Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van parketnummer 18.202409.24
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Aan verdachte is onder 1 primair het medeplegen van afpersing ten laste gelegd. Dit is in de tenlastelegging, zakelijk weergegeven, omschreven als het met (bedreiging met) geweld dwingen van [slachtoffer 1] tot de afgifte van een geldbedrag en/of het tenietdoen van een inschuld. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat [slachtoffer 1] daadwerkelijk geld heeft afgegeven. Anders dan de eigen verklaring van [slachtoffer 1] blijkt zulks naar het oordeel van de rechtbank nergens uit. Bij de verklaring van [slachtoffer 1] zijn bovendien vraagtekens te plaatsen. Dit omdat uit onderzoek van de telefoon van [slachtoffer 1] volgt dat hij op de dag van het incident contact onderhield met [naam] . [slachtoffer 1] maakt opmerkingen als “Steek dat ding zo in ze nek” en “Pak gwn me geld”. Daarnaast heeft [slachtoffer 1] zelf verklaard dat hij de situatie niet vertrouwde en daarom horloges van waarde thuis liet, maar kennelijk wel 250,00 contant geld bij zich zou hebben, terwijl hij die bewuste avond voorafgaand aan het incident juist een betaalverzoek van 240,00
aanverdachte heeft gestuurd. Eén en ander strookt niet met elkaar in de ogen van de rechtbank.
Voor zover het de bedoeling is geweest een inschuld niet te betalen en die [slachtoffer 1] uit de auto te zetten is op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet gebleken dat er een inschuld met succes teniet is gedaan. Uit de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] is wellicht op te maken dat er een poging is gedaan een inschuld teniet te doen, maar niet is vast te stellen dat deze poging tot een voltooide afpersing (i.c. het teniet doen van een inschuld) heeft geleid. Gelet op het voorgaande kan het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend worden bewezen.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is ook in onderdelen slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. de door verdachte ter terechtzitting van 29 juli 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik wist dat [medeverdachte 1] het wapen bij zich had in de auto. [naam] moest uit de auto stappen. Daarom heb ik [medeverdachte 1] gevraagd dat ding op zijn hoofd te zetten.
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 juli 2024, opgenomen op pagina 371 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer] d.d. 29 november 2024, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
[medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 1] ) heeft mij bedreigd met een pistool.
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 juni 2024, opgenomen op pagina 87 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant ] :
In het onderzoek zijn meerdere telefoons in beslag genomen, zo ook een zwarte Iphone 12. Ik zag het volgende () Device name iPhone van [medeverdachte 1] .
Uit de chats blijkt dat the owner het telefoonnummer [telefoonnummer 1] heeft.
15-6-2024 20:17:31(UTC+0) | [telefoonnummer 2] | Heb je die ding bij jje 15-6-2024 20:31:50(UTC+0) | [telefoonnummer 2] | Trek hem
15-6-2024 20:31:54(UTC+0) | [telefoonnummer 2] | Op deze boy
15-6-2024 21:54:55(UTC+0) | [telefoonnummer 2] | Zet hem op ze hoofd dan 15-6-2024 22:09:52(UTC+0) | [telefoonnummer 2] | Zorg er voor dat hij uitstapt
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 juni 2024, opgenomen op pagina 40 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant ] en [verbalisant ] :
Op 23 april 2024 is [verdachte] gehoord als verdachte (). In dit verhoor geeft de verdachte het volgende aan:
V: Wat is jouw telefoonnummer? A: [telefoonnummer 2]
Op 8 mei 2024 is [verdachte] als verdachte gehoord (). Hierin heeft hij onder andere verklaard: V: Wat is je roepnaam?
A: [verdachte]
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 16 juni 2024, opgenomen op pagina 309 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [verdachte] :
A: [verdachte] heeft mij opgehaald. In de auto zat ook [naam] . Samen zijn we naar Hoogeveen gereden. V: Wat hebben [verdachte] en jij vooraf precies afgesproken over wat er zou gebeuren?
A: Ik zou zorgen dat [naam] bang zou worden en uit de auto zou stappen. Ik moest [naam] bang maken met hetgeen ik bij mij had. Een 6 mm ladykiller revolver.
6. een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zaaknummer [nummer] , d.d. 19 september 2024 opgemaakt door drs. T.A. Hopman, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, opgenomen op pagina 272 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende als zijn/haar verklaring:
greep, trekker, haan, achterz. trommel, trommelvergr. pen:
DNA kan afkomstig zijn van minimaal drie personen:
- verdachte [medeverdachte 1]
- verdachte [verdachte]
- verdachte [slachtoffer 1]
7. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal Onderzoek wapen d.d. 8 juli 2024, opgenomen op pagina 77 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer] d.d. 29 november 2024, inhoudend als verklaring van [verbalisant ] :
Op 16 juni 2024 zijn goederen inbeslaggenomen. Na onderzoek van deze goederen is het volgende naar voren gekomen:
Wapenomschrijving 1:
Goednummer : [nummer] Object : vuurwapen (Revolver) Merk/type : Rohm. Little Joe Kaliber : .22 Long Rifle
Bijzonderheden : Omgebouwde gasrevolver, trommel geladen met kogelpatronen
Het inbeslaggenomen voorwerp is een randvuur revolver geschikt om projectielen door een loop af te schieten. De werking van het voorwerp berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing of een andere scheikundige reactie.
