ECLI:NL:RBNNE:2025:3274

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 augustus 2025
Publicatiedatum
12 augustus 2025
Zaaknummer
18.202409.24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van afpersing en veroordeling voor bedreiging met vuurwapen en verkeersdelicten

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 12 augustus 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 2000 en thans gedetineerd. De verdachte is vrijgesproken van afpersing, omdat niet is gebleken dat hij geld heeft afgedwongen of een schuld heeft laten tenietdoen. Ook is hij vrijgesproken van het overtreden van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat er geen zwaar letsel of verhindering in de normale bezigheden is ontstaan door het ongeval. Wel is bewezen dat de verdachte in vereniging met anderen het slachtoffer heeft bedreigd met een vuurwapen en dat hij een vuurwapen en munitie voorhanden had. Daarnaast is hij veroordeeld voor diefstal, het weigeren van een bloedonderzoek, het rijden zonder rijbewijs en verduistering. De rechtbank heeft de vordering van de eerste benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, deels wegens vrijspraak en deels wegens onvoldoende onderbouwing. De vordering van de tweede benadeelde partij is deels niet-ontvankelijk verklaard en deels toegewezen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 19 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft ook een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 18 maanden opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.202409.24
ter terechtzitting gevoegde parketnummers 18.156295.24; 18.393042.24; 18.108660.25 ad informandum gevoegd parketnummer 18.108660.25
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 12 augustus 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] , thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 juli 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. Rafik, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is bij afzonderlijke dagvaardingen het navolgende ten laste gelegd.
Ten aanzien van parketnummer 18.202409.24
Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 15 juni 2024 tot en met 16 juni 2024, te of bij Hoogeveen, (althans) in de gemeente Hoogeveen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (te weten 250,- euro), in elk geval enig goed dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] toebehoorde en/of het teniet doen van een inschuld (van 250,- euro), door:
  • een vuurwapen aan die [slachtoffer 1] te tonen, althans zichtbaar voor die [slachtoffer 1] voorhanden te hebben en/of (vervolgens) voornoemd vuurwapen tegen het (achter)hoofd van voornoemde [slachtoffer 1] te plaatsen en/of
  • (daarbij) tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij alles moest afgeven en/of (vervolgens) uit de auto moest stappen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 15 juni 2024 tot en met 16 juni 2024, te of bij Hoogeveen, (althans) in de gemeente Hoogeveen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door:
  • een vuurwapen aan die [slachtoffer 1] te tonen, althans zichtbaar voor die [slachtoffer 1] voorhanden te hebben en/of (vervolgens)
  • voornoemd vuurwapen tegen het (achter)hoofd van voornoemde [slachtoffer 1] te plaatsen;
2
hij in of omstreeks de periode van 15 juni 2024 tot en met 16 juni 2024, althans in de maand juni 2024, te of bij Hoogeveen, (althans) in de gemeente Hoogeveen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver (merk/type Rohm, Little Joe, kaliber .22 Long Rifle), zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of (bijbehorende) munitie van categorie III (te weten 5 randvuur kogelpatronen, merk CCI, kaliber .22) voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van parketnummer 18.156295.24
hij op of omstreeks 8 mei 2024 te Ter Apel, gemeente Westerwolde, een of meerdere cosmeticaproducten en/of een of meerdere levensmiddelen en/of een of meerdere stukken ondergoed en/of een of meerdere elektronicaproducten, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Kruidvat, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Ten aanzien van parketnummer 18.393042.24
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 30 mei 2024 te of bij Ees, (in elk geval) in de gemeente Borger-Odoorn als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de N34, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, (meermalen) een dubbele doorgetrokken streep te overschrijden en/of (aldus) (gedeeltelijk) op de voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijbaan is gaan rijden en/of (vervolgens) op een voor hem tegemoetkomend motorrijtuig (te weten een Mercedes-Benz Vito bestelbus) is gebotst, tengevolge waarvan voornoemde Mercedes-Benz Vito in botsing is gekomen met een (ander) motorrijtuig, te weten een Volkswagen Passat, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 2] ) zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken borstbeen en/of 9 gebroken ribben) of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij, verdachte, reed zonder rijbewijs en/of onder invloed van THC en/of cocaïne, althans onder invloed van (een) stof(fen) die de rijvaardigheid kan/kunnen beïnvloeden en/of terwijl hij, verdachte, na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163 zesde lid van genoemde wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 mei 2024 te of bij Ees, (in elk geval) in de gemeente Borger-Odoor,n als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de N34, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door: (meermalen) een dubbele doorgetrokken streep te overschrijden en/of (aldus) (gedeeltelijk) op de voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijbaan is gaan rijden en/of (vervolgens) op een voor hem tegemoetkomend motorrijtuig (te weten een Mercedes-Benz Vito bestelbus) is gebotst, tengevolge waarvan voornoemde Mercedes-Benz Vito in botsing is gekomen met een (ander) motorrijtuig, te weten een Volkswagen Passat, terwijl hij, verdachte, reed zonder rijbewijs en/of onder invloed van THC en/of cocaïne, althans onder invloed van een stof die de rijvaardigheid kan beïnvloeden, door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 mei 2024 te of bij Ees, (in elk geval) in de gemeente Borger-Odoorn, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de N34, (meermalen) een dubbele doorgetrokken streep heeft overschreden en/of (aldus) (gedeeltelijk) op de voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijbaan heeft gereden en/of (vervolgens) op een voor hem tegemoetkomend motorrijtuig (te weten een Mercedes-Benz Vito bestelbus) is gebotst, tengevolge waarvan voornoemde Mercedes-Benz Vito in botsing is gekomen met een (ander) motorrijtuig, te weten een Volkswagen Passat,
terwijl hij, verdachte, reed zonder rijbewijs en/of onder invloed van THC en/of cocaïne, althans onder invloed van een stof die de rijvaardigheid kan beïnvloeden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2
hij op of omstreeks 30 mei 2024 te Emmen, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of van een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend;
3
hij op of omstreeks 30 mei 2024 te of bij Ees, (in elk geval) in de gemeente Borger-Odoorn als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, N34, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Ten aanzien van parketnummer 18.108660.25
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks 15 februari 2024 tot en met 21 februari 2024 te Veenoord, gemeente Emmen,
  • een Nintendo Switch en/of
  • een Mario Party spel, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks 15 februari 2024 tot en met 21 februari 2024 te Veenoord, gemeente Emmen opzettelijk
  • een Nintendo Switch, en/of
  • een Mario Party spel, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van parketnummer 18.202409.24
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde. Hij heeft ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde aangevoerd dat uit de verklaring van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en het berichtenverkeer tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] is op te maken dat er daadwerkelijk een geldbedrag van [slachtoffer 1] is verkregen. Mocht de rechtbank tot een ander oordeel komen, dan stelt de officier van justitie dat uit de verklaring van medeverdachte en het betaalverzoek van [slachtoffer 1] aan verdachte blijkt dat het in ieder geval om het tenietdoen van een schuld ging.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat het wapen met bijbehorende munitie onder medeverdachte [medeverdachte 1] is aangetroffen. Voorts is aangevoerd dat op dit vuurwapen DNA-materiaal van verdachte is aangetroffen en uit het berichtenverkeer tussen verdachte en medeverdachte blijkt dat verdachte aan medeverdachte heeft gevraagd het wapen mee te nemen en dat verdachte zich ervan bewust was dat medeverdachte het vuurwapen in de auto aanwezig had. Gelet op het voorgaande is de officier van justitie van oordeel dat ook verdachte de beschikkingsmacht heeft gehad over het wapen en de munitie. De officier van justitie acht de verdachte hiermee dusdanig betrokken bij het vuurwapenbezit dat kan worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking, en daarmee van medeplegen.
