ECLI:NL:RBNNE:2025:3537

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 augustus 2025
Publicatiedatum
28 augustus 2025
Zaaknummer
18-039786-25
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van afpersing, mishandeling en bedreiging met geweld door verdachte die zich voordeed als minderjarig meisje

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 14 augustus 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van afpersing, mishandeling en bedreiging. De verdachte, die zich voordeed als een vijftienjarig meisje, heeft via een chatsite contact gezocht met mannen die (seksueel) contact zochten met minderjarige meisjes. Na een confrontatie met een slachtoffer, waarbij de verdachte een wapen gebruikte, heeft hij het slachtoffer onder bedreiging gedwongen om geld te betalen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor de komende drie jaren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op vergaande wijze voor eigen rechter heeft gespeeld en dat dergelijk gedrag onacceptabel is. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer 18-039786-25
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van 14 augustus 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
thans gedetineerd in de [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 31 juli 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P. Sipma, advocaat te Drachten.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 31 januari 2025 tot en met 4 februari 2025 te Sneek tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van ongeveer 3.000, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of een derde toebehoorde door
  • zich voor te doen als een ander
  • af te spreken op een verlaten plek
  • een vuurwapen of een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen
  • schoten af te vuren in de omgeving van de auto van die [slachtoffer]
  • telefonisch af te dwingen dat er geld betaald moet worden en/of hierbij de woorden te
uiten dat hij wou dat hij hem, voornoemde [slachtoffer] , geraakt had en/of te zeggen dat als hij, voornoemde [slachtoffer] , niet zou betalen hij achterom zou moeten blijven kijken en/of hem wat aan zou worden gedaan en vervolgens een
- envelop met geld aan te nemen van die [slachtoffer] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 31 januari 2025 tot en met 4 februari 2025 te Sneek een ander, te weten [slachtoffer] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander en/of een of meer derden, wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten tot de afgifte van ongeveer 3.000, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of een derde toebehoorde door
  • zich voor te doen als een ander
  • af te spreken op een verlaten plek
  • een vuurwapen of een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen
  • schoten af te vuren in de omgeving van de auto van die [slachtoffer]
  • telefonisch af te dwingen dat er geld betaald moet worden en/of
  • te berichten dat “als alles succesvol is afgerond alles wordt verwijderd en er vanuit onze kant geen actie meer ondernomen” en vervolgens een
  • envelop met geld aan te nemen van die [slachtoffer] ;
2.
hij op of omstreeks 31 januari 2025 te Sneek, [slachtoffer] heeft mishandeld door met een wapen in het gezicht te slaan;
3.
hij op of omstreeks 31 januari 2025 te Sneek, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
  • met [slachtoffer] onder valse voorwenselen af te spreken op een verlaten parkeerplaats;
  • deze [slachtoffer] aan te spreken op het contact;
  • met een wapen te schieten wanneer [slachtoffer] wegrijdt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard, met dien verstande dat het onder feit 1 primair ten laste gelegde kan worden bewezen. Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat verdachte het oogmerk had om zichzelf wederrechtelijk te bevoordelen, aangezien hij expliciet geld heeft geëist van het slachtoffer. Uit de aangifte volgt ook dat verdachte het slachtoffer heeft bedreigd door tijdens het telefoongesprek aan te geven dat het slachtoffer achterom zou moeten blijven kijken en ze hem wat aan zouden doen als hij niet zou betalen. Dit kan gekwalificeerd worden als een afpersing door bedreiging met geweld, zeker in het licht van de gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden op 31 januari 2025. Gelet op de verklaring van verdachte ter terechtzitting kan ook het ten laste gelegde medeplegen worden bewezen. Ook de feiten 2 (mishandeling) en 3 (bedreiging) kunnen bewezen worden verklaard.
