ECLI:NL:RBNNE:2025:3389

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 augustus 2025
Publicatiedatum
18 augustus 2025
Zaaknummer
18.310110.24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal vergezeld van bedreiging met geweld in een winkel

Op 14 augustus 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 28 september 2024 in Groningen een diefstal heeft gepleegd. De verdachte, die met een groot vleesmes de Primera binnenkwam, heeft twee pakjes shag weggenomen zonder te betalen. Tijdens de diefstal heeft hij de medewerkster bedreigd door te roepen: 'Dit is een overval, meewerken!' De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het mes zichtbaar droeg en dat dit voldoende was om een bedreiging met geweld te impliceren, zoals bedoeld in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht. Het verweer van de verdediging dat er geen sprake was van een concrete bedreiging werd verworpen. De rechtbank achtte de diefstal met geweld bewezen en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan schizofrenie, en heeft geoordeeld dat dit de strafbaarheid in verminderde mate beïnvloedt. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18.310110.24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 14 augustus 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd te [verblijfplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 31 juli 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A. Elzinga, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 september 2024 te Groningen twee pakjes shag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de Primera, in elk geval aan een ander, toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door een groot vleesmes aan die [slachtoffer] te tonen en een of meermalen "Dit is een overval, meewerken!", althans woorden van gelijke strekking, te roepen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 september 2024 te Groningen met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van twee pakjes shag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de Primera en/of een derde toebehoorde(n), door een groot vleesmes aan die [slachtoffer] te tonen en een of meermalen "Dit is een overval, meewerken!", althans woorden van gelijke strekking, te roepen.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primaire feit dat zij te bewijzen acht op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat slechts bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een eenvoudige diefstal.
Niet kan worden bewezen dat verdachte het mes zodanig heeft gehanteerd dat sprake was een dreiging met geweld als bedoeld in artikel 312 (subsidiair artikel 317) van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Verdachte heeft het mes laag en niet zichtbaar gehouden voor aangeefster en er was daarom geen sprake van een concrete bedreiging met fysiek geweld. Door de gedragingen van verdachte is bij aangeefster geen redelijke en objectieve vrees kunnen ontstaan voor onmiddellijk fysiek geweld.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past ten aanzien van het primair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter terechtzitting van 31 juli 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik ben op 28 september 2024 naar de Primera in Groningen gegaan om shag te halen. Ik had een groot mes in de hand. U vraagt mij waarom ik dat mes had meegenomen. Ik had geen geld en ging daar naartoe met een reden. U vraagt mij of ik het mes had meegenomen om mij ervan te verzekeren dat ik zonder geld de shag mee zou krijgen. Ja, als je naar de context kijkt wel.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 28 september 2024, opgenomen op pagina 5 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [PL-nummer] , d.d. 1 oktober 2024, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Ik ben in loondienst werkzaam bij de Primera, [adres] in [plaats] . Vandaag, zaterdag 28 september, was ik aan het werk. Omstreeks 16.50 uur kwam een klant binnen. Toen hij aan de beurt was vroeg hij mij om American Spirit shag en dat ben ik gaan halen in de sigaretten kast. Toen ik naar hem toe was gelopen en het hem gaf, hoorde ik zeggen dat hij er twee wilde. Ik heb er toen nog een pakje bij gehaald en op de balie voor hem neer gelegd. Ik hoorde toen dat hij mij om gringo vloei vroeg. Ik zag dat de man toen de shag van de balie pakte. Ik zei toen tegen de man dat hij nog moest betalen. Ik hoorde hem daarna tegen mij roepen: "Dit is een overval, meewerken!" Dat hoorde ik hem wel drie keer zeggen. Ik zag toen dat hij een groot vleesmes in zijn linkerhand vasthield. Ik voelde mij door de blik in de ogen van de man wel angstig. Ik keek hem in zijn ogen en zag daarin een zielloos persoon. Hij sprak ook heel monotoon.
Daarbij, het mes maakte mij ook best wel erg bang dat hij ons wat aan zou doen. De twee pakjes shag heeft de man meegenomen. zonder te betalen.
