakt en in de berm is beland. Gelet op het voorgaande kan het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend
worden bewezen.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. de door verdachte ter terechtzitting van 29 juli 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb het wapen meegenomen. Ik had het wapen op mijn schoot. [medeverdachte] zei tegen [slachtoffer] dat er een revolver in de auto lag.
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d.
10 juli 2024, opgenomen op pagina 371 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer] d.d. 29 november 2024, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
[verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) heeft mij bedreigd met een pistool.
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 juni 2024, opgenomen op pagina 87 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
In het onderzoek zijn meerdere telefoons in beslag genomen, zo ook een zwarte Iphone 12. Ik zag het volgende () Device name iPhone van [verdachte] .
Uit de chats blijkt dat the owner het telefoonnummer [telefoonnummer] heeft.
15-6-2024 20:17:31(UTC+0) | [telefoonnummer] | Heb je die ding bij jje 15-6-2024 20:31:50(UTC+0) | [telefoonnummer] | Trek hem
15-6-2024 20:31:54(UTC+0) | [telefoonnummer] | Op deze boy
15-6-2024 21:54:55(UTC+0) | [telefoonnummer] | Zet hem op ze hoofd dan 15-6-2024 22:09:52(UTC+0) | [telefoonnummer] | Zorg er voor dat hij uitstapt
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 juni 2024, opgenomen op pagina 40 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op 23 april 2024 is [medeverdachte] gehoord als verdachte (). In dit verhoor geeft de verdachte het volgende aan:
V: Wat is jouw telefoonnummer? A: [telefoonnummer]
Op 8 mei 2024 is [medeverdachte] als verdachte gehoord (). Hierin heeft hij onder andere verklaard: V: Wat is je roepnaam?
A: [medeverdachte]
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 16 juni 2024, opgenomen op pagina 309 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
A: [medeverdachte] heeft mij opgehaald. In de auto zat ook [slachtoffer] . Samen zijn we naar Hoogeveen gereden.
V: Wat hebben [medeverdachte] en jij vooraf precies afgesproken over wat er zou gebeuren?
A: Ik zou zorgen dat [slachtoffer] bang zou worden en uit de auto zou stappen. Ik moest [slachtoffer] bang maken met hetgeen ik bij mij had. Een 6 mm ladykiller revolver.
6. een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zaaknummer [nummer] , d.d. 19 september 2024 opgemaakt door drs. T.A. Hopman, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, opgenomen op pagina 272 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende als zijn/haar verklaring:
greep, trekker, haan, achterz. trommel, trommelvergr. pen:
DNA kan afkomstig zijn van minimaal drie personen:
  • verdachte [verdachte]
  • verdachte [medeverdachte]
  • verdachte [slachtoffer]
Bewijsoverweging
Aan verdachte is onder 1 subsidiair ten laste gelegd dat hij [slachtoffer] al dan niet met een ander zou hebben bedreigd. Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] het plan hadden [slachtoffer] bang te maken en uit de auto te laten stappen. Hiertoe had verdachte op verzoek van medeverdachte een vuurwapen (revolver) meegebracht. Hoewel de lezingen uiteenlopen over hoe het wapen is gehanteerd staat in ieder geval vast dat [slachtoffer] ermee is geconfronteerd gelet op het feit dat er sporen op het wapen zijn aangetroffen die matchen met zijn DNA- profiel. De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bedreigen van [slachtoffer] , door het wapen zichtbaar voor [slachtoffer] voorhanden te hebben.
Om te beoordelen of er in onderhavig geval sprake is van medeplegen, dient de rechtbank vast te stellen of er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte gericht op het gezamenlijk uitvoeren van het delict. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen eveneens dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] ten aanzien van het gezamenlijk uitvoeren van bedreiging.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 juli 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal Onderzoek wapen d.d. 8 juli 2024, opgenomen op pagina 77 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer] d.d. 29 november 2024, inhoudend de verklaring van [naam] .
