ECLI:NL:RBNNE:2025:3372

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
18 augustus 2025
Zaaknummer
23/4950
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening definitieve berekening kinderopvangtoeslag en uitleg van het begrip 'eerste kind' in het Besluit kinderopvang

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 30 juli 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de herziening van de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag over het jaar 2020 behandeld. Eiseres, die drie kinderen heeft, betwist het besluit van de Belastingdienst/Dienst Toeslagen waarin het bedrag voor haar is vastgesteld op € 4.483,-. De rechtbank beoordeelt of het bestreden besluit in stand kan blijven aan de hand van de beroepsgronden die eiseres aanvoert. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is en dat eiseres geen gelijk krijgt.

De rechtbank behandelt de vraag of het bestreden besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel of het evenredigheidsbeginsel. Eiseres stelt dat het besluit onredelijk is, omdat zij en haar partner drie kinderen hebben die om de vier jaar zijn geboren, waardoor zij niet in aanmerking komen voor het hoogste toeslagenpercentage. De rechtbank oordeelt echter dat er geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel, omdat de wetgever bewust onderscheid maakt tussen ouders met kinderen die vlak na elkaar zijn geboren en ouders met kinderen die niet vlak na elkaar zijn geboren. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet onrechtmatig is en dat eiseres geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van de wettelijke bepalingen en beleidsregels die van toepassing zijn op de kinderopvangtoeslag en de rol van de wetgever in het maken van keuzes die de financiële situatie van ouders met kinderen beïnvloeden. De rechtbank bevestigt dat het besluit van de Belastingdienst in overeenstemming is met de wetgeving en dat de gevolgen voor eiseres niet onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die met het besluit worden gediend.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Assen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/4950

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juli 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