3. Waarneming ter terechtzitting van camerabeelden uit het digitale dossier van deze zaak met opschrift Primera [bedrijf] , waarop de rechtbank het volgende heeft waargenomen:
Verdachte loopt met een groot mes in zijn rechterhand naar de verkoopbalie. Terwijl hij voor de balie staat houdt hij het mes laag met de punt vooruit richting balie. Een medewerkster (de rechtbank begrijpt: aangeefster) die achter de toonbank staat, legt iets op de toonbank, wat een paar seconden later door verdachte wordt opgepakt. Aangeefster steekt haar rechterhand uit in de richting van verdachte.
Verdachte staat nog even kort bij de balie terwijl aangeefster naar het eind van de balie loopt en een
telefoon pakt. Verdachte loopt vervolgens met de shag het beeld uit met het mes nog steeds in de hand.

Bewijsoverwegingen

De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachte met een groot vleesmes, dat hij zichtbaar in zijn rechterhand droeg, de Primera is binnengegaan om shag te halen, wetende dat hij geen geld had om daarvoor te gaan betalen. Dat aangeefster gelet op de duidelijke camerabeelden in haar verklaring kennelijk abusievelijk benoemt dat verdachte het mes in zijn linkerhand vasthad, doet niet af aan de waarde van de waarneming zelf. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van reeds deze gedragingen van verdachte kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat verdachte het mes heeft meegenomen als middel om zich de shag zonder betaling toe te kunnen eigenen, voor het geval hem daarbij iets in de weg zou worden gelegd.
Uit de bewijsmiddelen blijkt verder het volgende.
Nadat aangeefster de shag op de toonbank had gelegd, verdachte dit had gepakt en er door aangeefster op werd gewezen dat hij nog moest betalen, riep verdachte drie maal achter elkaar met stemverheffing “dit is een overval”. Daarbij hield verdachte het mes wel is waar laag, maar wel met de punt vooruit in de richting van de balie en zichtbaar voor aangeefster.
De rechtbank leidt uit de aangifte af, dat aangeefster door deze gedragingen van verdachte erg bang is geweest. De combinatie van het grote mes, de monotone spraak van verdachte alsmede de blik in verdachtes ogen die aangeefster omschrijft als “zielloos”, deed bij haar de angst ontstaan dat verdachte hen wat aan zou kunnen doen.
De rechtbank is op grond van de gegeven omstandigheden - anders dan de raadsvrouw - van oordeel dat verdachte het mes dusdanig heeft ingezet dat sprake was van een bedreiging met geweld als bedoeld in artikel 312 Sr. Dat verdachte geen stekende of zwaaiende bewegingen met het mes heeft gemaakt, maakt dat niet anders. Dat verdachte vervolgens rustig de winkel heeft kunnen verlaten zonder dat de situatie is geëscaleerd, waarop door de raadsvrouw is gewezen, schrijft de rechtbank toe aan het feit dat verdachte het mes nog steeds in zijn hand had en dat daar een dusdanig afschrikkende werking vanuit is gegaan dat men het niet heeft aangedurfd om verdachte tegen te houden of om de achtervolging in te gaan inzetten.
De rechtbank acht de primair ten laste gelegde diefstal met geweld bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het feit primair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 28 september 2024 te Groningen twee pakjes shag die aan de Primera toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door een groot vleesmes aan die [slachtoffer] te tonen en meermalen "Dit is een overval, meewerken!" te roepen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair: Diefstal vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene verzekeren.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, gevorderd dat verdachte ter zake van het primaire feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Aan het voorwaardelijke strafdeel dienen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te worden verbonden, met uitzondering van een contact- en locatiegebod. Tevens dient te worden bepaald dat de gestelde voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht door de reclassering, dadelijk uitvoerbaar te zijn.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor de oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en een deels voorwaardelijke straf, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarde van opname en behandeling in een FPA, zoals geadviseerd door de psychiater in de Pro Justitia rapportage en de reclassering.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsrapport van het
Leger des Heils van 17 juni 2025, het psychiatrische rapport van 20 mei 2025, opgemaakt door dr. O.M. Guddat, psychiater, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 juli 2025, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal met geweld, als bewezenverklaard. Door zijn gedragingen bij de uitvoering van het feit, zoals het zichtbaar bij zich dragen van een groot vleesmes, heeft hij het slachtoffer veel angst ingeboezemd.
