ECLI:NL:RBNNE:2025:3735

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 september 2025
Publicatiedatum
12 september 2025
Zaaknummer
18/079981-25
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en bewezenverklaring poging tot zware mishandeling met bijzondere voorwaarden voor behandeling

Op 12 september 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1981, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood. Wel achtte de rechtbank de poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen. De feiten vonden plaats op 13 maart 2025 in Groningen, waar de verdachte de aangever bij zijn hoofd vastpakte, hem meerdere keren tegen de muur sloeg en zijn keel dichtkneep. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 250 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder opname in een zorginstelling en reclasseringstoezicht. De rechtbank hield rekening met de psychische problemen van de verdachte en zijn bereidheid om aan behandeling te werken. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de immateriële schade op 1.500 euro vaststelde, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/079981-25

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

12.september 2025 in de zaak van het Openbaar Ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] , thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 augustus 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.D. Arends, advocaat te Groningen. Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.R. Posthuma.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 maart 2025 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, (door in de woning van die [slachtoffer] )
  • [slachtoffer] bij zijn hoofd heeft vastgepakt en/of
  • het hoofd van die [slachtoffer] (meerdere malen) tegen de muur heeft geslagen en/of
  • de keel van die [slachtoffer] (hard) heeft dicht geknepen en/of daarbij te zeggen dat hij die [slachtoffer] dood zou maken en/of
  • vervolgens die [slachtoffer] met een voorwerp (een (kook)pan) (meerdere malen) tegen en/of op het hoofd heeft geslagen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 maart 2025 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (door in de woning van die [slachtoffer] )
  • [slachtoffer] bij zijn hoofd heeft vastgepakt en/of
  • het hoofd van die [slachtoffer] (meerdere malen) tegen de muur heeft geslagen en/of
  • de keel van die [slachtoffer] (hard) heeft dicht geknepen en/of daarbij te zeggen dat hij die [slachtoffer] dood zou maken en/of
  • vervolgens die [slachtoffer] met een voorwerp (een (kook)pan) (meerdere malen) tegen en/of op het hoofd heeft geslagen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; meer subsidiair
hij op of omstreeks 13 maart 2025 te Groningen [slachtoffer] heeft mishandeld door (door in de woning van die [slachtoffer] )
  • [slachtoffer] bij zijn hoofd vast te pakken en/of
  • het hoofd van die [slachtoffer] (meerdere malen) tegen de muur aan te slaan en/of
  • de keel van die [slachtoffer] (hard) dicht te knijpen en/of
  • vervolgens die [slachtoffer] met een voorwerp (een) (kook)pan) (meerdere malen) tegen en/of op het hoofd van die [slachtoffer] te slaan,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] verwondingen opliep aan zijn hoofd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft, naar eigen zeggen, keihard in de keel van aangever geknepen en vervolgens fors geweld tegen het hoofd van aangever gebruikt. Deze gedragingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de dood van aangever, dat verdachte daar het volle opzet op heeft gehad. Dit is ook in lijn met verdachtes verklaring bij de politie, inhoudende dat hij aangevers hoofd eraf zou hebben gesneden
als hij op dat moment bij het mes had gekund.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde en zich ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte moet worden vrijgesproken van het slaan van aangever met een pan, omdat ondersteunend bewijs daarvoor ontbreekt. Weliswaar kan worden vastgesteld dat verdachte de keel van aangever heeft dichtgeknepen en dat aangever hoofdletsel had, maar op basis van het dossier kan niets worden gezegd over de duur, frequentie en intensiteit van het handelen van verdachte. Ook is er geen letselrapportage aanwezig. Gelet daarop kan niet worden vastgesteld dat sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood en dus kan het voorwaardelijk opzet daarop niet komen vast te staan. Om dezelfde redenen kan evenmin worden vastgesteld dat sprake was van een aanmerkelijke kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde, anders dan de officier van justitie, niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1.
​De door verdachte ter zitting van 29 augustus 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb met één hand aangevers keel vastgegrepen en hem met mijn andere hand geslagen. Ik raakte hem ergens op zijn hoofd. Ik schrok toen ik bloed op de vloer zag liggen.
