ECLI:NL:RBNNE:2025:3497

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 augustus 2025
Publicatiedatum
25 augustus 2025
Zaaknummer
18-280271-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens poging tot doodslag, wapenbezit en bedreiging met tbs en gevangenisstraf

Op 26 augustus 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1999, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, het voorhanden hebben van een vuurwapen en bedreiging. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 31 augustus 2024 in Groningen, waar de verdachte met een vuurwapen op een rijdende auto heeft geschoten, bestuurd door [slachtoffer 1]. De verdachte heeft daarbij verklaard dat hij het vuurwapen voor zijn eigen bescherming bij zich had. Tijdens de zitting op 12 augustus 2025 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. A.M.G. Wolffs, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. A.J. Kemkers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten, waarbij de rechtbank voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] vaststelde. De verdachte werd veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest, en ter beschikking gesteld met dwangverpleging. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan [slachtoffer 1] voor materiële en immateriële schade, in totaal 2.750,20 euro, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank overwoog dat de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de eerdere veroordelingen van de verdachte een langdurige gevangenisstraf rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische problematiek van de verdachte, die een tbs-maatregel noodzakelijk maakte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer 18-280271-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 augustus 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 augustus 2025. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.M.G. Wolffs, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.J. Kemkers.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 31 augustus 2024 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) op/in de richting van een
(rijdende) auto die op dat moment werd bestuurd door die [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 augustus 2024 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) op/in de richting van een (rijdende) auto die op dat moment werd bestuurd door die [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 augustus 2024 te Groningen [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) op/in de richting van een
(rijdende) auto die op dat moment werd bestuurd door die [slachtoffer 1] te schieten.
2
hij op of omstreeks 31 augustus 2024 te Groningen een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, van het merk Bruni, type Olympic 38, kaliber .22 Long Rifle (LR) zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of (voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 van categorie II onder 4 van de Wet wapens en munitie te weten
  • drie randvuur kogelpatronen van het merk CCI in het kaliber .22 Long Rifle (LR) type mantel Hollow Point (HP)
  • een randvuur kogelpatroon van het merk Winchester in het kaliber .22 Long Rifle (LR) type mantel Hollow Point (HP) en/of categorie III van de Wet wapens en munitie te weten
  • drie randvuur kogelpatronen van het merk CCI in het kaliber .22 Long (L) type Lead Round Nose (LRN) voorhanden heeft gehad.
3
hij op of omstreeks 31 augustus 2024 te Groningen [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "Jij bent aan de beurt" en/of
"jullie gaan allemaal zien", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, nadat hij, verdachte, op de auto had geschoten waar de partner van die [slachtoffer 2] op dat moment in zat.
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 1, 2 en 3.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft op gronden als vermeld in de pleitnota, betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 primair, subsidiair en feit 3. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte heeft geen vol opzet dan wel voorwaardelijk opzet gehad op de dood van aangever. Uit het dossier kan onvoldoende worden vastgesteld dat er sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat aangever door het schot van de verdachte dodelijk zou worden geraakt, dan wel zwaar lichamelijk letsel zou oplopen en dat de verdachte deze aanmerkelijke kans heeft aanvaard. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. De woorden die zijn opgenomen in de tenlastelegging, zijn niet terug te vinden in de het dossier. Uit de opname die is beschreven is veel niet te verstaan, waardoor er voorzichtig mee moet worden omgegaan ten aanzien van het bewijs. Subsidiair kan niet worden afgeleid dat de bedreiging op aangeefster ziet. Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair en feit 2 heeft de raadsvrouw geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht feit 1 primair, feit 2 en feit 3 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 augustus 2025;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 september 2024, opgenomen op pagina 9 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [PL-nummer] d.d. 21 oktober 2024, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 1 september 2024, opgenomen op pagina 54 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van onderzoek wapen d.d. 12 september 2024, opgenomen op pagina 60 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 31 augustus 2024, opgenomen op pagina 16 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] .

