ECLI:NL:RBNNE:2025:3679

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
8 september 2025
Zaaknummer
18-250240-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte wegens brandstichting met terbeschikkingstelling

De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft op 2 september 2025 een man veroordeeld wegens brandstichting in zijn eigen woning. De verdachte, geboren in 1991 en thans gedetineerd, heeft op 4 augustus 2024 opzettelijk brand gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een matras, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brand zich beperkt heeft tot één slaapkamer en dat er geen levensgevaar voor omwonenden was. De verdachte leed ten tijde van de brand aan een psychische stoornis, wat invloed had op zijn toerekenbaarheid. De rechtbank oordeelde dat het bewezen verklaarde feit in sterk verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend. De officier van justitie had tbs met dwangverpleging gevorderd, maar de rechtbank legde tbs met voorwaarden op, gezien de noodzaak voor behandeling en toezicht. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met de mogelijkheid van schorsing van de voorlopige hechtenis bij aanvang van de klinische behandeling. De rechtbank heeft de voorwaarden voor de tbs-maatregel vastgesteld, waaronder opname in een zorginstelling en naleving van gedragsvoorwaarden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18-250240-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 2 september 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] , thans gedetineerd in [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 augustus 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.G. Bischop, advocaat te Deventer. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D.P. Menting.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 augustus 2024 te [plaatsnaam] , gemeente Leeuwarden opzettelijk brand heeft gesticht door (de vlam) van een gasbrander en/of aansteker, in ieder geval open vuur in aanraking te brengen met een matras en/of door wc-papier in aanraking te brengen met open vuur en vervolgens dat papier in aanraking te brengen met een matras terwijl daarvan
  • gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de door hem gehuurde rijtjeswoning aan de [adres] te [plaatsnaam] (van verhuurder Stichting WoonFriesland) en/of voor in de woning aanwezige goederen en/of voor naastgelegen (aangrenzende) woningen en/of
  • levensgevaar en/of gevaar voor lichamelijk letsel voor een ander, te weten personen die aanwezig waren in de naastgelegen (aangrenzende) woningen te duchten was.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij op grond van de aangifte namens WoonFriesland, de bevindingen van de politie, het forensisch onderzoek van de woning en de bekennende verklaring van verdachte bij de politie en de rechter-commissaris wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte de brand heeft gesticht waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor de personen in de naastgelegen rijtjeshuizen te duchten was.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken. De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het ontstaan van de brand gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, maar zij heeft betoogd dat er geen sprake kan zijn geweest van een opzettelijke brandstichting, ook niet in voorwaardelijke zin. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte ten tijde van het feit handelde onder invloed van een psychose. Door deze geestesstoornis had hij geen enkel inzicht in de draagwijdte en de gevolgen van zijn handelen. Opzet kan niet bewezen worden en dan dient vrijspraak te volgen.
Oordeel van de rechtbank
Brandstichting
Op grond van de hierna opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is geweest die de brand in de woning heeft gesticht terwijl daarmee gemeen gevaar voor goederen in de woning te duchten was.
Uit het forensisch onderzoek volgt dat de brand beperkt is gebleven tot één slaapkamer op de bovenverdieping van de woning. Uit het forensisch onderzoek en de overige stukken in het dossier is niet gebleken dat de brand zich zodanig heeft ontwikkeld dat er gevaar was voor het overslaan van de brand naar de belendende percelen. De rechtbank acht daarom niet bewezen dat er levensgevaar of gevaar voor lichamelijk letsel voor de bewoners in de aangrenzende woningen te duchten was.
Opzet
Gelet op de rapporten van de psycholoog en psychiater gaat de rechtbank er vanuit dat (zoals hierna uitgebreider aan de orde zal komen) verdachte ten tijde van de brandstichting leed aan een psychische stoornis in de vorm van een psychose.
