ECLI:NL:RBNNE:2025:3423

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 augustus 2025
Publicatiedatum
21 augustus 2025
Zaaknummer
18.358388.24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: Veroordeling van een 17-jarige verdachte voor woningovervallen en wapenbezit

Op 8 augustus 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een 17-jarige verdachte veroordeeld voor twee woningovervallen en het bezit van een gasrevolver. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 24 augustus 2023 in Delfzijl samen met een mededader een woning heeft overvallen, waarbij zij onder bedreiging met messen geld en waardevolle goederen hebben gestolen. De verdachte heeft tijdens de rechtszitting op 25 juli 2025 verklaard dat hij betrokken was bij de overval en dat hij een kluis en geld heeft gestolen. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als betrouwbaar beoordeeld en heeft de verdachte schuldig bevonden aan diefstal met geweld en bedreiging. Daarnaast is de verdachte op 1 maart 2024 in Groningen betrokken geweest bij een andere diefstal, waarbij hij een mes heeft gebruikt om een slachtoffer te bedreigen en mobiele telefoons en een horloge heeft gestolen. De rechtbank heeft de verdachte een jeugddetentie van negen maanden opgelegd, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], beoordeeld en gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde werkstraf, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18.358388.24
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18.333736.24
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18.326725.22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 8 augustus 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 juli 2025. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.R.H. Baas, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.G.F. van Boven.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
In de zaak met parketnummer 18-358388-24 dat:
1
hij op of omstreeks 24 augustus 2023 te Delfzijl, gemeente Eemsdelta tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, geld en/of sieraden en/of een kluis (met inhoud) en/of een portemonnee (met inhoud (pasjes)) en/of een playstation en/of (een) mes(sen) en/of sleutels, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door (- zakelijk weergegeven -) zich met een mededader (in donkere kleding) als een overmacht te presenteren en/of een of meer mes(sen) tevoorschijn te halen en/of ten overstaan van die [slachtoffer 1] te tonen en/of in de richting van en/of in de buurt van het lichaam van die [slachtoffer 1] te houden en/of aan hem toe te voegen; "Waar is je vuurwapen. Waar is je kluis" en/of dat ze betaald waren door [naam] om hem te steken en te vermoorden, althans woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking;
2
hij op of omstreeks 1 maart 2024 te Groningen een of meer mobiele telefoon(s) en/of een horloge, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door (- zakelijk weergegeven -) een mes tevoorschijn te halen en/of met een/dat mes stekende bewegingen te maken in de richting van het hoofd en/of de nek en/of (elders) in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of door die [slachtoffer 2] naar/tegen de grond te werken en/of aan hem toe te voegen; "Geef mij het geld" en/of "..ik wil geld, al het geld wat je in huis hebt", althans woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking.
In de zaak met parketnummer 18-333736-24 dat:
hij op of omstreeks 1 augustus 2024 te Groningen een of meer wapen(s) van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gasrevolver, van het merk Rohm, grijs van kleur, type RG 59, kaliber 9 mm en/of een gasrevolver, merk Umares, zwart van kleur, type Chiefs Special, kaliber 9 mm en/of patronen (Skullfire 9 mm 50 stuks) zijnde een of meer vuurwapen(s) in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of munitie
voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
In de zaak met parketnummer 18-358388-24:
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde.