Verdachte heeft bekend dat hij deze feiten heeft gepleegd. Ten aanzien van de bedreiging heeft de officier van justitie nog naar voren gebracht dat door het slaan met het wapen en het daarna horen van schoten bij het slachtoffer de redelijke vrees kon ontstaan dat er ook daadwerkelijk geweld tegen hem zou worden uitgeoefend.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder feit 1 primair ten laste gelegde. De gebeurtenissen die op 31 januari 2025 hebben plaatsgevonden en de gebeurtenissen die daarna hebben plaatsgevonden, dienen los van elkaar te worden gezien. Na de gebeurtenissen op 31 januari 2025 is er geen sprake meer geweest van geweld of bedreiging met geweld, zodat er geen sprake is geweest van afpersing. Het slachtoffer heeft weliswaar verklaard dat hij bedreigd
zou zijn tijdens het telefoongesprek met verdachte, maar verdachte ontkent dit. Ook voor de subsidiair ten laste gelegde dwang geldt dat er geen sprake is geweest van geweld of bedreiging met geweld. De raadsman heeft zich verder op het standpunt gesteld dat feit 2 en 3 bewezen kunnen worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
Feit 1 primair
De rechtbank acht feit 1 primair (afpersing) wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Ten aanzien van feit 1 primair past de rechtbank de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 31 juli 2025, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik bij de politie een bekennende verklaring heb afgelegd. Ik wilde het slachtoffer confronteren met het feit dat hij met een minderjarig meisje wilde afspreken. Het klopt dat ik dit samen met anderen heb gedaan. Ik wil niet zeggen wie dat zijn geweest. We waren op 31 januari 2025 met zijn drieën op de parkeerplaats bij de voetbalclub in Sneek. Iemand anders zat achter het stuur en heeft de auto achter de auto van het slachtoffer geparkeerd. Ik en de andere persoon zijn uit de auto gestapt. De anderen jongens wisten wat het plan was. Zij wisten ook dat ik een wapen mee had. Ik wilde de deur van de auto van het slachtoffer openmaken, maar dit lukte niet. Ik heb het slachtoffer toen door het open raam een klap op zijn hoofd gegeven met het wapen. Toen het slachtoffer wegreed heb ik met het wapen geschoten. Het wapen had ik van iemand geleend. Ik wist dat diegene het wapen had. Ik heb hem gevraagd of ik het mocht lenen. Ik heb het slachtoffer een aantal dagen later gebeld. Tijdens dat telefoongesprek heb ik gezegd dat ik geld wilde. Het slachtoffer ging daar direct mee akkoord. De andere twee jongens, van wie ik de naam niet wil noemen, waren bij het telefoongesprek aanwezig. De telefoon stond op de speaker. Na dat gesprek hebben wij er met elkaar over gesproken. Toen is het wel doorgezet. Ik heb medeverdachte Kevin Heerings gevraagd om het geld van het slachtoffer aan te nemen, omdat ik zelf aan het werk was. Kevin wilde het niet meer doen, omdat hij dacht dat er politie was. Ik ben er toen zelf direct uit werk heen gereden. Ik heb de envelop met geld toen in ontvangst genomen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 5 februari 2025, opgenomen op pagina 84 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met onderzoeksnummer [nummer] van 16 april 2025, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
[slachtoffer] vertelde ons het volgende: “Ik kreeg een telefoontje. Hij deed zich voor als rechercheur en zei dat ik vervolgd zou worden. Na 10 minuten kwam ik erachter dat hij het was doordat hij zei: “wilde dat ik je geraakt had.” Door de dreigementen ben ik overstag gegaan om een afspraak te maken. Als ik niet zou betalen dan moest ik achterom blijven kijken en zouden ze mij nog wel wat aan doen. Met het bedrag van
3.000 kwam hij. Vandaag, 4 februari 2025, bij die afspraak om het geld af te geven, hield ik wel goed mijn spiegels in de gaten en hield ik de motor draaiende. Ik was best wel bang na die vorige keer. Ik ben het hele weekend al bang voor ze geweest. Ik heb de envelop met geld afgegeven op de [adres] in Sneek.”
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 5 februari 2025, opgenomen op pagina 73 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
[slachtoffer] heeft op 3 februari 2025 een melding gedaan bij het Regionaal Service Centrum van Politie Nederland. [slachtoffer] zegt bedreigd te zijn. Als hij 3.000 zou betalen is hij van alles af, anders zeggen ze dat ze hem zijn hele leven achterna blijven zitten.
Feit 2 en 3
De verdachte heeft bekend dat hij het onder feit 2 en 3 ten laste gelegde heeft gepleegd, zoals hierna blijkt uit de bewezenverklaring. De rechtbank volstaat met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, omdat verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend. Ieder bewijsmiddel is ook in onderdelen slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft. Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 31 juli 2025;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 5 februari 2025, opgenomen op pagina 84 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met onderzoeksnummer [nummer] van 16 april 2025, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 8 februari 2025, opgenomen op pagina 27 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 1 februari 2025, opgenomen op pagina 55 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal onderzoek wapen van 6 maart 2025, opgenomen op pagina 181 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant] .