2. ​
​Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte (met fotobijlage) d.d. 14 maart 2025, opgenomen op pagina 6 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer]
d.d. 15 maart 2025, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Op donderdag 13 maart 2025 kwam een kennis bij mij aan de voordeur van mijn woning in Groningen. Mijn woning is gelegen aan de [adres] . Deze meneer noemt zichzelf [verdachte] . Er ontstond ruzie in de woning. Hierop pakte [verdachte] mij bij mijn hoofd en liep met mij naar de keuken toe. Hij sloeg met mijn hoofd meerdere keren tegen de muur aan. Ik voelde direct pijn aan mijn hoofd. Ik voelde dat [verdachte] mijn keel dicht kneep. Ik voelde en merkte dat ik moeite kreeg met ademhalen. Ik voelde een klap tegen mijn hoofd. Ik voelde wel direct pijn toen [verdachte] mij meerdere keren sloeg. Het letsel wat ik heb opgelopen is het volgende. Mijn keel is door [verdachte] dicht geknepen. Daardoor voelde ik meteen in een hoge mate pijn aan mijn keel. Mijn hoofd is door [verdachte] meermaals tegen de muur van mijn keuken aan geslagen. Daardoor liep ik op mijn voor- en achterhoofd meerdere verwondingen op en voelde ik meteen een hoge mate van pijn aan mijn hoofd. Ook begon mijn hoofd door deze mishandeling te bloeden. Doordat ik op mijn gezicht geslagen ben heb ik een snee in mijn bovenlip opgelopen.
3. ​
​Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (met fotobijlage) d.d. 14 maart 2025, opgenomen op pagina 11 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Ik zag dat een andere politie eenheid aanbelde bij de [adres] . Ik zag dat de deur werd geopend door een voor mij onbekende man. Ik zag dat de man een klein, rond wondje aan de linkerkant van zijn voorhoofd had. Ik zag dat er bloed vanuit deze wond sijpelde. Daarnaast zag ik dat de man een bloedende lip had. Ik hoorde dat de man zei dat hij ruzie had gehad en dat iemand hem had geslagen. Ik zag dat er op de grond twee bloedplasjes lagen en dat er op de muur bloed uitgesmeerd leek te zijn. Ik zag dat er op de vloer, tussen de keuken en de slaapkamer, een aantal bloeddruppels zichtbaar waren.
4. ​
​Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 15 maart 2025, opgenomen op pagina 29 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
V: Je bent gisteren aangehouden. Daarvoor was je bij iemand thuis aan de [adres]
. [slachtoffer] is zijn naam. Hoe kennen jullie elkaar en hoe zou je jullie relatie omschrijven?
A: [slachtoffer] ken ik als medegebruiker.
V: Wat is er verder gebeurd?
A: Ik weet dat hij op de grond lag, dat ik zijn keel dichtkneep. Ik kneep echt heel keihard zijn keel.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Vaststelling feiten
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast.
In de woning van aangever is ruzie ontstaan tussen verdachte en aangever. Verdachte heeft aangever tijdens deze ruzie bij zijn hoofd vastgepakt, het hoofd van aangever meerdere malen tegen de muur geslagen, de keel van aangever dichtgeknepen en aangever meerdere malen tegen het hoofd geslagen. Verbalisant [verbalisant] heeft verwondingen aan het hoofd van aangever waargenomen en heeft gezien dat op de vloer en op de muur bloedsporen aanwezig waren.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte aangever met een pan heeft geslagen nu aangever heeft verklaard dat hij vermoedt dat dit is gebeurd, verdachte dit ontkent en het dossier hiervoor geen ondersteunend bewijs bevat.
Vrijspraak poging tot doodslag
Om tot bewezenverklaring van een poging tot doodslag te komen, moet kunnen worden vastgesteld dat de verdachte opzet op de dood van aangever heeft gehad, al dan niet in voorwaardelijke zin.
De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, onvoldoende aanwijzingen in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting dat verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van aangever. Verdachte heeft dit ter terechtzitting ontkend en de enkele opmerking van verdachte bij de politie dat hij het mes niet kon vinden en dat anders de kop van aangever er misschien af was geweest, is hiervoor onvoldoende.