De rechtbank stelt voorop dat het bestaan van een psychische stoornis ten tijde van het handelen door een verdachte, in het algemeen niet in de weg staat aan het aannemen van opzet, ook niet wanneer dat feit wegens de psychische stoornis niet aan de verdachte kan worden toegerekend. Een (ernstige) geestelijke stoornis staat slechts dan aan een bewezenverklaring van het opzet in de weg indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Van zo een situatie, die zich slechts bij hoge uitzondering voordoet, is in dit geval geen sprake
De rechtbank is van oordeel dat, anders dan de raadsvrouw heeft gesteld, de psychose waarin verdachte ten tijde van het feit verkeerde, niet in de weg staat aan een bewezenverklaring van opzet, omdat het de rechtbank niet is gebleken dat bij verdachte ten tijde van het handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragen en de mogelijke gevolgen heeft ontbroken. Hiertoe overweegt de rechtbank in het bijzonder dat uit de verklaring van verdachte bij de politie op 5 augustus 2024 en de rechter-commissaris op 8 augustus 2024 blijkt dat hij nog wel enig besef heeft gehad van wat hij had gedaan. Verdachte heeft beide keren verklaard dat hij het huis in brand heeft gestoken. Dat verdachte doelbewust handelde en nog enig besef heeft gehad blijkt ook uit het feit dat hij de gasknoppen van het fornuis in zijn woning had vastgezet met slippers en dat hij de meldkamer belde dat hij hulp nodig had. Het opzet kan dus bewezen worden.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 5 augustus 2024, opgenomen op pagina 81 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer] d.d. 12 september 2024, inhoudend als verklaring van verdachte:
Ik heb gisteren een halve fles wijn opgedronken en het huis in de fik gestoken.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanvullend verhoor van aangever d.d. 5 augustus 2024, opgenomen op pagina 23 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] , namens Stichting WoonFriesland:
Ik ben bevoegd tot het doen van aangifte. Stichting WoonFriesland is eigenaar van het perceel [adres] te [plaatsnaam] . De woning wordt gehuurd en bewoond door [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1991. Vanmorgen vernam ik dat er brand was geweest in het genoemde perceel. Stichting WoonFriesland heeft niemand het recht of de toestemming gegeven om brand te stichten in de woning.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 augustus 2024, opgenomen op pagina 14 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op zondag 4 augustus 2024, kregen wij het verzoek van het operationeel centrum om te gaan naar de [adres] te [plaatsnaam] . Melder zou hebben in gebeld met de meldkamer van de ambulance omdat hij hulp nodig heeft en mentaal niet oké zou zijn. Omstreeks 22.31 uur waren wij ter plaatse. Omstreeks
23.48
uur, zagen wij dat aan de voorzijde van de woning op de eerste verdieping waar [verdachte] zich ophield rook en vlammen voor en uit de ramen komen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres] ) d.d. 6 augustus 2024, opgenomen op pagina 34 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 5 augustus 2024 kwam ik naar aanleiding van een mogelijke brandstichting voor forensisch onderzoek aan op de locatie [adres] in [plaatsnaam] .
In de keuken zag ik dat de gasknoppen van het gasfornuis vast gezet waren met badslippers, ook zag ik dat er tape op het fornuis was aangebracht. Ik zag dat het plafond en de muren op de eerste verdieping beroet waren. Ik zag dat de kamer schuin links van de trap het meest door brand was aangetast. In deze ruimte stonden meerdere goederen. Ik zag dat de ramen beroet waren en zogenaamde hittebreuken vertoonden. Ik zag dat er een kast scheef over een tweepersoonsbed heen stond. Ik zag dat het bed aan de zijde van de deur meer door de brand was aangetast dan aan de zijde van de muur. Ik zag dat de binnenzijde van de deur beroet was. Dit was aan de binnenzijde meer het geval dan aan de buitenzijde. Dit wijst erop dat de deur ten tijde van de brand heeft dichtgezeten. Ik zag dat het matras verbrand was en dat de bodem van het bed op de grond lag. Ik zag dat er in de brandresten een mobiele telefoon lag. Ik zag dat deze beroet was, maar grotendeels intact was. De batterij was niet door brand aangetast. Er werden door mij in de ruimte tussen de brandresten geen elektrisch apparaten aangetroffen die aangesloten waren op het stroomnet. Op de overloop zag ik een ventilatiekachel staan. Deze was niet aangesloten. Gezien deze bevindingen kan een elektrische oorzaak van de brand worden uitgesloten.
