ECLI:NL:RBNNE:2025:3678

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
8 september 2025
Zaaknummer
18-299364-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting en mishandeling in relatie tot ex-partner

Op 2 september 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, een man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, voor brandstichting en mishandeling van zijn ex-vriendin. De feiten vonden plaats in Drachten, waar de verdachte op 18 september 2024 opzettelijk brand stichtte in de woning van de aangeefster door een vuilniszak op het gasfornuis te plaatsen en deze in brand te steken. Dit leidde tot een gevaarlijke situatie voor de aangeefster, die op dat moment in de woning sliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn handelen levensgevaar voor de aangeefster heeft veroorzaakt, wat de ernst van de feiten onderstreept. Daarnaast werd de verdachte ook veroordeeld voor de mishandeling van de aangeefster op 10 augustus 2024, waarbij hij haar een trap gaf. De rechtbank achtte beide feiten wettig en overtuigend bewezen, ondanks de verdediging die pleitte voor vrijspraak van de brandstichting. De rechtbank hield rekening met de psychische problematiek van de verdachte en de impact van zijn daden op de aangeefster. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder een contactverbod met de aangeefster en verplichtingen tot behandeling van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18-299364-24
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18-255968-24

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van

2.september 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] , thans verblijvende in de [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 augustus 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.D. Nijenhuis, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D.P. Menting.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
parketnummer 18-299364-24
hij op of omstreeks 18 september 2024 te Drachten, gemeente Smallingerland, in een (flat)woning gelegen aan de [adres] opzettelijk brand heeft gesticht door een zak met vuilnis, althans een of meer ander(e) brandbare voorwerp(en) op het (gas)fornuis te zetten en/of de (wok)brander tot ontbranding te brengen, waarbij door het indrukken van de (elektrische) bedieningsknop van de brander een vonk is ontstaan en/of ten gevolge waarvan die zak met vuilnis en of een of meer ander(e) brandbare voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan
  • gemeen gevaar voor dat fornuis, het naastgelegen keukenblok en/of inboedel van die woning en/of de inboedel van de woningen gelegen in dat flatgebouw, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
  • levensgevaar voor de bewoner te weten [slachtoffer] , doordat er schadelijke rookgassen zijn vrijgekomen en/of de (slaap)kamer waar voornoemde [slachtoffer] is aangetroffen vol rook stond en/of voor bewoners van de woningen in dat flatgebouw gelegen aan de [adres] , in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen, en/of
  • gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoner te weten [slachtoffer] , doordat er schadelijke rookgassen zijn vrijgekomen en/of de (slaap)kamer waar voornoemde [slachtoffer] is aangetroffen vol rook stond en/of voor bewoners van de woningen in dat flatgebouw gelegen aan de [adres] , in elk geval zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
parketnummer 18-255968-24
hij op of omstreeks 10 augustus 2024 te Drachten, gemeente Smallingerland [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] een trap ter hoogte van de borst, althans het bovenlichaam, te geven.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder parketnummer 18-299364-24 ten laste gelegde brandstichting en de onder parketnummer 18-255968-24 ten laste gelegde mishandeling. De officier van justitie acht de mishandeling wettig overtuigend bewezen op grond van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte. De officier van justitie acht de brandstichting wettig en overtuigend bewezen op grond van de aangifte, de verklaring van verdachte dat hij de vuilniszak heeft aangestoken en het forensisch onderzoek van de woning.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de mishandeling kan worden bewezen. Ten aanzien van de brandstichting heeft de raadsman primair vrijspraak bepleit. Volgens de raadsman heeft verdachte de vuilniszak op het fornuis weliswaar aangestoken, maar de zak heeft alleen maar gesmeuld met een witte rookontwikkeling tot gevolg. Er heeft zich geen brand ontwikkeld waarbij volgens de raadsman gevaar voor goederen dan wel letsel en of levensgevaar voor personen te duchten was.