In de zaak met parketnummer 18-333736-24:
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
In de zaak met parketnummer 18-358388-24:
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte zelf niet heeft gedreigd met geweld en geen geweld heeft gebruikt. De medepleger had wel een mes bij zich, maar verdachte heeft niet gezien dat hiermee is gedreigd. Omdat het ten laste gelegde (bedreiging met) geweld niet heeft plaatsgevonden, is naar haar oordeel hooguit sprake van een diefstal. Daarnaast heeft verdachte ontkend dat hij een portemonnee heeft weggenomen. Van dat onderdeel van de tenlastelegging dient hij eveneens te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw eveneens betoogd dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken. Verdachte heeft niet gedreigd met het mes en heeft geen stekende bewegingen gemaakt. De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde bedreiging met geweld
In de zaak met parketnummer 18-333736-24:
De raadsvrouw heeft geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
In de zaak met parketnummer 18-358388-24 onder 1:
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 25 juli 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Op de ten laste gelegde datum waren we in Delfzijl met zn tweeën. Ik heb de kluis met inhoud gepakt. Ik heb ook een geldkistje gepakt en meegenomen, daarin zat ongeveer 60 euro aan los geld
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 25 augustus 2023, opgenomen op pagina 10 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [PL-nummer] d.d. 9 december 2024, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op donderdag 24 augustus 2023 was ik in mijn woning aan [adres] te Delfzijl. Omstreeks 22:00 werd er aangebeld. Ik zag twee personen bij de portiekdeur. Beide personen trokken een mes uit hun jassen. Ze
hielden de messen dicht in de buurt van mijn lichaam. Die lange vroeg vervolgens “Waar is je vuurwapen. Waar is je kluis?”. Ik hoorde ze vervolgens vertellen dat ze betaald waren door [naam] om mij te steken en te vermoorden. De lange man deed direct de kledingkast open waar de kluis stond. Boven op de kluis lag een geldkistje. Ook was er een gouden hangertje met een nar eraan weg. Toen ze de kluis hadden gepakt moest ik mijn gouden ketting afdoen, een koningsschakel ketting. Vervolgens werd de Playstation 5 uit de woonkamer gehaald. Ze pakten een geel jumbotasje uit de kast en deden hier de Playstation in.
Mijn portemonnee hadden ze meegenomen, hierin zaten verschillende pasjes en geld. Mijn sleutels werden later die avond door de buurvrouw teruggevonden vlakbij mijn voordeur. Als laatste werd er een keukenmes uit de keuken meegenomen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 augustus 2025, opgenomen op pagina 34 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Op vrijdag 25 augustus 2023 was ik ter plaatse aan [adres] te Groningen. Aldaar troffen wij in de woning de bewoonster [oma verdachte] en haar kleinzoon [verdachte] . Ik hoorde [oma verdachte] zeggen dat [verdachte] rond 15:00 bij [oma verdachte] thuis was gekomen. [oma verdachte] verklaarde dat [verdachte] een plastic tas met daarin een Playstation bij zich droeg. Terwijl [verdachte] bij [oma verdachte] op bezoek was vertelde [verdachte] tegen [oma verdachte] : Oma, ik ga eerlijk tegen je zijn. Van mama mag ik het niet zeggen maar ik doe het toch: ik heb [slachtoffer 1] overvallen in Delfzijl, deze Playstation en goud heb ik buitgemaakt. [oma verdachte] verklaarde dat [verdachte] , later in de middag, een [nationaliteit] vriend van hem had uitgenodigd in de woning. [oma verdachte] zag dat deze onbekend gebleven [nationaliteit] man een gouden ketting om zijn hals droeg.
Bewijsoverweging
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. Aangever heeft gedetailleerd verklaard over het verloop van de diefstal in zijn woning en de goederen die daarbij zijn weggenomen. Verdachte bekent dat hij samen met een ander persoon op 24 augustus 2023 in de woning van aangever is geweest en dat hij daarbij een kluis en geld heeft gestolen. Hij ontkent dat hij heeft gedreigd met een mes en dat hij een PlayStation en portemonnee heeft weggenomen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangever en zal deze dan ook als uitgangspunt nemen. De ontkenning van verdachte ten aanzien van het bedreigen acht de rechtbank gelet op zijn wisselende verklaringen ongeloofwaardig. Zo ontkende hij aanvankelijk nog in het geheel het gebruik van messen, terwijl hij ter zitting heeft verklaard dat er “een mes getrokken zou kunnen zijn, maar niet van zijn kant”. Naar het oordeel van de rechtbank is gezien de specifieke verklaring van aangever ten aanzien van dit punt voldoende aannemelijk dat zowel verdachte als zijn medepleger een mes hebben getoond, deze in de buurt van het lichaam van aangever hebben gehouden en dat zij daarbij dreigende taal hebben geuit. De rechtbank acht ook voldoende aannemelijk dat verdachte de portemonnee, een PlayStation en de gouden ketting met hanger van aangever heeft weggenomen. Deze conclusie baseert de rechtbank op de verklaring van de oma van verdachte, die verklaarde dat verdachte de volgende dag bij haar kwam met een PlayStation in een plastic tas, en dat later die middag een [nationaliteit] vriend in de woning was die een gouden ketting met hanger droeg. Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van die verklaring.