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 primair
De rechtbank is, gelet op voornoemde bewijsmiddelen, van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van afpersing en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft enkele dagen na de gebeurtenissen op de parkeerplaats op 31 januari 2025 telefonisch contact gezocht met het slachtoffer. Verdachte heeft toen aangegeven dat hij geld wilde van het slachtoffer. Uit de verklaring van het slachtoffer volgt dat tijdens dat telefoongesprek is gezegd dat het slachtoffer achterom zou moeten blijven kijken en dat ze hem wat aan zouden doen als hij niet zou betalen. Hoewel verdachte ontkent dat dit is gezegd, acht de rechtbank deze verklaring van het slachtoffer geloofwaardig. De rechtbank overweegt daartoe dat het slachtoffer direct na de gebeurtenissen op 31 januari 2025 contact heef gezocht met de politie, terwijl hij dit, gelet op zijn eigen handelen, liever niet had gedaan. Het slachtoffer was echter dusdanig bang door hetgeen er was gebeurd dat hij contact met de politie heeft opgenomen en een gedetailleerde verklaring heeft afgelegd. De rechtbank overweegt verder dat het slachtoffer zich op 3 februari 2025 opnieuw bij de politie heeft gemeld en heeft aangegeven dat hij telefonisch werd bedreigd. Het slachtoffer verklaarde dat hij geld moest betalen, omdat ze hem anders zijn hele leven achterna zouden blijven zitten. Op 4 februari 2025 zoeken verbalisanten het slachtoffer thuis op. Ook tegenover deze agenten verklaart het slachtoffer dat tijdens het telefoongesprek is gezegd dat hij achterom zou moeten blijven kijken en dat ze hem wat aan zouden doen als hij niet zou betalen. Het slachtoffer verklaart dat hij het hele weekend (na de gebeurtenissen op de parkeerplaats) bang is geweest en dat hij door deze dreigementen overstag is gegaan om een afspraak te maken. De rechtbank merkt op dat de verklaring van het slachtoffer consistent is. De verklaring van het slachtoffer komt bovendien volledig overeen met de verklaring die verdachte tijdens zijn derde verhoor bij de politie en ter terechtzitting heeft afgelegd, met uitzondering van de bedreiging met geweld tijdens het telefoongesprek, die volgens verdachte niet heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht dit, gelet op het voorgaande en gelet op de gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden op de parkeerplaats op 31 januari 2025, niet geloofwaardig en volgt daarom de verklaring van het slachtoffer. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verdachte het slachtoffer door bedreiging met geweld heeft gedwongen tot afgifte van (ongeveer) 3.000,-.
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen komt de rechtbank ook tot het oordeel dat er sprake is geweest van medeplegen. Hoewel de identiteit van de medeplegers onbekend is gebleven, stelt de rechtbank op basis van de verklaring van verdachte op de zitting vast dat er tussen verdachte en twee andere personen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van de afpersing. Verdachte heeft verklaard dat de personen die samen met verdachte het plan hadden opgevat om het slachtoffer op 31 januari 2025 op de parkeerplaats met zijn handelen te confronteren, ook aanwezig waren bij het telefoongesprek waarin het slachtoffer is gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag. Verdachte heeft verklaard dat zij het telefoongesprek na afloop nog met elkaar hebben besproken en dat het plan (om het slachtoffer te dwingen tot afgifte van een geldbedrag) toen is doorgezet. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden kan worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de andere twee personen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht hetgeen onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 31 januari 2025 tot en met 4 februari 2025 te Sneek, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van ongeveer 3.000 dat aan die [slachtoffer] toebehoorde door
- telefonisch af te dwingen dat er geld betaald moest worden en hierbij de woorden te
uiten dat hij wou dat hij hem, voornoemde [slachtoffer] , geraakt had en te zeggen dat
als hij niet zou betalen hij achterom zou moeten blijven kijken en hem wat aan zou worden gedaan en vervolgens een
- envelop met geld aan te nemen van die [slachtoffer] ;
2.
hij op 31 januari 2025 te Sneek [slachtoffer] heeft mishandeld door hem met een wapen in het gezicht te slaan;
3.
hij op 31 januari 2025 te Sneek [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door met een wapen te schieten wanneer [slachtoffer] wegrijdt.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
primair medeplegen van afpersing;
mishandeling;
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden waarvan 7 maanden voorwaardelijk. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat de proeftijd op 3 jaren wordt gesteld en dat de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijke strafdeel worden verbonden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf gelijk dient te zijn aan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft gezeten.