Bewijsoverweging

Uit het dossier en de behandeling ter zitting volgt dat aangever en de verdachte, die al langer een conflict met elkaar hadden, elkaar op 31 augustus 2024 op straat in Groningen hebben getroffen. Aangever zat in een auto en de verdachte liep op straat. Aangever stopte met zijn auto en de verdachte liep naar de passagierskant van de auto en trok een vuurwapen. Aangever reed hierop weg en de verdachte schoot op de auto. De kogel is afgeketst op de rechterdeur en in de zijspiegel aan die kant beland. Uit de verklaring van verdachte, noch uit andere bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte vol opzet heeft
gehad op de dood van aangever. Wel is naar het oordeel van de rechtbank sprake van voorwaardelijk opzet op de dood. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals hier het overlijden van aangever- is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Verdachte heeft zwaar onder invloed, als ongeoefende schutter, in het donker, op korte afstand, met een revolver op een bewegend voertuig geschoten waarin aangever zat. De kogel is afgeketst waardoor aangever niet is geraakt. Er is een ricochetbeschadiging ontstaan onder het raam aan de passagierszijde. Dit is ter hoogte van het lichaam van de bestuurder. Met dit handelen van verdachte heeft hij een aanmerkelijke kans op het overlijden van aangever in het leven geroepen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat zich in het (onder)lichaam meerdere vitale organen en (slag)aders bevinden. Gelet op voornoemde gedraging van verdachte is de rechtbank van oordeel dat die gedraging naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het overlijden van aangever, dat het niet anders kan dan dat verdachte ook bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de ten laste gelegde poging tot doodslag heeft begaan.
De verdachte heeft zich daarmee tevens schuldig gemaakt aan vuurwapen- en munitiebezit, feit 2, hetgeen hij ook heeft bekend.
Ten aanzien van feit 3 acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte aangeefster heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door haar de woorden dan kom ik jullie ook wel even halen en/of dat ik hierna aan de beurt was althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking toe te voegen via de telefoon. Vlak nadat verdachte op de partner van aangeefster heeft geschoten, was hij naar eigen zeggen erg opgefokt en heeft hij aangeefster gebeld. Hij zegt ter zitting dat hij zijn woorden niet tegen aangeefster richtte, maar dat deze bedoeld waren aan [slachtoffer 1] . Getuige [getuige] heeft echter verklaard dat verdachte met stemverheffing belde en dat hij het had over dan kom ik jullie ook wel even halen en dat hij het had over [slachtoffer 1] en jij.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1 primair, feit 2 en feit 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 31 augustus 2024 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen op een rijdende auto die op dat moment werd bestuurd door die [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 31 augustus 2024 te Groningen een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, van het merk Bruni, type Olympic 38, kaliber .22 Long Rifle (LR) zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en (voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 van categorie II onder 4 van de Wet wapens en munitie te weten
- drie randvuur kogelpatronen van het merk CCI in het kaliber .22 Long Rifle (LR) type mantel Hollow Point (HP)
  • een randvuur kogelpatroon van het merk Winchester in het kaliber .22 Long Rifle (LR) type mantel Hollow Point (HP) en/of categorie III van de Wet wapens en munitie te weten
  • drie randvuur kogelpatronen van het merk CCI in het kaliber .22 Long (L) type Lead Round Nose (LRN) voorhanden heeft gehad.
3.
hij op 31 augustus 2024 te Groningen [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 2] woorden van dreigende aard of strekking toe te voegen, nadat hij, verdachte, op de auto had geschoten waar de partner van die [slachtoffer 2] op dat moment in zat.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
1. primair: Poging tot doodslag
Ten aanzien van feit 2:
2: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Ten aanzien van feit 3:
3. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 primair, feit 2 en feit 3 wordt veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf met aftrek van inverzekeringstelling en voorarrest. Voorts heeft de officier van justitie de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor een zo beperkt mogelijke gevangenisstraf, indien tot een bewezenverklaring wordt gekomen, omdat het van groot belang is dat een behandeling in het kader van een maatregel zo spoedig mogelijk kan aanvangen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de Pro Justitia rapportages van 12 maart 2025 en 18 maart 2025, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, het voorhanden hebben van een vuurwapen en bedreiging. Volgens zijn eigen verklaring had hij voor zijn eigen bescherming een geladen vuurwapen bij zich. De verdachte heeft in een woonwijk met een vuurwapen van dichtbij geschoten op de auto van aangever, die de auto op dat moment bestuurde. Het is een gelukkige toevalligheid dat er geen slachtoffers zijn gevallen. Met zijn handelen heeft verdachte aangetoond geen enkel respect te hebben voor andermans leven. Een dergelijk gewelddadig feit veroorzaakt niet alleen doodsangsten bij het slachtoffer, maar vergroot ook onrust en het algemene gevoel van onveiligheid in de samenleving.
Tevens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het bedreigen van zijn ex-vriendin door haar telefonisch dreigende woorden toe te voegen. Verdachte verkeerde naar eigen zeggen in een opgefokte toestand. Dit feit heeft een gevoel van onveiligheid en onrust bij aangeefster teweeg gebracht.