Gezien het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal in vereniging waarbij sprake is geweest van bedreiging met geweld.
In de zaak met parketnummer 18-358388-24 onder 2: Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 25 juli 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik op de ten laste gelegde datum en plek de telefoon heb gepakt. Ik had een mes bij me. Ik had twee telefoons en een horloge gepakt. Ik heb ook gevraagd of hij geld wilde geven, maar dat had hij niet. Ik had toen wel het mes in mijn hand. Ik heb het mes in de heg gegooid.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 2 maart 2024, opgenomen op pagina 146 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [PL-nummer] d.d. 9 december 2024, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Op 1 maart 2024 zag ik op marktplaats een iPhone 15 te koop staan. Ik heb gezegd dat we wel naar mijn huis konden rijden. Thuis aangekomen, liep de jongen achter mij aan. Op dat moment uit het niets pakte de jongen een mes uit zijn jaszak. Ik zag dat hij dit mes boven zijn hoofd hield en met het mesgedeelte richting mij hield. Ik hoorde hem zeggen: “Geef mij het geld”. Hij zei: “Nee ik wil geld, al het geld wat je in huis hebt.” Ik zag dat hij een stekende beweging maakte met het mes richting mijn hoofd en nek. Het mes heeft mij geraakt bij mijn rechter wenkbrauw, waardoor ik een klein krasje boven bij mijn wenkbrauw heb. We hebben voor mijn gevoel wel drie minuten geworsteld. Hij heeft meerdere malen geprobeerd om met het mes op mij te steken richting het hoofd. Hij pakte de telefoon uit mijn hand. Hij pakte de telefoon van mijn dochter, een Iphone 13, een witte. Vervolgens pakte hij het horloge van mijn zoon van de salontafel. Ik rende richting de hal. Hij pakte mij van achteren bij mijn heupen en trok mij terug en wilde mij de woonkamer weer in trekken. Hierbij kwam ik ten val in de hal ter hoogte van de wc. Ik lag op mijn rug op de grond. De jongen kwam boven mij staan en dreigde weer met zijn mes. Hij hield zijn wijsvinger voor zijn mond en zei ssst...stil.
Bewijsoverweging
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. Aangever heeft gedetailleerd verklaard over de diefstal in zijn woning, de goederen die daarbij zijn weggenomen en het geweld dat gebruikt is. Verdachte ontkent niet dat hij op 1 maart 2024 in de woning van aangever is geweest en dat hij daarbij meerdere zaken heeft gestolen. Wel ontkent hij dat hij steekbewegingen met een mes heeft gemaakt.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangever en zal deze dan ook tot uitgangspunt nemen. Aanvankelijk ontkende verdachte nog in het geheel dat hij een mes bij zich had, terwijl hij ter zitting heeft aangegeven wel een mes bij zich te hebben gehad, maar deze alleen vast te hebben gehouden nadat deze uit zijn broek was gevallen. De rechtbank acht de lezing van verdachte ongeloofwaardig. Gezien de aangifte en de daarbij gevoegde foto van het letsel aan het hoofd van aangever is voldoende aannemelijk dat verdachte met een mes steekbewegingen richting het hoofd en de nek van aangever heeft gemaakt.
Gezien het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld en bedreiging van geweld.