Door het plaatshebben van dergelijke feiten op voor het publiek zichtbaar terrein, zoals hier het geval is geweest, nemen bovendien de gevoelens van onveiligheid in de samenleving toe.
Verdachte heeft zich niet om dergelijke gevoelens van anderen bekommerd, maar was enkel uit op het verkrijgen van rookwaar.
Gelet hierop en het signaal dat daarvan uit het oogpunt van generale preventie dient uit te gaan, acht de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenis in beginsel gerechtvaardigd.
Persoon van verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van het hiervoor genoemde psychiatrische rapport. Dit rapport houdt, zakelijk weergegeven, onder meer in als conclusie:
Verdachte lijdt aan een psychische stoornis in de zin van schizofrenie (met psychotisch toestandsbeeld met paranoïde wanen, achterdocht, cognitieve desorganisatie en beperkt ziektebesef) en een stoornis in het gebruik van cannabis. De psychotische stoornis beïnvloedde verdachte in significante mate in zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. Geadviseerd wordt het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van het feit en de persoon van verdachte, met voormelde conclusie en maakt die tot de hare. De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezen verklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank houdt verder rekening met genoemd reclasseringsrapport en het daarin neergelegde advies. In het rapport wordt het recidiverisico als hoog ingeschat. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, onder oplegging van bijzondere voorwaarden, die samengevat inhouden:
  • meldplicht bij reclassering
  • opname in een zorginstelling
  • ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
  • begeleid wonen of maatschappelijke opvang
  • middelenverbod en middelencontrole ten aanzien van drugs en alcohol
  • meewerken aan schuldhulpverlening
  • meewerken aan ambulante woonbegeleiding (in geval van zelfstandig wonen)
  • dagbesteding
  • optioneel: contactverbod en locatieverbod zonder EM
Verdachte heeft op de zitting van de rechtbank zich bereid verklaard om zich te houden aan de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden. Verdachte heeft daarbij verklaard gemotiveerd te zijn voor een behandeling van de bij hem bestaande problematiek.
De rechtbank ziet reden de reclassering te volgen in het advies en zal aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke strafdeel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, zoals in het dictum nader uitgewerkt, met uitzondering van een alcoholverbod en een contact- en locatieverbod, nu de rechtbank daartoe geen aanleiding ziet.
Daarbij zal de rechtbank bevelen dat de bijzondere voorwaarden en hierop uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank is van oordeel dat een strafafdoening als bepleit door de raadsvrouw onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e en 312 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 6 maanden,niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd meldt op afspraken met de Leger des Heils reclassering Den Haag, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact opnemen met veroordeelde voor een eerste afspraak;
dat de veroordeelde zich zal laten opnemen in een FPA of FPK, nader te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start vanaf het moment dat er een plaatsingsmogelijkheid is. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
dat de veroordeelde zich (aansluitend op de klinische opname) zal laten behandelen door een instelling voor forensische ambulante GGZ, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang als de (resterende) proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Bij verslechtering van het psychiatrisch ziektebeeld (bijvoorbeeld door een terugval in middelengebruik) kan de reclassering een indicatie aanvragen voor een kortdurende opname voor
crisisbehandeling, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling;
4. indien aansluitend op de klinische behandeling verblijf in een instelling voor beschermd/begeleid wonen of maatschappelijke opvang geïndiceerd is, zal veroordeelde meewerken aan een plaatsing. Het verblijf duurt zolang de reclassering en zorginstelling nodig vinden. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
5. dat de veroordeelde zich zal onthouden van het gebruik van drugs en is verplicht mee te werken aan middelencontroles naar het gebruik van drugs en alcohol, waaronder urineonderzoek en ademtests, op aanwijzingen van de reclassering of behandelende instelling, die tevens bepalen hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
6. dat de veroordeelde zal meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
7. dat de veroordeelde meewerkt, zolang de reclassering dat nodig vindt, aan ambulante woonbegeleiding en zich zal houden aan de gemaakte afspraken/regels en het plan van aanpak, die de zorgaanbieder, in overleg met de reclassering, voor hem heeft opgesteld;
8. dat de veroordeelde zich inspant voor het vinden en behouden van betaald of onbetaald werk en/of een zinvolle vrijetijdsbesteding met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Janssen, voorzitter, mr. T.M.L. Wolters en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door W. Brandsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 augustus 2025.