Samenvatting
Bij een brand in een woning is op de slaapkamer aan de voorzijde zeer waarschijnlijk door de bewoner brand gesticht. Op het bed is bij het matras brand ontstaan en deze heeft zich vanaf het bed van voor naar achter ontwikkeld tot een volledige brand, waarbij giftige rookgassen zijn vrijgekomen en er twee katten zijn omgekomen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 4 augustus 2024 te [plaatsnaam] , opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een matras terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de door hem gehuurde rijtjeswoning aan de [adres] te [plaatsnaam] van verhuurder Stichting WoonFriesland en voor in de woning aanwezige goederen te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is. Ten tijde van het feit was er sprake van een geestelijke stoornis en verdachte heeft bij de politie en de rechter-commissaris verklaard dat hij stemmen in zijn hoofd had en dat hij gek werd. Samengenomen met de omstandigheden waaronder verdachte werd aangehouden en de diagnoses van de deskundigen is de officier van justitie van oordeel dat de stoornis zodanig heeft doorgewerkt dat verdachte geen controle meer had over zijn gedrag en over zijn begrip wat goed en fout was. Naar het oordeel van de officier van justitie moet verdachte worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte, gezien de conclusies van de psychiater en de psycholoog, verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de adviezen van de deskundigen die een volledige ontoerekeningsvatbaarheid niet met zekerheid kunnen vaststellen, acht de rechtbank verdachte strafbaar. Wel zal de rechtbank verdachte het bewezen verklaarde feit, overeenkomstig de adviezen op welke hieronder uitgebreider zal worden ingegaan, in sterk verminderde mate toerekenen.

Motivering van de straf en maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege (hierna ook: tbs met dwangverpleging) wordt opgelegd. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat aan de wettelijke eisen is voldaan. Gelet op de stoornis van verdachte, het ontbreken van enig ziektebesef en -inzicht, de weigerachtige houding van verdachte om mee te werken aan onderzoek en behandeling en de noodzaak om het recidiverisico terug te dringen is een klinische behandeling binnen het kader van de tbs met dwangverpleging nodig. Subsidiair heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden (hierna: tbs met voorwaarden) wordt opgelegd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd de dadelijke uitvoerbaarheid te bevelen en oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr; hierna: GVM). De officier van justitie heeft gevorderd de voorlopige hechtenis te schorsen onder dezelfde voorwaarden als de tbs met voorwaarden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest, met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, waaronder een klinische behandeling. De raadsvrouw verwijst
daartoe naar de adviezen van de psycholoog en de psycholoog die een klinische behandeling op basis van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel passend achten en waarmee het recidiverisico voldoende kan worden beperkt.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de psycholoog, psychiater en de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van het feit
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in zijn eigen woning door in zijn slaapkamer zijn matras in brand te steken. Verdachte heeft door zijn handelen een gevaarlijke situatie doen ontstaan voor zichzelf en de buurtbewoners. Dankzij adequaat optreden van de politie en de brandweer is het relatief goed afgelopen. Brandstichting is een zeer ernstig feit waarbij in dit geval door tijdig ingrijpen alleen gevaar voor goederen te duchten is geweest.