Oordeel van de rechtbank
Brandstichting parketnummer (18-299364-24)
Op grond van de hierna volgende bewijsmiddelen overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat hij een vuilniszak op het fornuis heeft geplaatst en in brand heeft gestoken. Toen de brandweer arriveerde stond de woning inmiddels vol rook. De brandweer moest de woning met persluchtmaskers betreden om de brand in de keuken te blussen en de nog slapende aangeefster uit de woning te halen. Uit de omstandigheid dat de slaapkamer waarin aangeefster lag te slapen vol rook stond, blijkt dat de brand gepaard ging met een zodanige rookontwikkeling dat daardoor levensgevaar en zwaar lichamelijk letsel voor aangeefster te duchten was. In rookgassen die vrijkomen bij een brand kunnen namelijk diverse schadelijke stoffen zitten, zoals onder anderen koolmonoxide. Daarnaast blijkt uit het proces-verbaal dat er goederen op het fornuis in brand zijn geraakt. Anders dan de raadsman heeft betoogd is door het stichten van de brand ook gemeen gevaar voor goederen ontstaan.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht in de woning, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of levensgevaar voor een ander te duchten was.
Uit het forensisch onderzoek en de overige stukken in het dossier is niet gebleken dat de brand zich zodanig heeft ontwikkeld dat er een concreet gevaar is geweest voor het overslaan van de brand naar de andere woningen. De rechtbank acht daarom niet bewezen dat er gevaar voor levensgevaar of gevaar voor lichamelijk letsel voor de bewoners in de andere woningen te duchten was.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 19 augustus 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend: In de nacht van 18 september 2025 was ik in haar woning. Ik heb de vuilniszak op het fornuis gezet.
Daarna heb ik de gaspit opengedraaid en met mijn aansteker de vuilniszak aangestoken. Daardoor begon de vuilniszak te roken en kwam er een vlammetje uit de vuilniszak. Toen ben ik weggegaan.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 18 september 2024, opgenomen op pagina 10 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer] d.d. 25 september 2024, inhoudend als verklaring van aangeefster [slachtoffer] :
U wil mij horen naar aanleiding van een brandstichting in mijn woning. Ik woon op het [adres] in Drachten in een flat op de eerste verdieping. Ik had een relatie met [verdachte] . Hij was boos op mij. Uiteindelijk ben ik op bed gegaan en werd ik wakker gemaakt door de brandweer.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres] Drachten) d.d. 19 september 2024, opgenomen op pagina 66 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op woensdag 18 september 2024 omstreeks 10:00 uur kwam ik, naar aanleiding van een brandstichting, voor forensisch onderzoek aan op de locatie [adres]
Drachten.
Aangetroffen situatie keuken.
Ik zag dat op de twee linker en de middelste branders van het fornuis de resten van een gele doorzichtige plastic zak met kennelijk vuilnis lag. Het vuilnis bestond voornamelijk uit etensresten en (plastic) verpakkingsmateriaal. De zak en de vuilnis waren gedeeltelijk aangetast door vuur. Behoudens de verbrande resten op het fornuis was er verder in de woning geen brandschade zichtbaar.
Gevaarzetting
Op het moment van de brand bevond aangeefster [slachtoffer] zich in de slaapkamer van de woning. Uit de verklaring van de bevelvoerder van de brandweer blijkt dat bij het betreden van het pand de gehele woning, inclusief de slaapkamer waarin aangeefster door
bandweerpersoneel was aangetroffen, vol rook stond. In rookgassen die vrijkomen bij een brand kunnen diverse schadelijke stoffen zitten, zoals onder anderen koolmonoxide (CO).
Als de brand niet tijdig was ontdekt en het slachtoffer niet door de brandweer uit de woning was gehaald had dit zeer wel mogelijk noodlottig voor haar kunnen aflopen.
Mishandeling (parketnummer 18-255968-24)
De rechtbank acht het onder parketnummer 18-255968-24 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 augustus 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 11 augustus 2024, opgenomen op pagina 16 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer] d.d. 3 september 2024, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] .
Bewezenverklaring
De rechtbank acht de feiten onder de parketnummers 18-299364-24 en 18-255968-24 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
parketnummer 18-299364-24
hij op 18 september 2024 te Drachten, in een flatwoning gelegen aan de [adres] opzettelijk brand heeft gesticht door een zak met vuilnis op het gasfornuis te zetten en tot ontbranding te brengen ten gevolge waarvan die zak met vuilnis en is verbrand en daarvan
  • gemeen gevaar voor dat fornuis, het naastgelegen keukenblok en inboedel van die woning en
  • levensgevaar voor de bewoner te weten [slachtoffer] , doordat er schadelijke rookgassen zijn vrijgekomen en de slaapkamer waar voornoemde [slachtoffer] is aangetroffen vol rook stond en
  • gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoner te weten [slachtoffer] , doordat er schadelijke rookgassen zijn vrijgekomen en de slaapkamer waar voornoemde [slachtoffer] is aangetroffen vol rook stond, te duchten was.