Ten aanzien van parketnummer 18.156295.24
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit. Ondanks dat verdachte de diefstal ter terechtzitting van 29 juli 2025 heeft ontkend, acht de officier van justitie het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen op basis van de aangifte, het PV bevindingen waarin de camerabeelden worden beschreven en de bekennende verklaring van verdachte bij de politie.
Ten aanzien van parketnummer 18.393042.24
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte geen rijbewijs bezat, drugs had gebruikt, vermoeid was, inhaalde bij een dubbele doorgetrokken streep en voor een periode over de dubbele doorgetrokken streep bleef rijden waardoor meerdere autos hem moesten ontwijken voordat het ongeval plaatsvond. Dit alles maakt dat er naar het oordeel van de officier van justitie sprake was van zeer onvoorzichtig rijgedrag waarbij welbewust en zeer lichtzinnig onaanvaardbare risicos zijn genomen. Voorts heeft [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) ten gevolge van het ongeval voor een periode verhindering in de uitoefening van diens normale bezigheden ervaren, te weten het niet kunnen bezoeken van diens standplaats op de camping, en is er derhalve tevens sprake van zwaar lichamelijk letsel.
Ten aanzien van parketnummer 18.108660.25
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er geen sprake is van een wegnemingshandeling nu verdachte de betreffende goederen rechtmatig onder zich had. De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het subsidiair ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van parketnummer 18.202409.24
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde vrijspraak bepleit. Met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [slachtoffer 1] geld heeft afgestaan dan wel dat een inschuld teniet is gedaan. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat het vuurwapen niet van verdachte was en dat verdachte niet degene was die het vuurwapen bij zich droeg. Dat verdachte en medeverdachte over het wapen hebben gesproken maakt niet dat verdachte ook over het wapen heeft kunnen beschikken. De wetenschap dat medeverdachte het wapen bij zich droeg levert naar het oordeel van de raadsman nog geen medeplegen van het voorhanden hebben van dit wapen op.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van parketnummer 18.156295.24
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte bij de politie geen waarheidsgetrouwe bekentenis heeft afgelegd omdat hij snel naar huis wilde. Vandaag ter terechtzitting ontkent hij het ten laste gelegde. Uit het proces-verbaal waarin de camerabeelden worden beschreven is niet op te maken waaruit blijkt dat cliënt goederen heeft weggenomen. Voorts zijn er geen schermafbeeldingen toegevoegd waarop de wegnemingshandeling te zien zou zijn, terwijl dit voor de eveneens aangehouden [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) wel het geval is. In dit kader heeft de raadsman een voorwaardelijk verzoek gedaan de verbalisant die het bewuste proces-verbaal heeft opgemaakt te horen en de camerabeelden te verstrekken. Subsidiair verzoekt de raadsman verdachte partieel vrij te spreken van het wegnemen van de cosmetische goederen nu niet is geverbaliseerd dat verdachte deze zou hebben weggenomen.
Ten aanzien van parketnummer 18.393042.24
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde en het onder 2 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte onverhoeds in slaap is gevallen tijdens het besturen van de auto. Dit is naar het oordeel van de raadsman onvoldoende om te kunnen concluderen dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend heeft gehandeld. Dat verdachte in slaap viel was niet voorzienbaar nu verdachte vaker met succes enkele dagen achter elkaar wakker is gebleven. Voorts is niet vastgesteld dat verdachte onder invloed heeft gereden en is het feit dat verdachte zonder rijbewijs reed onvoldoende om tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde te komen. Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd geen basis zijn om te kunnen concluderen dat er sprake was van roekeloosheid. Tot slot voert de raadsman aan dat er als gevolg van het voorval geen zwaar lichamelijk letsel is ontstaan.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde voert de raadsman opnieuw aan dat niet kan worden bewezen dat verdachte onder invloed heeft gereden. Voorts acht de raadsman het begaan van twee verkeersovertredingen onvoldoende om te kunnen spreken van ernstig verkeersgevaarlijk gedrag.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte medisch niet in staat was gevolg te geven aan het bevel tot het meewerken aan bloedonderzoek, omdat verdachte een ernstige angst voor naalden heeft. Er had daarom een alternatief moeten worden aangeboden, zoals een urinecontrole.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 1 meer subsidiair en het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van parketnummer 18.108660.25
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte de goederen rechtmatig onder zich had en er derhalve geen
sprake kan zijn van wegnemen.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

Ten aanzien van parketnummer 18.202409.24
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Aan verdachte is onder 1 primair het medeplegen van afpersing ten laste gelegd. Dit is in de tenlastelegging, zakelijk weergegeven, omschreven als het met (bedreiging met) geweld dwingen van [slachtoffer 1] tot de afgifte van een geldbedrag en/of het tenietdoen van een inschuld. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat [slachtoffer 1] daadwerkelijk geld heeft afgegeven. Anders dan de eigen verklaring van [slachtoffer 1] blijkt zulks naar het oordeel van de rechtbank nergens uit. Bij de verklaring van [slachtoffer 1] zijn bovendien vraagtekens te plaatsen. Dit omdat uit onderzoek van de telefoon van [slachtoffer 1] volgt dat hij op de dag van het incident contact onderhield met [naam] . [slachtoffer 1] maakt opmerkingen als “Steek dat ding zo in ze nek” en “Pak gwn me geld”. Daarnaast heeft [slachtoffer 1] zelf verklaard dat hij de situatie niet vertrouwde en daarom horloges van waarde thuis liet, maar kennelijk wel 250,00 contant geld bij zich zou hebben, terwijl hij die bewuste avond voorafgaand aan het incident juist een betaalverzoek van 240,00
aanverdachte heeft gestuurd. Eén en ander strookt niet met elkaar in de ogen van de rechtbank.