In de zaak met parketnummer 18-333736-24:
Bewijsmiddelen
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit onder parketnummer 18-333736-24 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank volstaat met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van
Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend. Deze opgave luidt als volgt:
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 juli 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 augustus 2024, opgenomen op pagina 8 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [PL-nummer] d.d. 17 oktober 2024, inhoudende de verklaring van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van onderzoek wapen d.d. 1 augustus 2024, opgenomen op pagina 13 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verbalisant [verbalisant] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18-358388-24 onder feit 1 en feit 2 en het in de zaak met parketnummer 18-333736-24 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
In de zaak met parketnummer 18-358388-24:
1. hij op 24 augustus 2023 te Delfzijl, gemeente Eemsdelta tezamen en in vereniging met een ander, geld en sieraden en een kluis (met inhoud) en een portemonnee (met inhoud (pasjes)) en een playstation en een mes en sleutels, die aan [slachtoffer 1] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door (- zakelijk weergegeven -) met een mededader messen tevoorschijn te halen en ten overstaan van die [slachtoffer 1] te tonen en in de richting van en in de buurt van het lichaam van die [slachtoffer 1] te houden en aan hem toe te voegen: “Waar is je vuurwapen? Waar is je kluis?” en dat ze betaald waren door [naam] om hem te steken en te vermoorden.
2. hij op 1 maart 2024 te Groningen mobiele telefoons en een horloge, die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door (- zakelijk weergegeven -) een mes tevoorschijn te halen en met dat mes stekende bewegingen te maken in de richting van het hoofd en de nek van die [slachtoffer 2] en door die [slachtoffer 2] naar de grond te werken en aan hem toe te voegen: “Geef mij geld” en “..ik wil geld, al het geld wat je in huis hebt”.
In de zaak met parketnummer 18-333736-24:
hij op 1 augustus 2024 te Groningen wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gasrevolver, van het merk Rohm, grijs van kleur, type RG 59, kaliber 9 mm en een gasrevolver, merk Umares, zwart van kleur, type Chiefs Special, kaliber 9 mm en patronen (Skullfire 9mm 50 stuks), zijnde vuurwapens in de vorm van een revolver en munitie voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
In de zaak met parketnummer 18-358388-24:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
In de zaak met parketnummer 18-333736-24:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 18- 358388-24 onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 18-333736-24 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van negen maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Hij heeft gevorderd aan het voorwaardelijke strafdeel slechts de algemene voorwaarde te verbinden dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat zij zich kan vinden in de strafeis van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: De Raad) van 17 juli 2025 en het uittreksel uit de justitiële documentatie van
16 juni 2025, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal met bedreiging van geweld in vereniging en diefstal met geweld. Verdachte heeft samen met een onbekend gebleven medepleger het slachtoffer [slachtoffer 1] met messen bedreigd en vervolgens een kluis en andere waardevolle goederen gestolen. In het geval van slachtoffer [slachtoffer 2] heeft verdachte een mes getrokken en zelfs stekende bewegingen richting het hoofd van slachtoffer gemaakt, waarna hij twee telefoons en een horloge heeft gestolen. Dit alles vond plaats in de woning van de slachtoffers, de plek waar zij zich bij uitstek veilig zouden moeten kunnen voelen. De gebeurtenissen hebben dan ook grote indruk op de slachtoffers gemaakt en gevoelens van angst, onrust en wantrouwen teweeggebracht. Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van twee vuurwapens van categorie III en daarbij behorende munitie. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie brengt in zijn algemeenheid een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en versterkt bovendien in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid.
Voorts heeft de rechtbank gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de toelichtingen die ter zitting zijn gegeven namens de jeugdreclassering, De Raad en door de gezinsvoogd. Hieruit volgt dat sprake is van een belaste voorgeschiedenis en persoonlijke problematiek. Verdachte is op jonge leeftijd uit huis geplaatst en er is al lang sprake van een ondertoezichtstelling. Verdachte heeft op dit moment geen vaste woon- of verblijfplek nadat een begeleid wonen-traject bij [instelling] voortijdig werd beëindigd.