parketnummer 18-255968-24
hij op 10 augustus 2024 te Drachten, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] een trap ter hoogte van de borst te geven.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
parketnummer 18-299364-24
Opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander en levensgevaar voor een ander te duchten is.
parketnummer 18-255968-24
Mishandeling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 3 jaar met daaraan gekoppelde de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Tot slot heeft de officier van justitie oplegging gevorderd van een maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) voor de duur van 3 jaar, inhoudende een contactverbod met aangeefster, alsmede een locatieverbod voor de straat van de woning van aangeefster. Per overtreding van dit verbod acht de officier van justitie veertien dagen hechtenis op zijn plaats. Zowel voor de bijzondere voorwaarden als de maatregel 38v Sr heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair gepleit voor vrijspraak ten aanzien van de brandstichting. Subsidiair, als de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, verzoekt de raadsman om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van de voorlopige hechtenis en aan het voorwaardelijk deel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te koppelen. De raadsman wijst daarbij op de (enigzins) verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en het feit dat verdachte al bijna een jaar vastzit. Er is sprake van alcohol- en drugsproblematiek. In plaats van langer in detentie te verblijven heeft verdachte en ook de samenleving er meer baat bij als snel wordt ingezet op een klinische behandeling en hulpverlening, zodat de kans op recidive bij toekomstige spanningen of relatieproblemen afneemt.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting de rapportage van de psycholoog, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van het feit
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in de flatwoning van het slachtoffer, zijn toenmalige vriendin, door in de keuken een vuilniszak in brand te steken en de woning direct daarna te verlaten. Hij handelde uit boosheid, omdat hij het niet kon verkroppen dat het slachtoffer naar eigen zeggen niet loyaal naar hem toe was. Op het moment van de brandstichting lag zij in de slaapkamer te slapen. Verdachte heeft na het stichten van de brand de woning verlaten zonder na te gaan of het slachtoffer nog sliep. Daarmee heeft verdachte een zeer gevaarlijke situatie in het leven geroepen voor het slachtoffer. Een slapend persoon is extra kwetsbaar, omdat hij of zij de brand mogelijk niet tijdig opmerkt en daardoor niet in staat is zichzelf tijdig in veiligheid te brengen. Dankzij een alerte buurman en het snelle optreden van politie en brandweer is erger voorkomen. Hetgeen haar is overkomen heeft op het slachtoffer tot op de dag van vandaag een zeer grote impact op haar gehad, zoals zij ter zitting in haar
slachtofferverklaring naar voren heeft gebracht. De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat hij dit risico op het gevaar van overlijden van het slachtoffer voor lief heeft genomen. Daarbij acht de rechtbank het in dit geval in het bijzonder ernstig en rekent het verdachte zwaar aan dat het feit heeft plaatsgevonden binnen de context van een intieme relatie en hij aangeefster ook op een eerder moment heeft mishandeld. Daarmee raakt de wijze van handelen van verdachte aan de bredere maatschappelijke problematiek van relationeel geweld waarbij vrouwen in het bijzonder risico lopen slachtoffer te worden van gewelddadig gedrag door hun (ex-)partner. Deze context weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee.
Strafblad
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor brandstichting en mishandeling.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op de PJ-rapportage van A.G.M. Weenink en F. Scholten, psychologen, van 11 juni 2025. Volgens de deskundigen lijdt verdachte aan een ander gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met borderline, narcistische en antisociale trekken, gecombineerd met een alcohol- en cocaïneverslaving. Deze problematiek was ook aanwezig tijdens het plegen van de ten laste gelegde feiten en beïnvloedde zijn gedragskeuzes.
Door de persoonlijkheidsproblematiek heeft verdachte een instabiel zelfgevoel, behoefte aan nabijheid en gezien worden wat hij tegelijkertijd slecht verdraagt, beschikt hij over beperkte coping-vaardigheden en een beperkte gewetensfunctie en is hij zeer gevoelig voor krenking en afwijzing. De tegenstrijdigheid in behoeftes, angsten en vaardigheden maakt dat veroordeelde in sociale contacten, met name in intieme relaties, kwetsuren oploopt. Gevoelens die daaruit voortvloeien, kan hij niet adequaat reguleren waardoor hij deze dempt met middelen. Door het middelengebruik nemen de reeds beperkte coping-vaardigheden en regulerende vaardigheden verder af. Daarom wordt geadviseerd de mishandeling enigszins verminderd toe te rekenen en de brandstichting in verminderde mate toe te rekenen.
Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog, vooral binnen intieme relaties. Veroordeelde beschikt over weinig beschermende factoren. Geadviseerd wordt om in het kader van een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, een klinische behandeling te starten, gevolgd door ambulante behandeling en begeleiding.
Toerekenbaarheid
De deskundigen hebben geconcludeerd dat verdachte ten tijde van de mishandeling enigszins verminderd, en ten tijde van de brandstichting verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. De rechtbank neemt deze conclusie niet onverkort over. Uit de rapportage volgt dat de reeds aanwezige beperkte
coping- en regulerende vaardigheden van verdachte door het gebruik van middelen verder worden aangetast. Verdachte heeft verklaard dat hij op de avond van de brandstichting meerdere glazen whisky heeft gedronken en cocaïne had gebruikt. Nu dit middelengebruik een eigen keuze van verdachte betreft, ziet de rechtbank hierin aanleiding om voor wat betreft de brandstichting tot een ander oordeel te komen dan de deskundigen. De rechtbank acht verdachte daarom niet alleen ten tijde van de mishandeling maar ook ten tijde van de brandstichting enigszins verminderd toerekeningsvatbaar.
Motivering van de straf
De rechtbank onderstreept het belang van behandeling van verdachte, maar gelet op de ernst en de omstandigheden van het feit, acht de rechtbank een gevangenisstraf van langere duur passend en
geboden. Alles overwegend kan de rechtbank zich verenigen met de eis van de officier van justitie om aan verdachte een gevangenisstraf van 36 maanden waarvan 12 maanden met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden op te leggen. In plaats van het door de reclassering geadviseerde locatieverbod zal de rechtbank een contactverbod met het slachtoffer in de bijzondere voorwaarden opnemen. Dit verbod is nodig om haar rust en veiligheid te bieden en om te voorkomen dat de verdachte in de nabije toekomst toch opnieuw contact met haar zoekt, ook als ze dan elders woonachtig zou zijn.
De rechtbank zal niet overgaan tot oplegging van de gevorderde artikel 38v Sv maatregel. De rechtbank acht het in dit geval niet passend om bij een langer durende gevangenisstraf voornoemde maatregel op te leggen. Voorts is niet gebleken van bijzondere omstandigheden om de maatregel op te leggen. Verdachte heeft geen contact meer gezocht met het slachtoffer. De rechtbank heeft hierbij tevens meegewogen dat aan verdachte wel een contactverbod zal worden opgelegd in de vorm van een bijzondere voorwaarde.
Mocht hij het slachtoffer onverhoopt tegenkomen, dan dient hij zich te onthouden van contact met haar.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank zal ook de dadelijke uitvoerbaarheid bevelen van de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht. Er is sprake van een ernstige persoonlijkheidsstoornis en een alcohol- en cocaïneverslaving. Verdachte heeft onvoldoende inzicht in zijn problematiek en de gevolgen van zijn gedrag voor het slachtoffer. Zonder behandeling blijft het recidiverisico hoog. Dat betekent dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zoals artikel 14e Sr vereist. Gelet op de aard van de bewezenverklaarde feiten acht de rechtbank het van belang dat de voorwaarden en het toezicht onmiddellijk van kracht worden zodat verdachte direct na afloop van zijn detentie kan worden behandeld.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 572,60 (televisie 450,60 en eigen risico 172,--) ter vergoeding van materiële schade en 4.500,-- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering, met uitzondering van het voor de televisie gevorderde bedrag, dient te worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat het deel van de vordering dat ziet op de televisie dient te worden afgewezen. Ten aanzien van het immateriële deel van de vordering heeft de raadsman geconcludeerd tot afwijzing dan wel matiging van het toe te wijzen bedrag. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er voor het deel van de vordering dat ziet op de mishandeling, sprake is van eigen schuld. Verdachte werd door de benadeelde partij geprovoceerd en geslagen. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat het niet zeker is dat de
psychische klachten door toedoen van verdachte zijn ontstaan. Volgens de verslaglegging van Synaeda heeft benadeelde partij een psychisch belast verleden en bestonden de klachten al voor het plegen van de feiten.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade aan de televisie geen rechtstreeks gevolg is van de brandstichting en zal dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de overige gestelde materiele schade (eigen risico) heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. Dat deel van de vordering, waarvan de hoogte niet door de verdediging is betwist, zal daarom worden toegewezen.