Voor zover het de bedoeling is geweest een inschuld niet te betalen en die [slachtoffer 1] uit de auto te zetten is op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet gebleken dat er een inschuld met succes teniet is gedaan. Uit de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] is wellicht op te maken dat er een poging is gedaan een inschuld teniet te doen, maar niet is vast te stellen dat deze poging tot een voltooide afpersing (i.c. het teniet doen van een inschuld) heeft geleid. Gelet op het voorgaande kan het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend worden bewezen.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is ook in onderdelen slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. de door verdachte ter terechtzitting van 29 juli 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik wist dat [medeverdachte 1] het wapen bij zich had in de auto. [naam] moest uit de auto stappen. Daarom heb ik [medeverdachte 1] gevraagd dat ding op zijn hoofd te zetten.
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 juli 2024, opgenomen op pagina 371 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer] d.d. 29 november 2024, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
[medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 1] ) heeft mij bedreigd met een pistool.
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 juni 2024, opgenomen op pagina 87 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant ] :
In het onderzoek zijn meerdere telefoons in beslag genomen, zo ook een zwarte Iphone 12. Ik zag het volgende () Device name iPhone van [medeverdachte 1] .
Uit de chats blijkt dat the owner het telefoonnummer [telefoonnummer 1] heeft.
15-6-2024 20:17:31(UTC+0) | [telefoonnummer 2] | Heb je die ding bij jje 15-6-2024 20:31:50(UTC+0) | [telefoonnummer 2] | Trek hem
15-6-2024 20:31:54(UTC+0) | [telefoonnummer 2] | Op deze boy
15-6-2024 21:54:55(UTC+0) | [telefoonnummer 2] | Zet hem op ze hoofd dan 15-6-2024 22:09:52(UTC+0) | [telefoonnummer 2] | Zorg er voor dat hij uitstapt
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 juni 2024, opgenomen op pagina 40 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant ] en [verbalisant ] :
Op 23 april 2024 is [verdachte] gehoord als verdachte (). In dit verhoor geeft de verdachte het volgende aan:
V: Wat is jouw telefoonnummer? A: [telefoonnummer 2]
Op 8 mei 2024 is [verdachte] als verdachte gehoord (). Hierin heeft hij onder andere verklaard: V: Wat is je roepnaam?
A: [verdachte]
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 16 juni 2024, opgenomen op pagina 309 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [verdachte] :
A: [verdachte] heeft mij opgehaald. In de auto zat ook [naam] . Samen zijn we naar Hoogeveen gereden. V: Wat hebben [verdachte] en jij vooraf precies afgesproken over wat er zou gebeuren?
A: Ik zou zorgen dat [naam] bang zou worden en uit de auto zou stappen. Ik moest [naam] bang maken met hetgeen ik bij mij had. Een 6 mm ladykiller revolver.
6. een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zaaknummer [nummer] , d.d. 19 september 2024 opgemaakt door drs. T.A. Hopman, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, opgenomen op pagina 272 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende als zijn/haar verklaring:
greep, trekker, haan, achterz. trommel, trommelvergr. pen:
DNA kan afkomstig zijn van minimaal drie personen:
  • verdachte [medeverdachte 1]
  • verdachte [verdachte]
  • verdachte [slachtoffer 1]
7. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal Onderzoek wapen d.d. 8 juli 2024, opgenomen op pagina 77 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer] d.d. 29 november 2024, inhoudend als verklaring van [verbalisant ] :
Op 16 juni 2024 zijn goederen inbeslaggenomen. Na onderzoek van deze goederen is het volgende naar voren gekomen:
Wapenomschrijving 1:
Goednummer : [nummer] Object : vuurwapen (Revolver) Merk/type : Rohm. Little Joe Kaliber : .22 Long Rifle
Bijzonderheden : Omgebouwde gasrevolver, trommel geladen met kogelpatronen
Het inbeslaggenomen voorwerp is een randvuur revolver geschikt om projectielen door een loop af te schieten. De werking van het voorwerp berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing of een andere scheikundige reactie.
Derhalve is deze revolver een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. Dit is munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie.
Wapenomschrijving 2:
Goednummer : [nummer] Object : Munitie (Kogelpatronen)
Merk/type : CCI, Lead Roundnose Kaliber : .22 Long Rifle
De hier beschreven kogelpatronen zijn afkomstig uit de trommel van de hier beschreven Rohm revolver. Het betreft vijf (5) stuks randvuur kogelpatronen van het merk CCI in het kaliber .22 Long Rifle (LR) type Lead Roundnose, geschikt om een projectiel met behulp van een vuurwapen, onder andere de hier beschreven Rohm revolver, af te schieten.
Dit is munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie.
Bewijsoverweging
Aan verdachte is onder 1 subsidiair ten laste gelegd dat hij [slachtoffer 1] in vereniging zou hebben bedreigd. Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat verdachte en de medeverdachte het plan hadden [slachtoffer 1] bang te maken en uit de auto te laten stappen. Hiertoe had medeverdachte [medeverdachte 1] in samenspraak met verdachte een vuurwapen (revolver) meegebracht. Hoewel de lezingen uiteenlopen over hoe het wapen is gehanteerd staat in ieder geval vast dat [slachtoffer 1] ermee is geconfronteerd gelet op het feit dat er sporen op het wapen zijn aangetroffen die matchen met zijn DNA-profiel. Verdachte heeft medeverdachte [medeverdachte 1] via WhatsApp gezegd dit wapen op het hoofd van [slachtoffer 1] te zetten zodat [slachtoffer 1] uit zou stappen en dit ter terechtzitting bevestigd. De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bedreigen van
[slachtoffer 1] .