Naar een nieuwe woonplek wordt gezocht, maar dit wordt bemoeilijkt doordat verdachte onhaalbare eisen stelt. De inzet van toezicht en begeleiding vanuit de jeugdbescherming en jeugdreclassering heeft tot op heden niet geleid tot stabilisatie in de problematiek. Verdachte gaat zijn eigen gang, werkt niet mee aan begeleiding en staat feitelijk nauwelijks open voor enige vorm van hulpverlening. De inzet van een verplicht kader lijkt geen positief effect te hebben. Al met al zien zowel de jeugdreclassering als De Raad op dit moment geen mogelijkheden meer om met toezicht en begeleiding het gedrag van verdachte bij te sturen. De Raad heeft daarom geadviseerd een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
De rechtbank stelt voorop dat in de landelijke oriëntatiepunten voor één enkele diefstal met (bedreiging van) geweld in de vorm van een woningoverval als richtlijn een jeugddetentie vanaf zes maanden is opgenomen. Omstandigheden als dreiging met een wapen en het plegen van het delict in groepsverband kunnen daarbij aanleiding zijn om de strafmaat te verhogen. Voor het voorhanden hebben van een vuurwapen wordt daarnaast in de landelijke oriëntatiepunten uitgegaan van een jeugddetentie vanaf zes weken.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een geweldsmisdrijf.
Gezien het voorgaande zou een jeugddetentie van lange duur in beginsel gerechtvaardigd zijn. Toch ziet de rechtbank aanleiding om daar in dit geval van af te wijken. De rechtbank betrekt daarbij de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder het gegeven dat hij op jonge leeftijd al veel heeft meegemaakt. Ook kent de rechtbank gewicht toe aan het tijdsverloop. Reeds op 25 augustus 2023 was de politie bekend met de persoon van verdachte als mogelijke dader van de woningoverval bij aangever
[slachtoffer 1] . Desalniettemin duurde het tot 11 november 2024, om voor de rechtbank onbekende redenen, dat verdachte werd aangehouden. Inmiddels zijn bijna twee jaren verstreken sinds dit feit. De rechtbank zal in strafmatigende zin rekening houden met deze omstandigheden.
Alles afwegende acht de rechtbank de straf die de officier van justitie heeft gevorderd passend. De rechtbank zal verdachte dan ook jeugddetentie opleggen voor de duur van negen maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. Aan het voorwaardelijk deel van de straf zal de rechtbank slechts de algemene voorwaarde koppelen, nu het opleggen van bijzondere voorwaarden gezien de toelichting van de jeugdreclassering en De Raad niet opportuun lijkt.
De rechtbank zal het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

Benadeelde partij

In de zaak met parketnummer 18-358388-24:
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. De heer [slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 42.047,01 ter vergoeding van materiële schade en een bedrag van 3.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
2. De heer [slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag 1.250,00 ter vergoeding van immateriële schade en, na vermeerdering van eis ter zitting, een bedrag van 550,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de door [slachtoffer 1] ingediende vordering ter zake van materiële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en dat de vordering ter zake van immateriële schade kan worden toegewezen. Ten aanzien van de door [slachtoffer 2] ingediende vorderingen heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze integraal toewijsbaar zijn.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de door [slachtoffer 1] gevorderde vergoeding van materiële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Ten aanzien van de door [slachtoffer 1] gevorderde vergoeding voor immateriële schade heeft zij ervoor gepleit maximaal een bedrag van 1.250,00 toe te wijzen. Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering ter zake de materiële schade niet ontvankelijk dient te worden verklaard en dat de gevorderde vergoeding van immateriële schade kan worden toegewezen.
Oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Ten aanzien van de door [slachtoffer 1] gevorderde vergoeding van materiële schade overweegt de rechtbank als volgt. De vordering bestaat uit de volgende posten: een bedrag van 359,00 voor de aanschaf van geïnstalleerde veiligheidscameras, een bedrag van 40,00 voor een weggenomen portemonnee, een bedrag van 9.690,00 voor een weggenomen Rolex, een bedrag van 1.109,60 voor een weggenomen gouden schakelketting, een bedrag van 33.898,26 voor drie goudstaven van in totaal 595,333 gram en een bedrag van 1.930,15 voor drie goudstaven van in totaal 33,898 gram.
Uit de ingebrachte aankoopfactuur voor de cameras volgt dat deze pas op 26 juli 2024 zijn aangeschaft, bijna een jaar na het plaatsvinden van de overval. Gezien dit tijdsverloop kan naar het oordeel van de rechtbank niet gesproken worden van rechtstreekse schade ten gevolge van het strafbare feit. De rechtbank zal daarom bepalen dat [slachtoffer 1] voor dit deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Hoewel ten aanzien van de weggenomen portemonnee en de gouden schakelketting op zichzelf voldoende aannemelijk is dat [slachtoffer 1] schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het strafbare feit, is de hoogte van deze schadeposten naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Zo is niet duidelijk wat voor merk portemonnee het betrof, in welke staat deze verkeerde, wanneer de portemonnee is aangeschaft en voor welke prijs. Voor de gouden schakelketting heeft [slachtoffer 1] vanuit zijn inboedelverzekering een uitkering van 5.000,00 ontvangen en de schade lijkt daarmee in ieder geval deels al vergoed te zijn. De rechtbank kan zonder nadere onderbouwing niet vaststellen welk deel nog voor vergoeding in aanmerking zou moeten komen. Ten aanzien van de Rolex en de diverse goudstaven heeft [slachtoffer 1] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij deze schade heeft geleden. [slachtoffer 1] heeft in zijn aangifte geen melding gemaakt van deze zaken. Weliswaar staan de zaken vermeld op een later door een opsporingsambtenaar opgemaakte goederenlijst, maar gezien de betwisting van verdachte levert deze enkele vermelding onvoldoende bewijs op om aan te nemen dat verdachte de zaken heeft weggenomen. Bovendien is de waarde ervan op geen enkele manier onderbouwd. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij (de hoogte van) voormelde materiële schadeposten alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering ook voor dit deel daarom niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de door [slachtoffer 1] gevorderde vergoeding van immateriële schade ten bedrage van 3.000,00 overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft [slachtoffer 1] samen met een medepleger in zijn woning overvallen en daarbij gedreigd met messen. Hiermee heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] heeft gemotiveerd gesteld dat hij hieraan geestelijke klachten heeft overgehouden die zich onder meer uiten in slecht slapen en gevoelens van spanning, onrust en wantrouwen. Hiermee staat naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106 sub b BW. [slachtoffer 1] heeft daarom aanspraak op vergoeding van immateriële schade. De hoogte van het gevorderde bedrag is naar het oordeel van de rechtbank te hoog. Gelet op bedragen die zijn toegekend in min of meer vergelijkbare gevallen zal de rechtbank de hoogte van de immateriële schade vaststellen op een bedrag van 1.500,00 en de vordering voor dit deel toewijzen. Voor het resterende deel zal de vordering worden afgewezen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. Het aantal dagen dat gijzeling kan worden toegepast bepaalt de rechtbank vanwege de toepassing van het jeugdstrafrecht op nul.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachten deze al hebben betaald, en andersom.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf de datum van het ontstaan van de schade. Ook ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel zal dit worden bepaald.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Ten aanzien van de door [slachtoffer 2] gevorderde vergoeding van materiële schade overweegt de rechtbank als volgt. De vordering bestaat uit de volgende posten: een bedrag van 450,00 voor een weggenomen Apple iPhone 13 en een bedrag van 100,00 voor een weggenomen Apple Watch SE.