Strafblad
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor brandstichting.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen de PJ-rapportages van N.A. Schoenmaker, psycholoog, van 1 juni 2025 en J. van der Meer, psychiater, van 28 februari 2025. Volgens beide deskundigen lijdt verdachte aan een psychische stoornis. De psycholoog spreekt van een psychotische stoornis met paranoïde wanen en betrekkingswanen en de psychiater diagnosticeert verdachte met een ongespecificeerde schizofreniespectrumstoornis of andere psychotische stoornis, waarbij nog steeds sprake is van een floride psychose en waarschijnlijk een onderliggende schizofrenie. Beide deskundigen zijn van mening dat van deze psychische stoornis sprake was ten tijde van het tenlastegelegde en dat deze stoornis een grote heeft rol gespeeld bij het tot stand komen van het tenlastegelegde. De deskundigen concluderen dat het tenlastegelegde in ieder geval in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend, maar kunnen een volledige ontoerekeningsvatbaarheid ook niet uitsluiten. De psychiater die verdachte in februari 2025 heeft onderzocht schat het risico op herhaling in als matig tot hoog. De psycholoog die verdachte in april en mei 2025 heeft onderzocht spreekt van een inmiddels verbleekte psychotische stoornis en schat het risico in als laag tot matig. De kans op herhaling kan volgens beide deskundigen verder worden beperkt als verdachte gedurende een aantal maanden klinisch wordt behandeld met (verplichte) medicatie in een forensische psychiatrische setting. De psychiater adviseert te laten onderzoeken of de klinische behandeling binnen het kader van een zorgmachtiging kan plaatsvinden. Als geen zorgmachtiging wordt afgegeven adviseert de psychiater een behandeling op basis van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel, waarbij de psychiater de zorg uit of verdachte wel mee wil werken aan de inname van medicatie. De psychiater adviseert geen tbs met dwangverpleging. Een tbs met voorwaarden zou volgens de psychiater nader kunnen worden onderzocht. Naar aanleiding van het advies van de psychiater om de mogelijkheid van een zorgmachtiging te onderzoeken, heeft de officier van justitie opdracht gegeven om deze mogelijkheid te onderzoeken. Verdachte is in dat kader onderzocht door psychiater W. van der Plas verbonden aan de GGZ Friesland. Op basis van het door haar verrichte onderzoek is gebleken dat een zorgmachting niet tot de mogelijkheden behoorde. De psycholoog constateert dat verdachte open staat voor hulp en begeleiding en adviseert een kortdurende klinische behandeling in een forensische
psychiatrische afdeling (FPA) met daaropvolgend een ambulante behandeling binnen het kader van bijzondere voorwaarden bij een deels voorwaardelijke straf. Een zorgmachtiging en de tbs-maatregel acht de psycholoog niet geïndiceerd
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies over de verdachte van 15 augustus 2025 en de daarop op de terechtzitting gegeven toelichting. De rechtbank maakt uit het rapport op dat de reclassering zich kan vinden in de diagnoses en conclusies van de deskundigen. Verdachte kent een voorgeschiedenis van psychische instabiliteit. Vanaf 2022 is verdachte met medicatie en therapie behandeld voor een psychose, maar de psychotische symptomen bleven aanwezig waardoor zijn situatie verslechterde. Verdachte heeft een beperkt ziekte-inzicht en toont weinig bereidheid tot medicatiegebruik, behandeling en samenwerking. De reclassering schat de kans op herhaling in als hoog. Omdat verdachte in het verleden wel baat heeft gehad bij behandeling met medicatie en therapie en verdachte heeft uitgesproken aan een nieuw leven te willen bouwen, ziet de reclassering nog aanknopingspunten voor gedragsverandering, mits deze binnen een stevig klinisch kader worden ondersteund. Een aanvraag voor een zorgmachtiging is afgewezen, maar verdachte is inmiddels geïndiceerd voor de [instelling] . Gelet op de weinig ontvankelijke houding van verdachte heeft de reclassering twijfels over een tbs met voorwaarden, maar de reclassering heeft wel voorwaarden geformuleerd voor het geval de rechtbank deze maatregel op zou leggen. Tijdens de zitting heeft de deskundige het advies van de reclassering bevestigd en het belang benadrukt van een klinische behandeling. Daarbij heeft de deskundige aangegeven dat verdachte inmiddels welkom is bij de [instelling] en dat daar over een paar maanden plek is. Naar verwachting zal dit binnen twee tot drie maanden zijn. In de gesprekken met de deskundige ziet de deskundige contactgroei met verdachte en verdachte heeft in de gesprekken aangegeven open te staan voor een behandeling en inname van medicatie.