Om te beoordelen of er in onderhavig geval sprake is van medeplegen, dient de rechtbank vast te stellen of er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte gericht op het gezamenlijk uitvoeren van het delict. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen eveneens dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] ten aanzien van het gezamenlijk uitvoeren van bedreiging.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte beschikkingsmacht over het vuurwapen en de munitie heeft gehad. Verdachte heeft medeverdachte [medeverdachte 1] immers gevraagd of hij het vuurwapen bij zich had waarop hij een bevestigend antwoord kreeg, toegelaten dat medeverdachte zich met dat wapen in zijn auto bevond, medeverdachte geïnstrueerd over hoe dit wapen in te zetten en geïnsinueerd zelf het wapen ter hand te nemen wanneer medeverdachte zijn instructies niet zou uitvoeren. Gelet op het voorgaande kan het ten laste gelegde wettig en overtuigend worden bewezen.
Eendaadse samenloop
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezenverklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen slechts enigszins uiteenloopt. Om onevenredige aansprakelijkheid te voorkomen, zal de rechtbank dit in het voordeel van verdachte meewegen bij de strafoplegging. In overeenstemming met de tenlastelegging zullen de feiten echter meervoudig worden gekwalificeerd.
Ten aanzien van parketnummer 18.156295.24
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 17 juli 2024, inclusief bijlagen, opgenomen op pagina 7 e.v. inclusief bijlage van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer] d.d. 17 juli 2024, inhoudend als verklaring van [naam] :
Plaats delict: [adres] , binnen de gemeente Westerwolde Pleegdatum/tijd: Op 8 mei 2024.
Twee personen (manspersoon en vrouwelijke persoon) waren in de winkel en hebben een aantal goederen uit de winkel weggenomen.
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 8 mei 2024, opgenomen op pagina 66 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
Ik heb snoep en een auto oplader voor de telefoon in de zakken van mijn vest gestopt dat ik aanhad. We zijn toen via de uitgang naar buiten gelopen. We hebben niets afgerekend.
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 mei 2024, opgenomen op pagina 14 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant
[verbalisant ] :
Deze man had ook allerlei artikelen van de Kruitvat in zijn broekzakken gestopt. Dit betrof ondergoed, red bull blik, make-up, bluetooth lader, enz. Duidelijk op de beelden is te zien dat deze personen bij elkaar horen en ze verlieten de winkel zonder de producten ter betaling aan te bieden.
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding verdachte d.d. 8 mei 2024, opgenomen op pagina 46 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant ] en [verbalisant ] :
Ik liep naar het personeel toe om de camerabeelden van de Kruidvat te bekijken. Ik zag op de camerabeelden dat zowel [medeverdachte 2] als [verdachte] winkeldiefstallen pleegden bij de Kruidvat.
Bewijsoverweging
Op basis van de bewijsmiddelen kan het ten laste gelegde wettig en overtuigend worden bewezen. Het verweer van de verdediging, inhoudende dat verdachte een valse bekentenis heeft afgelegd, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Verdachte heeft specifiek verklaard over wat zowel hij als [medeverdachte 2] hebben weggenomen en dit komt overeen met de goederen waarover verbalisant [verbalisant ] heeft gerelateerd. De rechtbank wijst het voorwaardelijk verzoek tot het nader horen van verbalisant [verbalisant ] dan ook af.
Ten aanzien van parketnummer 18.393042.24
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Om tot een veroordeling op grond van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet
1994 (hierna: WVW 1994) te komen, moet worden vastgesteld dat verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld te wijten is dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 is sprake wanneer verdachte in ieder geval aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gehandeld. Bij de beoordeling hiervan komt het aan op het geheel van gedragingen, waaronder de aard en ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van gedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke regels in het verkeer, worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad volstaat ook een enkel moment van onoplettendheid niet voor het bewijs van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 en dient in dergelijke gevallen sprake te zijn van bijkomende omstandigheden waaruit kan blijken dat verdachte ten minste aanmerkelijk tekort is geschoten in hetgeen van hem als verkeersdeelnemer in het individuele
concrete geval mocht worden verwacht (vgl. Hoge Raad 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822).
Op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast. Op 30 mei 2024 heeft er op de N34 ter hoogte van hectometerpaal 78.8 een verkeersongeval plaatsgevonden. Hierbij is verdachte als bestuurder van een Volkswagen Polo op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer geraakt, alwaar hij frontaal in botsing kwam met een tegenligger. Als gevolg van deze botsing zijn meerdere andere bestuurders bij het ongeval betrokken geraakt, waaronder [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ). Verdachte was niet in het bezit van een rijbewijs en heeft verklaard dat hij op het moment dat hij ging rijden al een aantal nachten niet had geslapen en de avond daarvoor een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs had gebruikt. Op basis van getuigenverklaringen concludeert de rechtbank dat verdachte voorafgaand aan het voorval al enige keren een dubbele doorgetrokken streep had overschreden en voor langere periode (deels) op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer reed.
Voorts heeft verdachte eerder een (inhaal)manoeuvre uitgevoerd die enkel door ingrijpen van een tegenligger niet tot een frontale aanrijding met deze bestuurder heeft geleid.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat het verkeersgedrag van verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig moet worden aangemerkt en dat daardoor een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het door [slachtoffer 2] opgelopen letsel als zwaar lichamelijk letsel dient te worden gekwalificeerd, dan wel of [slachtoffer 2] als gevolg van het ongeluk is verhinderd in de uitoefening van diens normale bezigheden. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Uit de medische gegevens van 4 juni 2024 blijkt dat [slachtoffer 2] als gevolg van het ongeval twee gebroken ribben en een breuk in het borstbeen heeft opgelopen.1 Op basis van het dossier heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat dit zwaar lichamelijk letsel betreft. Er is geen operatief ingrijpen noodzakelijk geweest en uit het dossier blijkt niet dat er geen uitzicht is op volledig herstel. Hoewel de rechtbank erkent dat de verwondingen van [slachtoffer 2] ernstig waren, voldoen deze niet aan de maatstaf die wordt gehanteerd bij het beoordelen van zwaar lichamelijk letsel.
Verder blijkt uit de vordering die [slachtoffer 2] in diens hoedanigheid van benadeelde partij heeft ingediend dat [slachtoffer 2] een maand geen gebruik heeft kunnen maken van diens standplaats op een camping en een derde heeft moeten vragen zijn caravan op te halen. In het normaal spraakgebruik kan dit wellicht worden aangeduid als verhindering in de uitoefening van zijn normale bezigheden, maar de rechtbank ziet in het dossier geen aanwijzingen dat is voldaan aan de hogere eis die de wet hieraan stelt. Hierbij wordt gekeken naar de reguliere bezigheden van een persoon, zoals diens werk of diens rol in het gezin of als mantelzorger. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het zeer vervelend is dat [slachtoffer 2] ten gevolge van het door verdachte veroorzaakte ongeval een maand geen gebruik heeft kunnen maken van zijn campingstandplaats, is dit onvoldoende om vast te kunnen stellen dat hij is verhinderd in de uitoefening van zijn normale bezigheden.