Derhalve is deze revolver een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. Dit is munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie.
Wapenomschrijving 2:
Goednummer : [nummer] Object : Munitie (Kogelpatronen)
Merk/type : CCI, Lead Roundnose Kaliber : .22 Long Rifle
De hier beschreven kogelpatronen zijn afkomstig uit de trommel van de hier beschreven Rohm revolver. Het betreft vijf (5) stuks randvuur kogelpatronen van het merk CCI in het kaliber .22 Long Rifle (LR) type Lead Roundnose, geschikt om een projectiel met behulp van een vuurwapen, onder andere de hier beschreven Rohm revolver, af te schieten.
Dit is munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie.
Bewijsoverweging
Aan verdachte is onder 1 subsidiair ten laste gelegd dat hij [slachtoffer 1] in vereniging zou hebben bedreigd. Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat verdachte en de medeverdachte het plan hadden [slachtoffer 1] bang te maken en uit de auto te laten stappen. Hiertoe had medeverdachte [medeverdachte 1] in samenspraak met verdachte een vuurwapen (revolver) meegebracht. Hoewel de lezingen uiteenlopen over hoe het wapen is gehanteerd staat in ieder geval vast dat [slachtoffer 1] ermee is geconfronteerd gelet op het feit dat er sporen op het wapen zijn aangetroffen die matchen met zijn DNA-profiel. Verdachte heeft medeverdachte [medeverdachte 1] via WhatsApp gezegd dit wapen op het hoofd van [slachtoffer 1] te zetten zodat [slachtoffer 1] uit zou stappen en dit ter terechtzitting bevestigd. De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bedreigen van
Om te beoordelen of er in onderhavig geval sprake is van medeplegen, dient de rechtbank vast te stellen of er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte gericht op het gezamenlijk uitvoeren van het delict. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen eveneens dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] ten aanzien van het gezamenlijk uitvoeren van bedreiging.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte beschikkingsmacht over het vuurwapen en de munitie heeft gehad. Verdachte heeft medeverdachte [medeverdachte 1] immers gevraagd of hij het vuurwapen bij zich had waarop hij een bevestigend antwoord kreeg, toegelaten dat medeverdachte zich met dat wapen in zijn auto bevond, medeverdachte geïnstrueerd over hoe dit wapen in te zetten en geïnsinueerd zelf het wapen ter hand te nemen wanneer medeverdachte zijn instructies niet zou uitvoeren. Gelet op het voorgaande kan het ten laste gelegde wettig en overtuigend worden bewezen.
Eendaadse samenloop
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezenverklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen slechts enigszins uiteenloopt. Om onevenredige aansprakelijkheid te voorkomen, zal de rechtbank dit in het voordeel van verdachte meewegen bij de strafoplegging. In overeenstemming met de tenlastelegging zullen de feiten echter meervoudig worden gekwalificeerd.
Ten aanzien van parketnummer 18.156295.24
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 17 juli 2024, inclusief bijlagen, opgenomen op pagina 7 e.v. inclusief bijlage van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer] d.d. 17 juli 2024, inhoudend als verklaring van [naam] :
Plaats delict: [adres] , binnen de gemeente Westerwolde Pleegdatum/tijd: Op 8 mei 2024.
Twee personen (manspersoon en vrouwelijke persoon) waren in de winkel en hebben een aantal goederen uit de winkel weggenomen.
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 8 mei 2024, opgenomen op pagina 66 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
Ik heb snoep en een auto oplader voor de telefoon in de zakken van mijn vest gestopt dat ik aanhad. We zijn toen via de uitgang naar buiten gelopen. We hebben niets afgerekend.
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 mei 2024, opgenomen op pagina 14 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant
Deze man had ook allerlei artikelen van de Kruitvat in zijn broekzakken gestopt. Dit betrof ondergoed, red bull blik, make-up, bluetooth lader, enz. Duidelijk op de beelden is te zien dat deze personen bij elkaar horen en ze verlieten de winkel zonder de producten ter betaling aan te bieden.
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding verdachte d.d. 8 mei 2024, opgenomen op pagina 46 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant ] en [verbalisant ] :
Ik liep naar het personeel toe om de camerabeelden van de Kruidvat te bekijken. Ik zag op de camerabeelden dat zowel [medeverdachte 2] als [verdachte] winkeldiefstallen pleegden bij de Kruidvat.