Toerekenbaarheid
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen ten aanzien van de toerekenbaarheid over. De psychotische stoornis heeft een sterke invloed gehad op het functioneren van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde. Dit leidt tot het oordeel van de rechtbank dat het bewezen verklaarde feit in sterk verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
De maatregel tbs met voorwaarden
Uit de rapportages blijkt dat bij verdachte sprake is van een stoornis die in belangrijke mate heeft bijgedragen aan het bewezenverklaarde. Verdachte heeft een klinische en ambulante behandeling en langdurige begeleiding nodig om de kans op herhaling te beperken.
De rechtbank acht oplegging van tbs met dwangverpleging een te zwaar middel. Weliswaar is behandeling noodzakelijk, maar de rechtbank acht het nu niet proportioneel om verdachte daarom een mogelijk langdurige vrijheidsbenemende maatregel op te leggen. Daar staat tegenover dat een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden onvoldoende waarborgen biedt. Gezien de weinig ontvankelijk houding en het gebrek aan ziekte-inzicht van verdachte bestaat het reële risico dat verdachte, bij het niet voortzetten of vroegtijdig beëindigen van de behandeling, zonder de noodzakelijke zorg op straat komt te staan. Dit zou een onverantwoord risico voor de maatschappij opleveren. Naar het oordeel van de rechtbank is de maatregel tbs met voorwaarden passend. Deze modaliteit maakt het mogelijk om verdachte gedurende langere tijd onder behandeling en toezicht te stellen, met de bijkomende waarborg dat, als verdachte de voorwaarden niet naleeft, de maatregel kan worden omgezet in tbs met dwangverpleging. Daarmee wordt zowel de noodzakelijke behandeling van verdachte als de bescherming van de maatschappij gewaarborgd, zonder het zwaardere middel van de dwangverpleging nu al in te zetten. Alles afwegend komt de rechtbank tot de conclusie dat oplegging van de maatregel tbs met voorwaarden noodzakelijk en passend is.
De rechtbank zal aan deze maatregel de voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering.
De rechtbank heeft bij haar oordeel in aanmerking genomen dat aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de tbs-maatregel is voldaan. Uit de rapporten van de psychiater en psycholoog volgt dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het bewezen verklaarde feit sprake was van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Verder betreft het bewezen verklaarde feit een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Tot slot eist de algemene veiligheid van personen en goederen oplegging van de tbs-maatregel. De rechtbank heeft hierbij gelet op de aard, ernst van het bewezen verklaarde feit en op hetgeen de deskundigen hebben gerapporteerd over het recidiverisico.
Dadelijke tenuitvoerlegging
Gelet op het belang van behandeling van verdachte en de bescherming van de maatschappij ziet de rechtbank aanleiding toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 38, zesde lid Sr en zal de dadelijke uitvoerbaarheid van de tbs met voorwaarden bevelen.
Gemaximeerde TBS ingeval van omzetting
Ingeval van omzetting naar TBS met dwangverpleging is de maximale duur van de dwangverpleging beperkt tot vier jaar (in de zin van artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht), omdat het bewezen verklaarde feit geen misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking
De rechtbank ziet geen aanleiding om een GVM op te leggen, gezien de ernst en ingrijpendheid van de maatregel die al wordt opgelegd.
Motivering van de straf
Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat naast de maatregel van tbs met voorwaarden een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte moet worden opgelegd. De rechtbank heeft bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf, behalve op het hiervoor genoemde, tevens gelet op de (hoogte van de) straffen die in de rechtspraak in soortgelijke gevallen worden opgelegd. De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, passend en geboden.