Gelet op het voorgaande en het gegeven dat andere informatie over de gevolgen van het opgelopen letsel ontbreekt, is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en zal zij verdachte van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. de door verdachte ter terechtzitting van 29 juli 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Het klopt dat ik geen rijbewijs heb. Ik had inderdaad nachtenlang niet geslapen. De avond voor het voorval had ik veel cocaïne gebruikt, 15 gram. Het was de eerste keer dat ik zoveel gebruikte.
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 mei 2024, opgenomen op pagina 16 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer] d.d. 2 december 2024, inhoudend als relaas van [verbalisant ] , [verbalisant ] en [verbalisant ] :
Op 30 mei 2024 kregen wij kennis van een verkeersongeval op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Rijksweg N34 te Ees. Uit controle bleek dat de verdachte een motorrijtuig heeft bestuurd zonder dat hij in het bezit was van een rijbewijs voor de categorie motorrijtuigen waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Als resultaat van de speekseltest zag ik dat deze een indicatie aangaf voor de volgende stoffen: cannabis (tetrahydrocannabinol) en cocaïne.
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor slachtoffer d.d. 27 juni 2024, opgenomen op pagina 92 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik heb wel gezien dat hij op een gegeven moment over de doorgetrokken streep kwam. Hij kwam met meer dan de helft van zijn auto op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer. Ik denk dat hij over een afstand van 300 of 400 meter over de middenstreep reed.
Op een gegeven moment zag ik dat de Polo een aantal auto's ging inhalen. Ik denk 3 of 4 auto's.
Ik zag dat de Polo, voor mijn gevoel, naar links zeilde. De Polo hield dezelfde snelheid aan. De Polo reed op dat moment voor de helft op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer. Op die plek is een dubbele doorgetrokken streep en daar mag je niet inhalen. De Polo reed echt midden op die dubbele doorgetrokken streep. Ik zag dat de auto's vanuit tegengestelde richting moesten uitwijken om een frontale aanrijding met de Polo te voorkomen. Ik zag dat die auto's rustig naar de berm stuurden om een aanrijding te voorkomen.
Ik zag dat de Polo weer over de middenstreep kwam. De Polo kwam met zijn voertuig over de midden streep. Op dat moment kwam er een grijze bestelbus. De Polo is in aanrijding gekomen met die bestelbus.
Bewijsoverwegingen
Met betrekking tot de gedragingen die de verdachte heeft verricht wijst de rechtbank op de overweging in het kader van de beoordeling van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. Deze leidde tot de conclusie dat het verkeersgedrag van verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig moet worden aangemerkt en dat daardoor een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat door deze gedragingen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer anderen te duchten was. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat het besturen van een auto zonder rijbewijs, na drugsgebruik de avond ervoor, terwijl iemand nachtenlang niet geslapen heeft en waarbij deze persoon op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer rijdt, dergelijk levensgevaar of letsel tot gevolg kan hebben. Immers kunnen de eerste drie factoren eraan bijdragen dat bestuurders niet langer adequaat reageren of welbewuste afwegingen kunnen maken in het verkeer, terwijl bij het rijden op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer de kans op een frontale botsing aanzienlijk is. Een frontale botsing kan ernstige gevolgen hebben voor de inzittenden.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. de door verdachte ter zitting van 29 juli 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb het bevel mee te werken aan bloedonderzoek geweigerd.
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 mei 2025, opgenomen op pagina 16 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant ] , [verbalisant ] en [verbalisant ] :
Met medewerking van de bestuurder heb ik hem op 30 mei 2024 de speekseltest afgenomen met behulp van een door de Minister aangewezen speekseltester. Als resultaat van deze test zag ik dat de speekseltest een indicatie aangaf voor de volgende stoffen: cannabis (tetrahydrocannabinol) en cocaïne. De verdachte gaf uit eigen beweging ook aan dat hij drugs gebruikt had. Op 30 mei, Ziekenhuis, [adres] , heb ik de verdachte bevolen zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek als bedoeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994, waarbij de verdachte is meegedeeld, dat een weigering een misdrijf oplevert. De verdachte gaf geen gevolg aan dit bevel.
Bewijsoverweging
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard geen gevolg te hebben gegeven aan het bevel zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen. De verklaring van verdachte, dat hij hieraan geen gevolg kon geven wegens zijn angst voor naalden, wordt niet ondersteund door de inhoud van het dossier en is ook nadien niet door verdachte onderbouwd. De enkele mededeling is onvoldoende. De rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig. Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat voor het aanbieden van een urinecontrole in plaats van een bloedonderzoek geen aanleiding was.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 juli 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 2 december 2024, opgenomen op pagina 9 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verbalisant [verbalisant ] .
Ten aanzien van parketnummer 18.108660.25
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. De rechtbank is, evenals
de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat er geen sprake is geweest van het wegnemen van goederen. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de goederen rechtmatig onder zich had voordat hij deze zich wederrechtelijk toe-eigende. Er kan daarom van diefstal geen sprake zijn.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 juli 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 7 maart 2024, opgenomen op pagina 21
e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer] d.d. 17 januari 2025, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 3] .

Bewezenverklaring

Ten aanzien van parketnummer 18.202409.24
De rechtbank acht het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hij in de periode van 15 juni 2024 tot en met 16 juni 2024, in de gemeente Hoogeveen, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door:
- een vuurwapen zichtbaar voor die [slachtoffer 1] voorhanden te hebben;
2.
hij in de periode van 15 juni 2024 tot en met 16 juni 2024, in de gemeente Hoogeveen, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver (merk/type Rohm, Little Joe, kaliber .22 Long Rifle), zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver en (bijbehorende) munitie van categorie III, te weten 5 randvuur kogelpatronen, merk CCI, kaliber .22, voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van parketnummer 18.156295.24
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 8 mei 2024 te Ter Apel levensmiddelen en een elektronicaproduct die/dat aan Kruidvat toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Ten aanzien van parketnummer 18.393042.24
De rechtbank acht het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hij op 30 mei 2024 in de gemeente Borger-Odoorn, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de N34, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door: meermalen een dubbele doorgetrokken streep te overschrijden en aldus (gedeeltelijk) op de voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijbaan is gaan rijden en vervolgens op een voor hem tegemoetkomend motorrijtuig, te weten een Mercedes-Benz Vito bestelbus is gebotst, terwijl hij, verdachte, reed zonder rijbewijs en onder invloed van THC en cocaïne, althans onder invloed van een stof die de rijvaardigheid kan beïnvloeden, door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was;
2.