Van voorwaardelijk opzet op de dood is sprake als verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever als gevolg van zijn handelen zou kunnen komen te overlijden. Naar het oordeel van de
rechtbank biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten om met voldoende zekerheid te kunnen vaststellen dat het handelen van verdachte tot dodelijk letsel bij aangever had kunnen leiden. Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat hiervoor te weinig bekend is over hoe hard verdachte aangever heeft geslagen, met welke kracht verdachte aangevers keel heeft dichtgeknepen en hoelang dat duurde. Gelet hierop zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring poging tot zware mishandeling
Naar het oordeel van de rechtbank kan de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wel wettig en overtuigend bewezen worden. De rechtbank overweegt in dit verband dat verdachte het hoofd van aangever heeft vastgepakt en meerdere malen tegen de muur heeft geslagen, zijn keel heeft dichtgeknepen en meermalen tegen het hoofd van aangever heeft geslagen.
Het hoofd is net als de hals een kwetsbaar en vitaal onderdeel van het lichaam. Verdachte heeft meermalen op het hoofd van verdachte geslagen en ook het hoofd van aangever meermalen tegen de muur geslagen. Dergelijk geweld tegen het hoofd kan al gauw leiden tot zwaar lichamelijk letsel. In de hals bevinden zich de luchtweg, het strottenhoofd en slagaders en het is een feit van algemene bekendheid dat door het dichtknijpen van de keel, zuurstofgebrek met als gevolg hersenbeschadiging kan optreden. Gelet op de verklaringen van aangever en verdachte kan worden vastgesteld dat verdachte de keel met kracht heeft dichtgeknepen. Hierdoor was naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans aanwezig dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen als gevolg van het handelen van verdachte. Door op deze manier te handelen heeft verdachte deze aanmerkelijke kans ook aanvaard. Van contra-indicaties is niet gebleken. De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever en acht daarmee de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 13 maart 2025 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen in de woning van die [slachtoffer]
  • [slachtoffer] bij zijn hoofd heeft vastgepakt en
  • het hoofd van die [slachtoffer] meerdere malen tegen de muur heeft geslagen en
  • de keel van die [slachtoffer] hard heeft dichtgeknepen en
  • vervolgens die [slachtoffer] meerdere malen tegen en/of op het hoofd heeft geslagen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
subsidiairpoging tot zware mishandeling
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, uitgaande van een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Als bijzondere voorwaarden moeten de voorwaarden worden gesteld zoals geadviseerd door de reclassering.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel niet langer is dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Aan een voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd, met uitzondering van een locatieverbod.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, uit het psychologisch onderzoek pro Justitia door GZ-psycholoog drs. R. de Vries van 13 juni 2025 en uit het reclasseringsadvies van 21 augustus 2025, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van aangever [slachtoffer] door meermalen aangevers hoofd tegen de muur te slaan, zijn keel hard dicht te knijpen en door meermalen tegen het hoofd van aangever te slaan. Verdachte heeft hiermee een inbreuk gemaakt op de
lichamelijke integriteit van aangever en pijn en gevoelens van angst bij hem veroorzaakt. De rechtbank rekent het verdachte aan dat het geweld plaatsvond in de woning van aangever, een plek waar hij zich juist veilig hoort te voelen. Dat aangever verdachte die avond een slaaplek had geboden omdat hij anders op straat zou moeten slapen maakt het gebeuren extra wrang.
Persoon van verdachte
Uit het psychologisch onderzoek pro Justitia blijkt dat verdachte aan verschillende stoornissen lijdt. Er is sprake van een posttraumatische stressstoornis met dissociatieve reacties en een depressieve stemmingsstoornis. Daarnaast is sprake van verslavingsproblematiek, te weten een stoornis in het gebruik van alcohol, cannabis en cocaïne. De psycholoog stelt vast dat deze stoornissen ook ten tijde van het ten laste gelegde bij verdachte aanwezig waren. De ontremming bij verdachte kwam tenminste deels voort uit vergaand alcohol- en cocaïnemisbruik en de posttraumatische stressstoornis is medebepalend voor veel van verdachtes handelen. Gelet hierop adviseert de psycholoog het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank kan zich met deze conclusie verenigen en neemt deze over.