De aard en ernst van de door de verdachte gepleegde feiten rechtvaardigen in beginsel een langdurige en onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank ziet daarnaast aanleiding om de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.
Gevangenisstraf
Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in eerdere gerechtelijke uitspraken voor soortgelijke feiten zijn opgelegd.
Bij het bepalen van de strafmaat weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, in het verleden eerder onherroepelijk is veroordeeld, onder meer voor het voorhanden hebben van een vuurwapen. Dat verdachte zich opnieuw met een vuurwapen op straat heeft begeven en ditmaal zelfs heeft geschoten, is uiterst kwalijk en
zorgelijk.
De rechtbank heeft in strafverminderende zin rekening gehouden met het feit dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en dat aan hem zoals hiervoor is geschreven een tbs-maatregel zal worden opgelegd.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, zoals geëist door de officier van justitie, passend en geboden. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank tevens rekening gehouden met de maatregel die de verdachte wordt opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Oplegging van de tbs-maatregel
De rechtbank heeft acht geslagen op de Pro Justitia rapportages van 12 maart 2025 en 18 maart 2025, opgemaakt door D.T. van der Werf, psychiater en H.A. de Jonge, psycholoog, waarin wordt geadviseerd om een tbs-maatregel op te leggen. Deze rapportages houden onder meer in, zakelijk weergegeven:
Verdachte lijdt aan een licht verstandelijke ontwikkelingsstoornis, alsmede een ernstige stoornis in het gebruik van hypnotica/anxiolytica, een matig tot ernstige stoornis in alcoholgebruik en tabaksgebruik, een lichte of matige stoornis in gebruik van cocaïne en een ongespecificeerde cannabis-gerelateerde stoornis. Geadviseerd wordt om verdachte het ten laste gelegde verminderd toe te rekenen.
Het ontbreekt de verdachte aan duurzame motivatie en vermogens om zich aan behandeladviezen te committeren. Hij beschikt niet over probleeminzicht en slechts heel beperkt over probleembesef. Het hoge herhalingsgevaar wordt veroorzaakt door de pathologie van de verdachte, die zich kenmerkt door sterke impulsiviteit en beïnvloedbaarheid, verslaving, weinig overzicht over risicosituaties naast een zekere gewenning aan het op antisociale wijze oplossen van problemen, met daarbij het gebrek aan maatschappelijke inbedding en gebrek aan andere beschermende factoren.
Een tbs met voorwaarden wordt niet haalbaar geacht omdat daarmee het recidiverisico onvoldoende wordt ingeperkt. Gelet op de problematiek van de verdachte kan niet van hem worden verwacht dat hij zich binnen een vrij of voorwaardelijk kader conformeert aan behandeling en begeleiding. Het meest passende kader is tbs met dwangverpleging.
De rechtbank kan zich verenigen met de inhoud en conclusies van de rapportages en neemt deze over.
Evenals de officier van justitie en de raadsvrouw komt de rechtbank op basis van de inhoud van de rapportages tot de conclusie dat, gelet op de stoornissen en het hoge herhalingsgevaar, een behandeling met verpleging van overheidswege noodzakelijk is.
De rechtbank stelt vast dat voldaan is aan de formele vereisten voor oplegging van de tbs-maatregel. Bij verdachte bestond tijdens het begaan van het bewezen verklaarde een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Het door verdachte begane feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Verder eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van die maatregel.
De rechtbank is ook van oordeel dat verdachte van overheidswege moet worden verpleegd omdat de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging eist.
De rechtbank zal, nu het bewezenverklaarde een misdrijf betreft dat gericht was tegen en gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, de maatregel ongemaximeerd opleggen. Met het oog op het bepaalde in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht, stelt de rechtbank vast dat de bewezen geachte feiten misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.
Benadeelde partij
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 750,20 ter vergoeding van materiële schade en 2.570,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 bewezen verklaarde. De materiële schade ziet op het repareren van schade aan de auto. Deze kostenpost is voldoende onderbouwd. Dit deel van de vordering zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de immateriële schade op 2000,00. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en de vordering voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen:
36f, 37a, 37b, 45, 55, 57, 285, 287 van het Wetboek van Strafrecht; 26,55 Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder feit 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Ten aanzien van feit 1 primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 1] te betalen:
  • het bedrag van 2.750,20 (zegge: tweeduizend zevenhonderdvijftig euro en twintig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 augustus 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van 2.750,20 (zegge: tweeduizend zevenhonderdvijftig euro en twintig eurocent), vermeerderd
met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 750,20 aan materiële schade en 2.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 37 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. H.C.L. Vreugdenhil en
mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door J. Kunst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 augustus 2025.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.