hij op 30 mei 2024 te Emmen als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en geen medewerking daaraan heeft verleend;
3.
hij op 30 mei 2024 in de gemeente Borger-Odoorn als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg N34, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Ten aanzien van parketnummer 18.108660.25
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
subsidiair
hij in of omstreeks 15 februari 2024 tot en met 21 februari 2024 te Veenoord, gemeente Emmen, opzettelijk
  • een Nintendo Switch, en
  • een Mario Party spel, toebehorende aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 3] , en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van parketnummer 18.202409.24
subsidiairovertreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994;
overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Ten aanzien van parketnummer 18.156295.24
diefstal.
Ten aanzien van parketnummer 18.393042.24
de eendaadse samenloop van
1.
subsidiairmedeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling;
en
2. medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Ten aanzien van parketnummer 18.108660.25 subsidiairverduistering.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
Ten aanzien van het onder parketnummer 18.202409.24 onder 1 primair en 2, onder parketnummer 18.156295.24, onder parketnummer 18.393042.24 onder 1 primair en 2 en onder parketnummer 18.108660.25 subsidiair ten laste gelegde
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten en het ad informandum feit behorend bij parketnummer 18.108660.25 wordt veroordeeld tot een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en oplegging van een ongemaximeerde maatregel terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met dwangverpleging. De officier van justitie heeft voorts gevorderd de tbs-maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte op te leggen de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht. Voorts vordert de officier van justitie een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 24 maanden.
Ten aanzien van het onder parketnummer 18.202409.24 onder 3 ten laste gelegde
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de ten laste gelegde overtreding op het standpunt gesteld dat geen straf of maatregel moet worden opgelegd nu dit al is verdisconteerd in het onder parketnummer 18.202409.24 onder 1 primair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Subsidiair heeft de raadsman bepleit aan verdachte op te leggen tbs met voorwaarden zoals geadviseerd in de rapportages van de deskundigen. De raadsman heeft geen bezwaar tegen het dadelijk uitvoerbaar verklaren van de bijzondere voorwaarden, maar acht de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking niet noodzakelijk en disproportioneel.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over verdachte opgemaakte rapportages. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het door verdachte erkende ad informandum gevoegde feit gevoegd bij de zaak onder parketnummer 18.108660.25, te weten diefstal, dat hiermee is afgedaan, en de eendaadse samenloop tussen de onder parketnummer 18.202409.24 bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feiten
Verdachte heeft zich in de periode van 8 februari 2024 tot en met 16 juni 2024 schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten. In voornoemde periode heeft verdachte zich onder meer schuldig gemaakt aan vermogensdelicten, waarbij verdachte blijk geeft zijn eigen belangen boven anderen te stellen en geen respect te hebben voor hun eigendommen. Hierbij merkt de rechtbank op dat niet alleen een vreemde slachtoffer is geworden van het gedrag van verdachte. Verdachte heeft immers ook goederen verduisterd van zijn vriendin c.q. haar moeder. Maar het meest ernstige verwijt dat verdachte naar het oordeel van de rechtbank treft, is dat verdachte onvoldoende waarde lijkt te hechten aan de veiligheid van anderen.
Verdachte heeft zich, vanuit het streven naar financieel gewin, samen met een ander schuldig gemaakt aan bedreiging door een vuurwapen zichtbaar voor het slachtoffer voorhanden te hebben. Tot slot heeft verdachte de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht en een ernstig verkeersongeval veroorzaakt. Dat verdachte heeft besloten om als bestuurder van een auto zonder rijbewijs de weg op te gaan na nachtenlang niet te hebben geslapen en de avond ervoor een aanzienlijke hoeveelheid drugs te hebben gebruikt, rekent de rechtbank verdachte in hoge mate aan. Het uiterst gevaarlijke rijgedrag had gemakkelijk kunnen leiden tot zwaar letsel bij dan wel de dood van andere weggebruikers. Hoewel dit gevolg is uitgebleven, is het letsel dat [slachtoffer 2] heeft opgelopen desalniettemin aanzienlijk. [slachtoffer 2] heeft pijnlijke ribbreuken en een breuk in het borstbeen opgelopen en heeft door de voorgeschreven rust voor enige weken zijn plannen moeten aanpassen en enkele voor hem belangrijke bezigheden niet kunnen uitvoeren. Dat verdachte na het ongeval niet wilde meewerken aan een bloedonderzoek om vast te kunnen stellen of en in welke mate hij onder invloed verkeerde, draagt bij aan de indruk van de rechtbank dat verdachte zijn aandeel in het voorval bagatelliseert en dat hij zich aan zijn verantwoordelijkheid heeft willen onttrekken. Ook ter zitting heeft verdachte er nauwelijks blijk van
gegeven dat hij verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedragingen. Dit alles rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Persoon van verdachte
Uit het psychologisch rapport van 8 november 2024, opgemaakt door B.Y. van Toorn, GZ-psycholoog, volgt dat de ten laste gelegde feiten in (licht) verminderde mate aan verdachte zijn toe te rekenen. Voorts schat de rapporteur de kans op toekomstig wederrechtelijk handelen als hoog tot zeer hoog in, waarbij geweldsescalaties niet uitgesloten kunnen worden.
Vanuit een forensisch perspectief acht de rapporteur wenselijk dat verdachte start met een klinische behandeling gericht op diens cocaïneverslaving, het eventueel instellen op medicatie en het aanleren van basisvoorwaarden voor therapeutische interventies. Dit traject kan gevolgd worden door een
(semi-)ambulante stabilisatiefase in de vorm van ambulant begeleid wonen, een dagstructuur en werk, begeleiding door een FACT-team en behandeling door een therapeut uit het SGLVG-circuit gericht op de forensische factoren van het gedrag. Een dergelijke behandeling zou gerealiseerd kunnen worden binnen het juridisch kader van de tbs met voorwaarden op een hoog beveiligde afdeling met een behandelaanbod voor mensen met lichte verstandelijke beperkingsproblematiek. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat het juridisch kader van tbs met voorwaarden onvoldoende houvast biedt, dan rest naar mening van de rapporteur niets anders dan tbs met dwangverpleging te adviseren vanwege de combinatie van behandelnoodzaak, lage responsiviteit en het hoge tot zeer hoge recidiverisico.