Eendaadse samenloop
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezenverklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen slechts enigszins uiteenloopt. Om onevenredige aansprakelijkheid te voorkomen, zal de rechtbank dit in het voordeel van verdachte meewegen bij de strafoplegging. In overeenstemming met de tenlastelegging zullen de feiten echter meervoudig worden gekwalificeerd.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hij in de periode van 15 juni 2024 tot en met 16 juni 2024, in de gemeente Hoogeveen, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door:
- een vuurwapen zichtbaar voor die [slachtoffer] voorhanden te hebben;
2
hij in de periode van 15 juni 2024 tot en met 16 juni 2024, in de gemeente Hoogeveen, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie III, onder 1, van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver (merk/type Rohm, Little Joe, kaliber .22 Long Rifle), zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver en (bijbehorende) munitie van categorie III, te weten 5 randvuur kogelpatronen, merk CCI, kaliber .22, voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
1.
subsidiairmedeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling;
en
2. medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gelet op het advies van de reclassering en de persoon van verdachte zoals ter zitting is gebleken op het standpunt gesteld dat het jeugdstrafrecht dient te worden toegepast. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 6 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft gevorderd aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals door de reclassering geadviseerd in het rapport van 25 juli 2025, aangevuld met de bijzondere voorwaarde dat verdachte meewerkt aan controles op het gebruik van drugs. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 100 uren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor toepassing van het jeugdstrafrecht. De raadsman acht de door de officier van justitie gevorderde jeugddetentie en de aan het voorwaardelijk strafdeel te koppelen bijzondere voorwaarden passend en geboden. Om meer recht te doen aan het ontwikkelingsniveau van verdachte heeft de raadsman voorts gepleit de door de officier van justitie gevorderde werkstraf te matigen tot 60 uren.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de eendaadse samenloop tussen de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de strafbare feiten
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan bedreiging met een vuurwapen terwijl zij in een auto zaten. Dit moet voor het slachtoffer een beangstigende ervaring zijn geweest. Voorts was het vuurwapen geladen. De situatie had daarmee gemakkelijk kunnen escaleren. Verdachte en het slachtoffer bevonden zich immers in een (rijdende) auto, een kleine afgesloten ruimte, en het slachtoffer kon zich moeilijk aan die situatie onttrekken. De rechtbank weegt daarnaast mee dat het bewezenverklaarde een chaotische nasleep heeft gehad die zich op de openbare weg afspeelde, waarbij de auto uiteindelijk in een greppel in een berm terechtkwam. Dergelijke strafbare feiten dragen bij aan een gevoel van onveiligheid in de samenleving en bezorgen omstanders gevoelens van angst. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte aan.
Persoon van verdachte
Uit de reclasseringsrapportage van 25 juli 2025 volgt dat het sociaal netwerk, de dagbesteding, het psychosociaal functioneren, de houding en de financiën van verdachte worden gezien als delictgerelateerde risicofactoren. Ten tijde van het bewezenverklaarde had verdachte geen dagbesteding en door het ontbreken van steun en stabiliteit in de thuissituatie lijkt hij zijn toevlucht te hebben genomen tot een pro- crimineel netwerk. De reclassering schat verdachte in als beïnvloedbaar door zijn netwerk. Het rapport beschrijft ook het verloop van het schorsingstoezicht, dat door de reclassering als moeizaam is ervaren.
Initieel stelde verdachte zich meewerkend op, maar nadat de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting van 16 januari 2024 werd aangehouden verscheen verdachte steeds vaker te laat of niet op afspraken in het kader van zijn schorsingstoezicht. Ondanks het moeizame verloop acht de reclassering het van belang interventies in te blijven zetten gezien de jonge leeftijd van verdachte en de risicos op recidive.
De reclassering heeft in overleg met de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen gezien onder meer het lage ontwikkelingsniveau van verdachte, de beïnvloedbaarheid en het feit dat hij geen steunend sociaal netwerk dan wel steunende gezinssituatie heeft. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen. Voorts adviseert de reclassering in haar rapport van 25 juli 2025 aan het voorwaardelijk deel van een op te leggen straf bijzondere voorwaarden te verbinden, te weten een meldplicht, het volgen van een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, meewerken aan ambulante behandeling en begeleiding, het vinden en behouden van dagbesteding en het geven van openheid over diens sociale netwerk. In haar rapport van 2 december 2024 heeft de reclassering tevens het meewerken aan middelencontrole als bijzondere voorwaarde geadviseerd. Ter terechtzitting heeft een vertegenwoordiger van de reclassering voornoemde adviezen bevestigd.