Immateriële schade
De verdediging heeft aangevoerd dat de psychische klachten van de benadeelde partij al bestonden vóór de gepleegde feiten. De rechtbank overweegt daartoe dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad, reeds bestaande psychische klachten van het slachtoffer worden meegenomen in de schadeberekening, mits er een direct verband is tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade van het slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat dat het geval is.
Verdachte heeft de benadeelde partij mishandeld en hij heeft brand gesticht in haar woning terwijl zij lag te slapen in haar slaapkamer waardoor haar leven gevaar liep. De rechtbank is van oordeel dat deze bewezen verklaarde feiten een ernstige inbreuk hebben gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij. De rechtbank acht het daarom voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij te kampen heeft met ernstige (verergerde) psychische klachten. Niet alleen heeft de benadeelde partij haar vordering onderbouwd met medische stukken, maar de aard en bijzondere ernst van deze normschendingen brengen naar het oordeel van de rechtbank ook mee dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon op andere wijze, als bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, kan worden aangenomen. De benadeelde partij heeft daarmee immateriële schade geleden als rechtstreeks gevolg van de bewezen verklaarde feiten.
Voor zover de gevorderde immateriële schade ziet op de mishandeling heeft de verdediging aangevoerd dat de benadeelde partij verdachte eerst heeft geslagen, wat zou moeten leiden tot eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW. De rechtbank verwerpt dit argument. Het slaan door een slachtoffer maakt niet dat er automatisch sprake is van een mate van eigen schuld. Verdachte heeft in reactie op de klap een harde trap tegen de borst van de benadeelde partij gegeven, wat resulteerde in een gekneusd borstbeen en langdurige fysieke klachten. Deze reactie was buitenproportioneel en duidelijk niet gerechtvaardigd door de aanvankelijke klap van de benadeelde partij. Er was geen sprake van een noodweersituatie of andere omstandigheden die deze reactie konden rechtvaardigen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen grond is om te concluderen dat de benadeelde partij deels zelf verantwoordelijk is voor de schade. De schadevergoeding wordt dan ook niet verminderd op basis van eigen schuld.
De rechtbank zal de volgende bedragen toewijzen:
Materieel
172,-- ( eigen risico) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juni 2025;
Immaterieel
  • 500,--, ( mishandeling) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 augustus 2024;
  • 4.000,-- ( brandstichting) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 september 2024.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 157, 300 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder parketnummer 18-299364-24 en parketnummer 18-255968-24
ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 12 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaar, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
veroordeelde zich meldt na het ingaan van de proeftijd bij de reclassering van VNN [adres] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
veroordeelde laat zich opnemen in [instelling] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
veroordeelde zich laat behandelen door de forensische polikliniek van de Verslavingszorg Noord Nederland of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na afronding van het klinische traject. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
veroordeelde meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe veroordeelde wordt gecontroleerd.
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze direct of indirect contact zoekt of heeft met [slachtoffer] (slachtoffer), geboren op [geboortedatum] 1996.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het daarop uit te oefenen toezicht door de reclassering van VNN dadelijk uitvoerbaar zijn.
Ten aanzien van parketnummers 18-299364-24 en 18-255968-24.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van 4.672,-- zegge: vierduizendzeshonderdtweeënzeventig euro;
  • de wettelijke rente over de onderstaande bedragen tot de dag van algehele voldoening:
172,-- vanaf 6 juni 2025
500,--, vanaf 10 augustus 2024
4.000,-- vanaf 18 september 2024;
- de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 4.672,-- zegge: vierduizendzeshonderdtweeënzeventig euro. Vermeerderd met de wettelijke rente over de onderstaande bedragen tot de dag van algehele voldoening:
172,-- vanaf 6 juni 2025
500,--, vanaf 10 augustus 2024
4.000,-- vanaf 18 september 2024;
Dit bedrag bestaat uit 172,-- aan materiële schade en 4.500,-- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 56 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.P. Eckert, voorzitter, mr. T.M.L. Wolters en mr. M.M. Spooren, rechters, bijgestaan door K. de Ruiter, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 september 2025.