Uit het reclasseringsadvies blijkt dat sprake is van langdurige instabiliteit en hardnekkige problematiek, waarbij de psychische toestand en het middelengebruik van verdachte op de
voorgrond staan als belangrijkste risicofactoren. Verdachte is evenwel gemotiveerd om te werken aan zijn problemen, toont probleembesef en enig inzicht in zijn gedrag. Om het recidiverisico te verminderen adviseert de reclassering om aan een voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden te verbinden. Zij adviseert de opname van verdachte in een FPA, gevolgd door het voortzetten van de behandeling in een ambulant kader. Verdachte is al aangenomen bij FPA [instelling] en staat op de wachtlijst. Aangezien het van belang is dat verdachte aansluitend aan detentie wordt opgenomen is overbrugging aangevraagd bij het IFZ. Na de klinische opname dient verdachte begeleid te gaan wonen, een dagbesteding te volgen en zich financieel te laten begeleiden. Om het middelengebruik goed te kunnen monitoren, dient verdachte mee te werken aan controles daarop. Tot slot adviseert de reclassering aan verdachte een contact- en locatieverbod op te leggen.
Strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit en de impact hiervan op het slachtoffer, geen andere straf passend is dan een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de hoogte van de straf weegt de rechtbank mee dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens een soortgelijk feit, spijt heeft betuigd en dat het feit in verminderde mate aan hem kan worden toegerekend. Ook weegt de rechtbank mee dat verdachte zich openstelt voor behandeling en begeleiding en bereid is aan zichzelf te werken.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 250 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. De rechtbank zal de proeftijd bepalen op 2 jaren.
Deze straf is lager dan door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank uitgaat van een andere bewezenverklaring.
Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, met uitzondering van het locatieverbod. De rechtbank acht een contactverbod met het slachtoffer afdoende en ziet in een locatieverbod geen meerwaarde.
Benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van 750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering moet worden verklaard, omdat de gestelde immateriële schade niet aan de hand van stukken is onderbouwd. Subsidiair dient de toe te wijzen schadevergoeding ten opzichte van de gevorderde schadevergoeding te worden gematigd zodat de toe te wijzen schadevergoeding aansluit bij schadevergoeding die in vergelijkbare zaken wordt toegewezen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het subsidiair bewezenverklaarde.
Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de immateriële schade op 1.500,00. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, en de vordering voor het overige deel afwijzen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Beslag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen kleding en schoeisel dienen te worden teruggegeven aan verdachte en het inbeslaggenomen keukenmes en de waterpomptang aan aangever [slachtoffer] .
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal gelasten dat de kleding en het schoeisel van verdachte aan hem worden teruggeven. De rechtbank zal gelasten dat het keukenmes en de waterpomptang aan aangever [slachtoffer] worden teruggeven, nu deze goederen aan hem toebehoren.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 63, 302 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 250 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 60 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- veroordeelde meldt zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd bij Verslavingszorg Noord
Nederland op het adres [adres] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- veroordeelde laat zich opnemen in een FPA of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de
justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- veroordeelde laat zich behandelen door een forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te
bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend aan de klinische opname. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het gebruik van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
- veroordeelde verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen
door de reclassering. Het verblijf start aansluitend aan de klinische opname. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel
korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met slachtoffer de heer
[slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1982, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
- veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van dagbesteding, vrijetijdsbesteding of
vrijwilligerswerk, met een vaste structuur;
- veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen,
ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te
beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan de reclassering van de GGZ VNN Groningen de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten
behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan veroordeelde onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt veroordeelde om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van 1.500,00 (zegge: eenduizend vijfhonderd euro). Dit bedrag bestaat uit immateriële schade;
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 maart 2025 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van [slachtoffer] voor het overige af.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 1.500,00 (zegge: eenduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 maart 2025 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 25 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als veroordeelde voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, veroordeelde in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Gelast de teruggave aan veroordeelde van de in beslag genomen goederen:
- kleding en schoeisel (goednummer: [nummer] ).
Gelast de teruggave aan de als redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon [slachtoffer] :
  • mes (goednummer: [nummer] );
  • waterpomptang (goednummer: [nummer] ).
Dit vonnis is gewezen door mr. A. de Jong, voorzitter, mr. M.B.W. Venema en mr.
K. Offerein-Hulshoff, rechters, bijgestaan door mr. R. de Boer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 september 2025.