Oordeel van de rechtbank
Algemeen
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het rapport van de reclassering van 15 juli 2025, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 juli 2025, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een afpersing, aan een mishandeling en een bedreiging. Verdachte heeft verklaard dat hij filmpjes had gezien op Youtube van zogenaamde “pedojagers”. In die filmpjes werden mannen geconfronteerd met het feit dat zij contact hadden met minderjarigen. Verdachte wilde dit zelf ook doen en heeft zich daarom op een chatsite voorgedaan als een vijftienjarig meisje om zo in contact te komen met mannen die (seksueel) contact zochten met
minderjarige meisjes. Verdachte is in contact gekomen met het slachtoffer en heeft uiteindelijk een afspraak met hem gemaakt. Verdachte is samen met twee anderen naar die afspraak gegaan waarbij de confrontatie met het slachtoffer volledig uit de hand is gelopen. Verdachte had een wapen meegenomen naar de confrontatie en heeft het slachtoffer daarmee in zijn gezicht geslagen. Daarnaast heeft verdachte met het wapen geschoten op het moment dat het slachtoffer wegreed. Enkele dagen later heeft verdachte telefonisch contact gezocht met het slachtoffer en heeft hij het slachtoffer, samen met anderen en onder bedreiging van geweld, gedwongen om geld te betalen. Het slachtoffer heeft uiteindelijk ongeveer 3.000 aan verdachte betaald. De rechtbank overweegt dat verdachte op vergaande wijze voor eigen rechter heeft gespeeld en zichzelf en anderen daarbij financieel heeft willen bevoordelen. Hoe laakbaar het gedrag van een ander ook is, het is onacceptabel om op deze manier voor eigen rechter te spelen. Het is een zorgelijke ontwikkeling dat dit soort situaties vaker aan de orde zijn in de samenleving en het moet duidelijk zijn dat dit handelen niet wordt getolereerd. Deze feiten maken namelijk niet alleen een enorme inbreuk op de vrijheid en lichamelijke integriteit van de slachtoffers maar ook op de in Nederland geldende rechtsorde waarin rechtshandhaving plaatsvindt door daartoe opgeleide en bevoegde functionarissen en niet door personen die zich laten leiden door ophitsende berichten op social media.
Strafblad
Verdachte is niet eerder veroordeeld voor een strafbaar feit.
Persoon van verdachte
Uit het rapport van de reclassering volgt dat er weinig zorgen bestaan over verdachte. Wel bestaan er bij de reclassering zorgen over het psychosociaal functioneren en, weliswaar in mindere mate, het sociale netwerk van verdachte. Ondanks dat er enkele zorgen zijn, schat de reclassering de kans op herhaling in als laag. Verdachte lijkt spijt te hebben van zijn gedrag, streeft een pro sociale toekomst na en is bereid om in behandeling te gaan zodat hij onverwerkte zaken uit het verleden een plek kan geven. De reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen en een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met een aantal bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht, meewerken aan ambulante behandeling en een contactverbod met het slachtoffer.
Straf
De rechtbank zal het advies van de reclassering volgen en het volwassenenstrafrecht toepassen. De rechtbank acht alles overwegende een gevangenisstraf conform de eis van de officier van justitie passend en geboden. Dit betekent dat de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf oplegt van 15 maanden waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank stelt de proeftijd vast op 3 jaren en zal de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf verbinden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

Inbeslaggenomen goederen

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de telefoon die in de slaapkamer van verdachte is aangetroffen, aan verdachte kan worden teruggegeven.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen iPhone met oplader, die is aangetroffen in de slaapkamer van verdachte, aan verdachte dient te worden teruggegeven, omdat het belang van strafvordering zich daar niet tegen verzet.
De rechtbank merkt op dat er nog twee andere telefoons bij verdachte in beslag zijn genomen. De rechtbank zal die telefoons verbeurd verklaren, omdat feit 1 met behulp van deze telefoons is begaan.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47, 57, 285, 300 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, te weten 7 maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
3 jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Dat de veroordeelde zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres: [adres] . De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
Dat de veroordeelde zich laat behandelen door de [instelling] van GGZ Nederland of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na het ingaan van de proeftijd;
Dat de veroordeelde op geen enkele wijze direct of indirect contact zal opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1966), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie houdt toezicht op de naleving van dit verbod.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven goed, te weten:
- Telefoon met witte oplader, merk Apple (goednummer [nummer] )
Verklaart verbeurd de in beslag genomen:
  • Telefoon, rood, merk Apple (goednummer [nummer] )
  • Telefoon, zwart, met klaphoesje, merk Apple (goednummer [nummer] )
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle voorzitter, mr. H.C.L. Vreugdenhil en mr. M.E. Joha, rechters, bijgestaan door mr. E.M. Boskma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 augustus 2025.