Uit het psychiatrisch rapport van 9 juli 2025, opgemaakt door C.J.F. Kemperman, psychiater, volgt zakelijk weergegeven dat verdachte lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis en ernstige stoornissen in het gebruik van cocaïne en cannabis. Hiervan was ook sprake ten tijde van alle ten laste gelegde feiten. De rapporteur heeft niet kunnen beargumenteren dat deze stoornissen gedragingen en gedragskeuzes van verdachte hebben beïnvloed ten tijde van de ten laste gelegde feiten. De rapporteur acht het risico op recidive groot wanneer de psychische gesteldheid van verdachte niet verbetert.
De rapporteur adviseert te starten met een klinische behandeling binnen een setting met een hoog beveiligingsniveau die kan omgaan met lichte verstandelijke beperkingen. Daarna adviseert de rapporteur een stabilisatiefase met regelmaat, structuur en een stabiele begeleide woonsituatie. In het geval de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van afdreiging acht de rapporteur de tbs-maatregel (met voorwaarden) noodzakelijk. Wanneer gaandeweg dit traject blijkt dat verdachte zich niet aan de voorwaarden wil en/of kan houden, dan komt eventueel een tbs-maatregel met dwangverpleging in aanmerking. Dit zou naar het oordeel van de rapporteur als voordeel hebben dat (klinische) behandeling niet afhankelijk is van de motivatie van betrokkene, dat hij niet onbehandeld blijft en dat vanuit de stabiliteit van een klinische behandeling gewerkt kan worden aan risicovermindering, doelen en het vinden van een passende woonvorm.
In haar rapport van 24 juli 2024 stelt de reclassering vast dat verdachte een criminele inslag heeft en dat er sprake is van instabiliteit op vrijwel alle leefgebieden.
De reclassering schat in dat verdachte zich niet zal willen en kunnen houden aan voorwaarden in het kader van een tbs-maatregel en acht een dergelijk juridisch kader niet haalbaar. Dit oordeel baseert zij onder meer op het feit dat verdachte de reclassering heeft laten weten geen behandeling nodig te hebben, dat het hem aan probleeminzicht ontbreekt en dat eerdere trajecten herhaaldelijk zijn mislukt door het overtreden van regels en een gebrek aan motivatie. Volledigheidshalve is verdachte voor indicatiestelling aangemeld en geaccepteerd bij [instelling] en heeft de reclassering voorwaarden geformuleerd.
Tijdens de terechtzitting van 29 juli 2025 heeft de deskundige M. Zwerver, reclasseringswerker, voornoemd advies bevestigd. Voorts heeft zij opgemerkt dat [instelling] verdachte heeft geaccepteerd, maar dat deze kliniek niet kan aangeven hoe lang het duurt voordat er plek is om verdachte te kunnen behandelen.
De rechtbank kan zich, gelet op de onderbouwing daarvan, verenigen met de conclusie van B.Y. van Toorn voor wat betreft de toerekeningsvatbaarheid van verdachte. De rechtbank stelt op basis van het rapport vast dat de daarin geschetste problematiek bij verdachte aanwezig was ten tijde van de bewezen verklaarde feiten en is van oordeel dat deze feiten in licht verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
De straf
Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, het strafblad van verdachte en de (licht) verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte acht de rechtbank, alles afwegende, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 19 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Van deze gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 3 maanden, voorwaardelijk worden opgelegd met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering en hiervoor omschreven. De rechtbank ziet geen aanleiding de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Voorts legt de rechtbank een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 maanden op.
De door de officier van justitie gevorderde tbs met dwangverpleging acht de rechtbank niet passend bij de aard van de bewezenverklaarde feiten en zij zal die maatregel daarom niet opleggen. Voorts legt de rechtbank een lagere straf op dan door de officier van justitie is geëist. Dit komt omdat de rechtbank ten aanzien van het onder parketnummer 18.202409.24 onder 1 en onder parketnummer 18.393042.24 onder 1 ten laste gelegde tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie.
Met de gevangenisstraf wil de rechtbank de ernst van de feiten benadrukken. Met het voorwaardelijk deel van de straf en de daaraan verbonden voorwaarden hoopt de rechtbank niet alleen de kans op herhaling te verminderen, maar ook dat verdachte hulp krijgt bij het weer op de rails krijgen en houden van zijn leven. Voorts legt de rechtbank een ontzegging op van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen om te voorkomen dat verdachte zijn rijbewijs kan halen en alsnog binnen afzienbare tijd als bestuurder aan het verkeer kan deelnemen. Deze ontzegging heeft daarmee niet alleen een punitief karakter, maar beoogt ook de veiligheid van andere weggebruikers te borgen.
Ten aanzien van het onder parketnummer 18.202409.24 onder 3 ten laste gelegde
Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde en de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd acht de rechtbank, alles afwegende, oplegging van een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen bromfietsen daaronder begrepen voor de duur van 2 maanden, passend en geboden. Voorts zal de rechtbank een voorwaardelijke hechtenis voor de duur van 2 weken opleggen met een proeftijd van 2 jaren.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
Ten aanzien van het onder parketnummer 18.202409.24 onder 1 ten laste gelegde
[slachtoffer 1] , tot een bedrag van 559,95 ter zake van materiële schade en 2.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Ten aanzien van het onder parketnummer 18.393042.24 onder 1 ten laste gelegde
[slachtoffer 2] tot een bedrag van 613,17 ter zake van materiële schade en 2.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken hoe schade aan de pet en jas van de benadeelde in verband staat met het ten laste gelegde. Voorts stelt de officier van justitie dat het deel van de vordering dat ziet op immateriële schade onvoldoende is onderbouwd. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zoverre niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De officier van justitie heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het deel van de vordering dat ziet op het geldbedrag dat door de benadeelde zou zijn afgestaan, te weten
250,00, directe schade is en voor toewijzing vatbaar is.