Voorlopige hechtenis
De op te leggen straf brengt mee dat de verdachte, na aftrek van voorarrest, nog een periode van ongeveer 2 maanden gedetineerd zal zijn. Voor het geval dit vonnis binnen die termijn nog niet onherroepelijk is, zal de rechtbank bevelen dat de voorlopige hechtenis wordt geschorst met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de op te leggen gevangenisstraf. Die schorsing houdt verband met de op te leggen dadelijk uitvoerbare tbs met voorwaarden. Zou de verdachte de in dat kader te stellen voorwaarden niet naleven terwijl dit vonnis nog niet onherroepelijk is, dan bestaat de mogelijkheid om de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis te bevelen. Op die manier worden de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen gewaarborgd.
De deskundige heeft op zitting verklaard dat bij klinische plaatsing rekening gehouden dient te worden met een wachttijd van twee tot drie maanden. Voor het geval klinische plaatsing eerder kan geschieden dan de nog openstaande gevangenisstraf, zal de rechtbank bevelen dat de voorlopige hechtenis wordt geschorst met ingang van het moment waarop klinische plaatsing mogelijk is en de verdachte aankomt bij de [instelling] of soortgelijke forensische instelling. De voorlopige hechtenis zal worden geschorst op wat het eerst komt: het moment van de klinische plaatsing of het moment waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de op te leggen gevangenisstraf.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 37a, 38, 38a, 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gestelden stelt daarbij de volgende voorwaarden:
veroordeelde maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
dat veroordeelde meewerkt aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of het ter inzage aanbieden van een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ten behoeve van het vaststellen van de identiteit;
veroordeelde gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering;
veroordeelde werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
veroordeelde meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen
geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
- veroordeelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn/haar gezicht herkenbaar is. Deze
foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
  • veroordeelde werkt mee aan huisbezoeken.
  • veroordeelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door
andere instellingen of hulpverleners.
  • veroordeelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
  • veroordeelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact
hebben met veroordeelde, als dat van belang is voor het toezicht;
5. veroordeelde laat zich opnemen in de [instelling] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing;
6. als de reclassering dat nodig vindt kan veroordeelde en veroordeelde daarmee instemt en zo niet, na goedkeuring door de rechter, voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of veroordeelde deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar;
7. Veroordeelde werkt eventueel ook mee aan plaatsing in een kliniek ter overbrugging. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
8. veroordeelde laat zich na de opname in een zorginstelling behandelen door een ambulante zorgverlener, te bepalen door de reclassering, indien geïndiceerd door de reclassering en/of behandelaren van veroordeelde. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
9. veroordeelde verblijft na de opname in een zorginstelling in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, indien geïndiceerd door de reclassering en/of behandelaren van veroordeelde. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
10. veroordeelde gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
11. veroordeelde gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
12. veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
13. veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft opdracht aan de reclassering bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt de dadelijke uitvoerbaarheid van het toezicht en de terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Schorst de voorlopige hechtenisvan de verdachte met ingang van het moment dat de klinische behandeling van de verdachte start dan wel met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de op te leggen gevangenisstraf, en wel
onder de voorwaardendie hiervoor onder 1 tot en met 13 zijn opgenomen en voorts onder de volgende voorwaarden:
  • dat de verdachte, indien de opheffing der schorsing mocht worden bevolen, zich aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis niet zal onttrekken;
  • dat de verdachte, ingeval hij wegens het feit, waarvoor de voorlopige hechtenis is bevolen, tot andere dan vervangende vrijheidsstraf mocht worden veroordeeld, zich aan de tenuitvoerlegging daarvan niet zal onttrekken.
Het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis is afzonderlijk schriftelijk vastgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M.L. Wolters, voorzitter, en mr. M.M. Spooren en
mr. H.P. Eckert, rechters, bijgestaan door K. de Ruiter, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 september 2025.