ECLI:NL:RBNNE:2025:3392

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 augustus 2025
Publicatiedatum
19 augustus 2025
Zaaknummer
18/124328-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Integrale vrijspraak in zedenzaak door inconsistenties in verklaringen van aangeefsters

Op 19 augustus 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, die werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met twee minderjarige slachtoffers. De zaak kwam voor de meervoudige kamer van de rechtbank na een onderzoek ter terechtzitting op 5 augustus 2025. De verdachte, geboren in 1968, was aanwezig en werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. A. Elzinga. Het Openbaar Ministerie werd vertegenwoordigd door mr. A.J. Kemkers.

De tenlastelegging omvatte ontuchtige handelingen met twee meisjes, geboren in 2009, die op het moment van de feiten nog geen zestien jaar oud waren. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 18 maanden, waarbij zij de verklaringen van de aangeefsters als betrouwbaar beschouwde. De verdediging betoogde echter dat de verklaringen inconsistent waren en dat er onvoldoende bewijs was voor een veroordeling.

De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefsters kritisch beoordeeld en vastgesteld dat er op essentiële onderdelen tegenstrijdigheden waren. Ondanks enkele overeenkomsten in hun verklaringen, waren de inconsistenties zodanig dat de rechtbank niet met de vereiste mate van zekerheid kon vaststellen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten had gepleegd. Daarom heeft de rechtbank de verdachte integraal vrijgesproken van de beschuldigingen.

Daarnaast hebben de aangeefsters zich als benadeelde partijen gevoegd in het strafproces met vorderingen tot schadevergoeding. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de feiten niet bewezen waren en heeft de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat de aangeefsters hun eigen proceskosten moeten dragen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/124328-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 19 augustus 2025 in de zaak van het Openbaar Ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 augustus 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A. Elzinga, advocaat te Groningen. Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.J. Kemkers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2014 tot en met 1 februari 2020 te Coevorden, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2009, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd door
  • zijn, verdachtes, penis door [slachtoffer 1] te hebben laten vasthouden en/of te hebben laten betasten en/of zich te hebben laten aftrekken, en/of
  • de blote vagina van [slachtoffer 1] aan te raken en/of te betasten en/of over die vagina te wrijven, en/of
  • de borsten van [slachtoffer 1] te betasten en/of aan te raken;
2
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2014 tot en met 1 februari 2020 te Coevorden, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 2009, die toen de leeftijd van 16 jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, door
  • zijn, verdachtes, penis door [slachtoffer 2] te hebben laten vasthouden en/of te hebben laten betasten en/of zich te hebben laten aftrekken, en/of
  • de blote billen van die [slachtoffer 2] te betasten en/of aan te raken en/of over die billen te wrijven.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De verklaringen van beide aangeefsters zijn betrouwbaar. Zowel tijdens het informatief gesprek zeden als tijdens hun aangifte verklaren zij consistent over hetgeen is voorgevallen. Dat zij ten opzichte van elkaar op detailniveau tegenstrijdig verklaren maakt niet dat hun verklaringen onbetrouwbaar zijn, waarbij dient te worden meegewogen dat aangeefsters ten tijde van het ten laste gelegde erg jong waren. Daarnaast worden de verklaringen ondersteund door steunbewijs.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen van beide aangeefsters onderling tegenstrijdig zijn en daarnaast steunbewijs ontbreekt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Betrouwbaarheid verklaringen
De beoordeling van zedenzaken geschiedt in twee stappen. Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of de verklaring van een aangever betrouwbaar is en daarom bruikbaar is voor het bewijs. Deze verklaring moet kritisch, zorgvuldig en behoedzaam worden bezien. Vervolgens dient te worden
beoordeeld of deze verklaring steun vindt in overig bewijs.
In de onderhavige zaak hebben beide aangeefsters verklaard dat zij tussen hun vijfde en tiende levensjaar hun vader meermaals hebben moeten aftrekken en dat hun vader hun borsten, vagina of billen heeft betast. Beide aangeefsters hebben verklaard dat deze ontuchtige handelingen zowel in een-op-een situatie met hun vader plaatsvonden, als ook dat zij hun vader samen hebben moeten aftrekken.
De verklaringen van beide aangeefsters komen op onderdelen overeen. De overeenkomsten zijn dat vader de dader is, dat het misbruik in het weekend en met name op de slaapkamer van hun vader plaatsvond en dat de ontuchtige handelingen met name bestonden uit het aftrekken van hun vader.
De verklaringen van beide aangeefster bevatten echter ten opzichte van elkaar op essentiële onderdelen ook tegenstrijdigheden. Zo heeft [slachtoffer 2] verklaard dat zij wekelijks in het weekend samen met [slachtoffer 1] hun vader aftrok en dat dit ook vijf of zes keer is gebeurd zonder dat [slachtoffer 1] erbij aanwezig was. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat [slachtoffer 2] er soms bij aanwezig was als zij haar vader aftrok en dat het misbruik plaatsvond in de weekenden als vader niet naar zijn vriendin ging. Ook heeft zij verklaard dat zij en [slachtoffer 2] om het weekend bij hun moeder waren.
Daarnaast heeft [slachtoffer 2] verklaard dat het aftrekken stopte omdat [slachtoffer 1] en zij aangaven dat zij naar beneden wilden of omdat hun vader opstond. [slachtoffer 2] heeft desgevraagd in haar aangifte verklaard dat haar vader nooit klaarkwam. [slachtoffer 1] heeft daarentegen verklaard dat het aftrekken stopte zodra hun vader was klaargekomen en dat hij elke keer klaarkwam.
Deze verschillen zien op kernonderdelen van het verwijt dat verdachte wordt gemaakt en kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet worden verklaard vanuit een subjectieve beleving, verschil in waarnemingsvermogen of het verstrijken van de tijd. De verklaringen missen daardoor de onderlinge consistentie die mag worden verwacht wanneer twee personen onafhankelijk van elkaar over dezelfde feitelijke gebeurtenissen verklaren.
Conclusie
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat ondanks de overeenkomsten die bestaan tussen de verklaringen van aangeefsters, de verklaringen op essentiële onderdelen inconsistenties bevatten. De rechtbank kan daarom niet met de vereiste mate van zekerheid vaststellen dat verdachte het ten laste gelegde heeft gepleegd. Gelet hierop zal de rechtbank verdachte integraal vrijspreken.
Benadeelde partijen
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[slachtoffer 1] , tot een bedrag van 85,54 ter zake van materiële schade en 12.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 2] , tot een bedrag van 85,54 ter zake van materiële schade en 12.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partijen zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Ten aanzien van feit 1
Verklaart [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [slachtoffer 1] haar eigen proceskosten draagt.
Ten aanzien van feit 2
Verklaart [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [slachtoffer 2] haar eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C.L. Vreugdenhil, voorzitter, mr. F. Sieders en mr.
G. Eelsing, rechters, bijgestaan door mr. R. de Boer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 augustus 2025.