Belastingdienst/Dienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mrs. S.A. van de Kamp en A.A. Wubs).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de herziening van de definitieve berekening kinderopvangtoeslag over het jaar 2020. Met de herziening heeft verweerder het bedrag voor eiseres vastgesteld op € 4.483,-. Eiseres bestrijdt dit herzieningsbesluit en voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het bestreden besluit in stand kan blijven.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Eiseres krijgt dus geen gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2.1.
Met het bestreden besluit van 22 augustus 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij het herzieningsbesluit gebleven.
2.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar partner en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Wettelijk kader
3. In deze uitspraak zijn de volgende bepalingen en beginselen van belang:
Art. 1.8 van de Wet kinderopvang (Wko), art. 3, tweede lid, van het Besluit kinderopvang (Bko), het evenredigheidsbeginsel in artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het gelijkheidsbeginsel. De wettelijke bepalingen en beleidsregels staan ook in de bijlage bij deze uitspraak.
Het begrip ‘eerste kind’
3.1.
In deze uitspraak gaat het onder andere over het begrip ‘eerste kind’. Daarmee wordt het begrip bedoeld in artikel 3 van het Bko. Dit artikel luidt als volgt: ‘Het kind met het hoogste aantal uren kinderopvang wordt voor de berekening van de hoogte van de kinderopvangtoeslag als eerste kind beschouwd.’
De totstandkoming van het bestreden besluit
4. Eiseres en haar (toeslagen)partner hebben 3 kinderen: [kind 1] geboren in 2010, [kind 2] , geboren in 2014 en [kind 3] geboren in 2018. Verweerder heeft [kind 3] aangemerkt als ‘eerste kind’ bij de berekening van de kinderopvangtoeslag over 2020, op grond van de Wko en het Bko.
Is het bestreden besluit in strijd met het gelijkheidsbeginsel of het evenredigheidsbeginsel?
5.1.
Eiseres vindt dat het bestreden besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Ook zijn de gevolgen van het bestreden besluit volgens haar niet evenredig. Omdat eiseres en haar partner drie kinderen hebben die om de vier jaar geboren zijn, zit er telkens slechts één kind vier jaar lang op de (dure) dagopvang. Zij komen daardoor 12 jaar lang niet in aanmerking voor het hoogste toeslagenpercentage voor het kind dat op de (dure) dagopvang zit. Ten opzichte van ouders die bijvoorbeeld om het jaar, of om de twee jaar een kind hebben gekregen, ontstaan er zo grote financiële verschillen. Eiseres vindt dit niet redelijk, aangezien het niet iedere ouder is gegeven dat de kinderwens (zo) snel wordt vervuld. Zij vindt dat dit onderscheid daarom niet mag worden gemaakt. Verder stelt eiseres dat zij in een eerdere procedure wel gelijk heeft gekregen van verweerder.
5.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel, dan wel het evenredigheidsbeginsel. Hij voert aan dat de wetgever een duidelijke keuze heeft gemaakt om het ‘eerste kind’ (dus het kind met het hoogste aantal uren kinderopvang) de laagste tegemoetkoming toe te kennen. Ouders met kinderen die vlak op elkaar zijn geboren, hebben op hetzelfde moment namelijk meer kinderen op de opvang en daardoor op hetzelfde moment meer kosten aan kinderopvang. De wetgever heeft deze kosten willen compenseren. De kinderopvangtoeslag wordt dus afgestemd op de feitelijke inkomenssituatie. Ouders met lagere inkomens ontvangen bovendien een hogere bijdrage dan ouders met hogere inkomens. Dit is volgens verweerder niet onredelijk. Voor wat betreft de stelling van eiseres over de eerdere procedure licht verweerder toe, dat hij in het verleden inderdaad een besluit heeft genomen over kinderopvangtoeslag voor eiseres. Dat betrof het jaar 2018. Maar in die procedure heeft eiseres geen gelijk gekregen van verweerder.
Gelijkheidsbeginsel
5.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Ten aanzien van het besluit kinderopvangtoeslag over het jaar 2018 waar partijen naar verwijzen, stelt de rechtbank vast dat dit besluit geen onderdeel uitmaakt van de op deze zaak betrekking hebbende stukken. Ook is het stuk niet door eiseres ingebracht. De stelling dat zij in een eerdere procedure wel in het gelijk is gesteld door verweerder, is door eiseres dan ook onvoldoende onderbouwd.
5.4.
Verder overweegt de rechtbank dat het gegeven dat volgens eiseres tussen ouders onderling geen onderscheid mag worden gemaakt, nog niet betekent dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. Daarvoor moet er juist sprake zijn van gelijke gevallen die niet gelijk worden behandeld. Daarvan is hier geen sprake. De wet maakt namelijk (wel) onderscheid tussen ouders met kinderen die vlak na elkaar zijn geboren en ouders met kinderen die niet vlak na elkaar zijn geboren. Van gelijke gevallen is dus geen sprake, zodat ook geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. Deze beroepsgrond van eiseres slaagt dus niet.
Evenredigheidsbeginsel
5.5.
Ten aanzien van het beroep van eiseres op het evenredigheidsbeginsel overweegt de rechtbank als volgt. Uit de wetshistorie [1] blijkt dat de wetgever er bewust voor heeft gekozen om onderscheid te maken tussen het ‘eerste kind’ (dus het kind met het hoogste aantal uren kinderopvang) en de volgende kinderen die op hetzelfde moment met het ‘eerste kind’ gebruik maken van kinderopvang. Uit de Kamerstukken (en het Bko) komt duidelijk naar voren dat ouders meer compensatie krijgen voor deze volgende kinderen en dat deze keuze noodzakelijk is om het doel te bereiken, namelijk dat blijven werken loont zodra men kinderen krijgt. Op deze manier loont blijven werken ook voor ouders met kinderen die vlak na elkaar zijn geboren. Deze ouders hebben op hetzelfde moment meerdere kinderen op de (dure) kinderopvang en zij hebben dus op hetzelfde moment meer kosten. Deze bewuste keuze van de wetgever maakt de uitwerking van het besluit van verweerder niet alleen noodzakelijk, maar ook evenwichtig en geschikt. Volgens vaste rechtspraak voldoet het bestreden besluit daarmee aan de vereisten van het evenredigheidsbeginsel. [2] Bovendien is van onevenredige gevolgen voor eiseres ook anderszins niet gebleken. Deze beroepsgrond van eiseres slaagt dus ook niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Het bestreden besluit is niet onrechtmatig. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Broere, rechter, in aanwezigheid van
K.D. Bosklopper, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:4
(…)
2 De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Wet kinderopvang
Artikel 1.8
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de hoogte en de berekeningswijze van de kinderopvangtoeslag, waarbij tabellen worden vastgesteld waaruit de relatie tussen de kosten van kinderopvang en de kinderopvangtoeslag kan worden afgelezen en waarbij tevens wordt bepaald in welke gevallen de ouder aanspraak heeft op een kinderopvangtoeslag die 33,3 procent of minder bedraagt van de kosten van kinderopvang, bedoeld in artikel 1.7, eerste lid.
2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de hoogte van het bedrag dat als vaste eigen bijdrage van de ouder in mindering wordt gebracht op de kinderopvangtoeslag. Daarbij kunnen het toetsingsinkomen van de ouder en zijn partner, de aanwezigheid van een partner en het aantal kinderen in aanmerking worden genomen.
Besluit kinderopvangtoeslag
Artikel 3
1. Indien meer dan één kind van een ouder gebruik maakt van kinderopvang, wordt voor de kinderopvangtoeslag onderscheid gemaakt tussen het eerste kind en de overige kinderen.
2 Het kind met het hoogste aantal uren kinderopvang wordt voor de berekening van de hoogte van de kinderopvangtoeslag als eerste kind beschouwd.
3 In het geval meer kinderen van een ouder een zelfde aantal uren gebruik maken van kinderopvang, wordt het kind met de hoogste kosten van kinderopvang als eerste kind beschouwd.
4 In het geval meer kinderen van een ouder een zelfde aantal uren gebruik maken van kinderopvang met gelijke kosten van kinderopvang, stelt de Belastingdienst/Toeslagen vast welk kind als eerste kind moet worden beschouwd.

Voetnoten

1.Raadpleeg hiervoor Kamerstuk 28447, nr. 137 en Kamerstuk 32710-VIII nr. 10
2.Raadpleeg bijvoorbeeld de uitspraak met vindplaats ECLI:NL:RVS:2022:285.