Bewijsoverweging
Op basis van de bewijsmiddelen kan het ten laste gelegde wettig en overtuigend worden bewezen. Het verweer van de verdediging, inhoudende dat verdachte een valse bekentenis heeft afgelegd, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Verdachte heeft specifiek verklaard over wat zowel hij als [medeverdachte 2] hebben weggenomen en dit komt overeen met de goederen waarover verbalisant [verbalisant ] heeft gerelateerd. De rechtbank wijst het voorwaardelijk verzoek tot het nader horen van verbalisant [verbalisant ] dan ook af.
Ten aanzien van parketnummer 18.393042.24
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Om tot een veroordeling op grond van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet
1994 (hierna: WVW 1994) te komen, moet worden vastgesteld dat verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld te wijten is dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 is sprake wanneer verdachte in ieder geval aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gehandeld. Bij de beoordeling hiervan komt het aan op het geheel van gedragingen, waaronder de aard en ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van gedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke regels in het verkeer, worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad volstaat ook een enkel moment van onoplettendheid niet voor het bewijs van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 en dient in dergelijke gevallen sprake te zijn van bijkomende omstandigheden waaruit kan blijken dat verdachte ten minste aanmerkelijk tekort is geschoten in hetgeen van hem als verkeersdeelnemer in het individuele
Op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast. Op 30 mei 2024 heeft er op de N34 ter hoogte van hectometerpaal 78.8 een verkeersongeval plaatsgevonden. Hierbij is verdachte als bestuurder van een Volkswagen Polo op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer geraakt, alwaar hij frontaal in botsing kwam met een tegenligger. Als gevolg van deze botsing zijn meerdere andere bestuurders bij het ongeval betrokken geraakt, waaronder [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ). Verdachte was niet in het bezit van een rijbewijs en heeft verklaard dat hij op het moment dat hij ging rijden al een aantal nachten niet had geslapen en de avond daarvoor een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs had gebruikt. Op basis van getuigenverklaringen concludeert de rechtbank dat verdachte voorafgaand aan het voorval al enige keren een dubbele doorgetrokken streep had overschreden en voor langere periode (deels) op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer reed.
Voorts heeft verdachte eerder een (inhaal)manoeuvre uitgevoerd die enkel door ingrijpen van een tegenligger niet tot een frontale aanrijding met deze bestuurder heeft geleid.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat het verkeersgedrag van verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig moet worden aangemerkt en dat daardoor een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het door [slachtoffer 2] opgelopen letsel als zwaar lichamelijk letsel dient te worden gekwalificeerd, dan wel of [slachtoffer 2] als gevolg van het ongeluk is verhinderd in de uitoefening van diens normale bezigheden. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Uit de medische gegevens van 4 juni 2024 blijkt dat [slachtoffer 2] als gevolg van het ongeval twee gebroken ribben en een breuk in het borstbeen heeft opgelopen.1 Op basis van het dossier heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat dit zwaar lichamelijk letsel betreft. Er is geen operatief ingrijpen noodzakelijk geweest en uit het dossier blijkt niet dat er geen uitzicht is op volledig herstel. Hoewel de rechtbank erkent dat de verwondingen van [slachtoffer 2] ernstig waren, voldoen deze niet aan de maatstaf die wordt gehanteerd bij het beoordelen van zwaar lichamelijk letsel.
Verder blijkt uit de vordering die [slachtoffer 2] in diens hoedanigheid van benadeelde partij heeft ingediend dat [slachtoffer 2] een maand geen gebruik heeft kunnen maken van diens standplaats op een camping en een derde heeft moeten vragen zijn caravan op te halen. In het normaal spraakgebruik kan dit wellicht worden aangeduid als verhindering in de uitoefening van zijn normale bezigheden, maar de rechtbank ziet in het dossier geen aanwijzingen dat is voldaan aan de hogere eis die de wet hieraan stelt. Hierbij wordt gekeken naar de reguliere bezigheden van een persoon, zoals diens werk of diens rol in het gezin of als mantelzorger. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het zeer vervelend is dat [slachtoffer 2] ten gevolge van het door verdachte veroorzaakte ongeval een maand geen gebruik heeft kunnen maken van zijn campingstandplaats, is dit onvoldoende om vast te kunnen stellen dat hij is verhinderd in de uitoefening van zijn normale bezigheden.
Gelet op het voorgaande en het gegeven dat andere informatie over de gevolgen van het opgelopen letsel ontbreekt, is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en zal zij verdachte van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. de door verdachte ter terechtzitting van 29 juli 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Het klopt dat ik geen rijbewijs heb. Ik had inderdaad nachtenlang niet geslapen. De avond voor het voorval had ik veel cocaïne gebruikt, 15 gram. Het was de eerste keer dat ik zoveel gebruikte.