Gelet op het voorgaande heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk dient te worden toegewezen tot een bedrag van 250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 juni 2024 en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering, voor zover deze ziet op parkeer- en reiskosten die de benadeelde heeft gemaakt voor bezoeken aan het ziekenhuis en het laten ophalen van diens caravan door derden, onvoldoende is onderbouwd. Dit deel van de vordering dient naar het oordeel van de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard. Voorts heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor de overige materiële schade en de immateriële schade dient te worden toegewezen tot een bedrag van 2.413,17, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
30 mei 2024 en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Ten aanzien van de materiële schade verzoekt de raadsman de vordering niet-ontvankelijk te verklaren voor zover deze ziet op de 250,00 die benadeelde onder druk zou hebben afgegeven in verband met de bepleite vrijspraak. Mocht de rechtbank tot het oordeel komen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing om een inschuld teniet te doen, dan verzoekt de raadsman dit deel van de vordering af te wijzen. Het overige deel van de materiële schade, dat ziet op de pet en jas van benadeelde, verzoekt de raadsman af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren omdat dit niet in verband kan worden
gebracht met het ten laste gelegde.
Ten aanzien van de immateriële schade verzoekt de raadsman primair deze af te wijzen nu niet is onderbouwd dat er sprake is van geestelijk letsel dan wel een zeer ernstige inbreuk op de integriteit van de persoon van benadeelde. Subsidiair verzoekt de raadsman de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Voorts verzoekt de raadsman meer subsidiair de hoogte van het toe te wijzen bedrag aan immateriële schadevergoeding te matigen tot een bedrag van maximaal 500,00 nu naar het oordeel van de raadsman alleen bedreiging bewezen kan worden verklaard.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de gevorderde materiële schade terzake van geldbedrag van 250,00 zou zijn ontstaan. Naar het oordeel van de rechtbank is evenmin komen vast te staan dat door het bewezenverklaarde rechtstreekse schade is toegebracht aan de pet en jas van de benadeelde partij.
De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd. Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij de gestelde psychische gevolgen niet (voldoende) heeft onderbouwd. In geval van bedreiging is het ook niet zo dat de aard en ernst van de normschending steeds meebrengt dat sprake is van een aantasting in de persoon. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom ook voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Nadere bewijslevering van eventuele immateriële schade als gevolg van de bedreiging zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Hoewel het primaire feit (overtreding artikel 6 WVW 1994) niet wettig en overtuigend kan worden bewezen is de rechtbank van oordeel dat er voldoende causaal verband bestaat tussen het bewezenverklaarde van het subsidiaire feit (overtreding artikel 5a WVW 1994) en de gevolgen voor de benadeelde partij [slachtoffer 2] . Verdachte is door zijn rijgedrag in botsing gekomen met een Mercedes-Benz Vito bestelbus, die vervolgens tegen de auto is gebotst waarin benadeelde [slachtoffer 2] reed.
Ten aanzien van de materiële schade overweegt de rechtbank het volgende. Door de benadeelde partij is onder meer vergoeding van materiële schade ten bedrage van 200,00 gevorderd, bestaande uit parkeer- en reiskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt voor bezoeken aan het ziekenhuis en het laten ophalen van diens caravan door derden. Nu enige onderbouwing voor dit deel van de vordering ontbreekt, acht de rechtbank dit onvoldoende onderbouwd. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen de hoogte van de schade alsnog aan te tonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal gelet op
het voorgaande dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De overige materiële schade betreft een bedrag van 413,17 voor de periode waarin benadeelde partij geen gebruik kon maken van diens gereserveerde plek op de camping. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij deze schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde. Dit deel van de vordering, waarvan de hoogte niet door verdediging is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 30 mei 2024.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde immateriële schade ten bedrage van 2.000,00 heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdediging is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 30 mei 2024.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 55, 57, 62, 63, 285, 310 en 321 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 5a, 107, 163, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 18.202409.24 onder
1 primair, onder parketnummer 18.393042.24 onder 1 primair en onder parketnummer 18.108660.25 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart hetgeen onder parketnummer 18.202409.24 onder 1 subsidiair, 2 en 3, onder parketnummer
18.156295.24, onder parketnummer 18.393042.24 onder 1 subsidiair, 2 en 3 en hetgeen onder parketnummer 18.108660.25 subsidiair ten laste gelegd bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Ten aanzien van het onder parketnummer 18.393042.24 onder 3 bewezen verklaarde gelegde:
een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 (twee) maanden
en

een hechtenis voor de tijd van 2 (twee) weken.

Bepaalt dat deze hechtenis niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ten aanzien van het onder parketnummer 18.202409.24 onder 1 subsidiair, 2 en 3, parketnummer 18.156295.24, parketnummer 18.393042.24 onder 1 subsidiair en 2 en parketnummer 18.108660.25 subsidiair bewezen verklaarde:
een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 (achttien) maanden
en
een gevangenisstraf voor de duur van 19 (negentien) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 3 (drie) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat veroordeelde zich binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij Reclassering Nederland, [adres] , telefoonnummer 088 8041103;
dat veroordeelde niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden gaat zonder toestemming van de reclassering;
dat veroordeelde zich laat opnemen in [instelling] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de reclassering. De opname start zodra de zorginstelling een plek beschikbaar heeft en duurt maximaal 12 maanden.
Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
4. dat veroordeelde meewerkt aan een time-out in een [instelling] of soortgelijke instelling, indien en voor zover de reclassering dat nodig acht en veroordeelde hiermee instemt. Deze time-out duurt voort totdat de reclassering of veroordeelde deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar;
5. dat veroordeelde zich aansluitend aan de klinische opname ambulant laat behandelen door een nader te bepalen instelling, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
6. dat veroordeelde aansluitend aan de klinische behandeling verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, indien de reclassering dit nodig acht. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
7. dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, zal onthouden van het gebruik van drugs en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan controles. Deze controles kunnen bestaan uit urineonderzoek en speekseltesten. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
8. dat de veroordeelde zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding met een vaste structuur;
9. dat veroordeelde meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
10. dat de veroordeelde de reclassering inzicht geeft in zijn sociale netwerk en de professionele instanties toestemming geeft om contact op te nemen met leden van dit netwerk.
Geeft aan de reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Vorderingen van de benadeelde partijen
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] zijn eigen proceskosten draagt.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 2] te betalen:
  • het bedrag van 2.413,17 (zegge: tweeduizendvierhonderddertien euro en zeventien eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat te betalen een bedrag 2.413,17 (zegge: tweeduizendvierhonderddertien euro en zeventien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 413,17 aan materiële schade en 2.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 34 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Eelsing, voorzitter, mr. J. Faber en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door mr. M.A. Mesken, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 augustus 2025.
Mr. J. Faber en C. Krijger zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1. Zie hiervoor de conclusie in de geneeskundige verklaring op p. 68 van voornoemd dossier.