[slachtoffer 2] heeft aangegeven geen aankoopbewijs van de iPhone meer voorhanden te hebben. Voor de waardebepaling is daarom uitgegaan van de datum waarop dit type telefoon voor het eerst op de markt werd gebracht, 14 september 2021, en een afschrijvingspercentage van 50%. Er is daarnaast, onder verwijzing naar een overzicht van historische prijsontwikkelingen, uitgegaan van een nieuwwaarde van 900,00. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd dat de telefoon ten tijde van de diefstal nog een waarde had van 450,00. De rechtbank zal deze vordering daarom toewijzen.
Ten aanzien van de Apple Watch SE overweegt de rechtbank als volgt. Uit de aangifte van [slachtoffer 2] volgt dat dit horloge ten tijde van de diefstal stuk was. [slachtoffer 2] heeft onvoldoende onderbouwd waarom dit horloge nog een waarde had van 100,00. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij (de hoogte van) de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal deze vordering daarom niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de door [slachtoffer 2] gevorderde vergoeding van immateriële schade ten bedrage van 1.250,00 overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft [slachtoffer 2] in zijn woning overvallen, waarbij een worsteling is ontstaan en verdachte met een mes stekende bewegingen richting [slachtoffer 2] heeft gemaakt. [slachtoffer 2] heeft gesteld dat hij hieraan letsel heeft overgehouden, bestaande uit een snijwond op zijn hand en pijnklachten aan zijn been en knie. Bovendien volgt uit het dossier dat [slachtoffer 2] een klein wondje boven zijn wenkbrauw had. Dit letsel is door verdachte niet gemotiveerd betwist en zal door de rechtbank dan ook als vaststaand worden aangenomen. [slachtoffer 2] heeft daarom op grond van artikel 6:106 sub b BW aanspraak op vergoeding van immateriële schade. De hoogte van de gevorderde immateriële schade komt de rechtbank gelet op vergoedingen die in vergelijkbare gevallen zijn toegewezen als passend voor. De rechtbank zal de vordering daarom geheel toewijzen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. Het aantal dagen dat gijzeling kan
worden toegepast bepaalt de rechtbank vanwege de toepassing van het jeugdstrafrecht op nul.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over de toegewezen schadebedragen telkens toewijzen vanaf de datum van het ontstaan van de schade. Ook ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel zal dit worden bepaald.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 5 februari 2024, gewezen door de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een werkstraf voor de duur van 50 uur, waarvan 30 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 20 februari 2024.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 27 juni 2025 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
De hiervoor bewezen verklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd.
Nu veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van de hem bij voornoemd vonnis van 5 februari 2024 voorwaardelijk opgelegde werkstraf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 63, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77gg en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft daarnaast gelet op de artikelen 26 en 54 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart de feiten 1 en 2 onder parketnummer 18-358388-24 en het feit onder parketnummer 18- 333736-24 bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 9 maanden.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte
, groot zes maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Ten aanzien van 18-358388-24, feit 1, benadeelde [slachtoffer 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer 1] te betalen:
  • het bedrag van 1.500,00 (zegge: duizend vijfhonderd euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 augustus 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering ter zake de materiële schade niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wijst de vordering ter zake de immateriële schade voor het overige af.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van 1.500,00 (zegge: duizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 augustus 2023 tot de
dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 1.500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op 0 dagen.
Ten aanzien van 18-358388-24, feit 2, benadeelde [slachtoffer 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 2] te betalen:
  • het bedrag van 1.700,00 (zegge: duizend zevenhonderd euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 maart 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat te betalen een bedrag van 1.700,00 (zegge: duizend zevenhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 450,00 aan materiële schade en 1.250,00 aan immateriële schade.
Bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op 0 dagen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18.326725-22:

Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter te Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen d.d. 5 februari 2024, te weten: een werkstraf voor de duur van 30 uren subsidiair 15 dagen jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Dijkstra, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. R.B. Maring en mr. M.O. Thijsen, rechters, bijgestaan door mr. M. Raven, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 augustus 2025.
Mr. M.J. Dijkstra en mr. M.O. Thijssen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.