Jeugdstrafrecht
De verdachte was 21 jaar oud ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit. Het Wetboek van Strafrecht geeft de rechter de mogelijkheid om rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachten en het jeugdstrafrecht toe te passen (artikel 77c van het Wetboek van Strafvordering). De reclassering heeft geadviseerd om in het onderhavige geval het jeugdstrafrecht toe te passen, gelet op onder meer het lage ontwikkelingsniveau van verdachte en het ontbreken van een steunend sociaal netwerk. De rechtbank zal dit advies overnemen en in het onderhavige geval het jeugdstrafrecht toepassen.
De straf
De rechtbank komt, alles afwegende, tot oplegging van een jeugddetentie voor de duur van 164 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering.
De rechtbank wil met oplegging van deze jeugddetentie de ernst van de feiten tot uitdrukking brengen en met het voorwaardelijk deel en de daaraan gekoppelde voorwaarden voorkomen dat verdachte in de toekomst wederom strafbare feiten zal plegen. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen meerwaarde in het tevens opleggen van een werkstraf aan verdachte.
Benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 559,95 ter vergoeding van materiële schade en 2.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken hoe de gevorderde schade aan de pet en jas van [slachtoffer] in verband staat met het ten laste gelegde. Voorts stelt de officier van justitie dat het deel van de vordering dat ziet op immateriële schade onvoldoende is onderbouwd. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zoverre niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De officier van justitie heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het deel van de vordering dat ziet op het geldbedrag dat door [slachtoffer] zou zijn afgestaan, te weten 250,00, directe schade is en voor toewijzing vatbaar is.
Gelet op het voorgaande heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk dient te worden toegewezen tot een bedrag van 250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 juni 2024 en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde geldbedrag ad 250,00, voor zover kan worden vastgesteld dat dit bedrag daadwerkelijk door [slachtoffer] aan verdachte of zijn medeverdachte is afgestaan, voor toewijzing vatbaar is. De raadsman heeft bepleit de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren nu de vordering in zoverre onvoldoende is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit waaruit de gevorderde materiële schade voor het afgestane geldbedrag van 250,00 zou zijn ontstaan niet bewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is evenmin komen vast te staan dat door het bewezenverklaarde rechtstreekse schade is toegebracht aan de pet en jas van de benadeelde partij. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd. Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij de gestelde psychische gevolgen niet (voldoende) heeft onderbouwd. In geval van bedreiging is het ook niet zo dat de aard en ernst van de
normschending steeds meebrengt dat sprake is van een aantasting in de persoon. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom ook voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Nadere bewijslevering van eventuele immateriële schade als gevolg van de bedreiging zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Evenals het deel van de vordering dat ziet op de materiële schade kan ook dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 47, 55, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een jeugddetentie voor de duur van 164 (honderdvierenzestig) dagen.
Bepaalt dat van deze jeugddetentie
een gedeelte, groot 60 (zestig) dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, [adres] te Emmen. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, zal laten behandelen door VNN of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, actief deelneemt aan de gedragsinterventie CoVa-plus of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, te bepalen door de reclassering. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen die de trainer en/of begeleider geeft;
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, meewerkt aan begeleiding gegeven door een instelling als Exodus Nederland of een soortgelijke instelling, te bepalen door de reclassering. Huisbezoeken maken onderdeel uit van deze begeleiding. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen die de begeleider geeft;
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, meewerkt aan controles op het gebruik van drugs om het middelengebruik te monitoren en beheersen. Deze controles kunnen bestaan uit urineonderzoek en speekseltesten. De reclassering bepaalt hoe vaak en met welk controlemiddel wordt gecontroleerd;
dat de veroordeelde zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding met een vaste structuur. In overleg met de betrokken partijen wordt de frequentie bepaald;
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt aan de reclassering openheid geeft over zijn sociale contacten.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] zijn eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Eelsing, voorzitter, mr. J. Faber en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door mr. M.A. Mesken, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 augustus 2025.
Mr. C. Krijger is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.