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 mei 2024, opgenomen op pagina 16 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer] d.d. 2 december 2024, inhoudend als relaas van [verbalisant ] , [verbalisant ] en [verbalisant ] :
Op 30 mei 2024 kregen wij kennis van een verkeersongeval op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Rijksweg N34 te Ees. Uit controle bleek dat de verdachte een motorrijtuig heeft bestuurd zonder dat hij in het bezit was van een rijbewijs voor de categorie motorrijtuigen waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Als resultaat van de speekseltest zag ik dat deze een indicatie aangaf voor de volgende stoffen: cannabis (tetrahydrocannabinol) en cocaïne.
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor slachtoffer d.d. 27 juni 2024, opgenomen op pagina 92 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik heb wel gezien dat hij op een gegeven moment over de doorgetrokken streep kwam. Hij kwam met meer dan de helft van zijn auto op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer. Ik denk dat hij over een afstand van 300 of 400 meter over de middenstreep reed.
Op een gegeven moment zag ik dat de Polo een aantal auto's ging inhalen. Ik denk 3 of 4 auto's.
Ik zag dat de Polo, voor mijn gevoel, naar links zeilde. De Polo hield dezelfde snelheid aan. De Polo reed op dat moment voor de helft op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer. Op die plek is een dubbele doorgetrokken streep en daar mag je niet inhalen. De Polo reed echt midden op die dubbele doorgetrokken streep. Ik zag dat de auto's vanuit tegengestelde richting moesten uitwijken om een frontale aanrijding met de Polo te voorkomen. Ik zag dat die auto's rustig naar de berm stuurden om een aanrijding te voorkomen.
Ik zag dat de Polo weer over de middenstreep kwam. De Polo kwam met zijn voertuig over de midden streep. Op dat moment kwam er een grijze bestelbus. De Polo is in aanrijding gekomen met die bestelbus.
Bewijsoverwegingen
Met betrekking tot de gedragingen die de verdachte heeft verricht wijst de rechtbank op de overweging in het kader van de beoordeling van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. Deze leidde tot de conclusie dat het verkeersgedrag van verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig moet worden aangemerkt en dat daardoor een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat door deze gedragingen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer anderen te duchten was. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat het besturen van een auto zonder rijbewijs, na drugsgebruik de avond ervoor, terwijl iemand nachtenlang niet geslapen heeft en waarbij deze persoon op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer rijdt, dergelijk levensgevaar of letsel tot gevolg kan hebben. Immers kunnen de eerste drie factoren eraan bijdragen dat bestuurders niet langer adequaat reageren of welbewuste afwegingen kunnen maken in het verkeer, terwijl bij het rijden op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer de kans op een frontale botsing aanzienlijk is. Een frontale botsing kan ernstige gevolgen hebben voor de inzittenden.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. de door verdachte ter zitting van 29 juli 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb het bevel mee te werken aan bloedonderzoek geweigerd.
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 mei 2025, opgenomen op pagina 16 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant ] , [verbalisant ] en [verbalisant ] :
Met medewerking van de bestuurder heb ik hem op 30 mei 2024 de speekseltest afgenomen met behulp van een door de Minister aangewezen speekseltester. Als resultaat van deze test zag ik dat de speekseltest een indicatie aangaf voor de volgende stoffen: cannabis (tetrahydrocannabinol) en cocaïne. De verdachte gaf uit eigen beweging ook aan dat hij drugs gebruikt had. Op 30 mei, Ziekenhuis, [adres] , heb ik de verdachte bevolen zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek als bedoeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994, waarbij de verdachte is meegedeeld, dat een weigering een misdrijf oplevert. De verdachte gaf geen gevolg aan dit bevel.
Bewijsoverweging
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard geen gevolg te hebben gegeven aan het bevel zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen. De verklaring van verdachte, dat hij hieraan geen gevolg kon geven wegens zijn angst voor naalden, wordt niet ondersteund door de inhoud van het dossier en is ook nadien niet door verdachte onderbouwd. De enkele mededeling is onvoldoende. De rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig. Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat voor het aanbieden van een urinecontrole in plaats van een bloedonderzoek geen aanleiding was.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 juli 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 2 december 2024, opgenomen op pagina 9 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verbalisant [verbalisant ] .
Ten aanzien van parketnummer 18.108660.25
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. De rechtbank is, evenals
de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat er geen sprake is geweest van het wegnemen van goederen. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de goederen rechtmatig onder zich had voordat hij deze zich wederrechtelijk toe-eigende. Er kan daarom van diefstal geen sprake zijn.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 juli 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 7 maart 2024, opgenomen op pagina 21
e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer] d.d. 17 januari 2025, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 3] .