ECLI:NL:RBNNE:2025:3744

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 september 2025
Publicatiedatum
12 september 2025
Zaaknummer
18/039504-24 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

Op 12 september 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 18/039504-24, waarin de officier van justitie een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel heeft ingediend. De vordering betreft een bedrag van 24.000,00 euro, dat door de veroordeelde zou zijn verkregen uit criminele activiteiten. De behandeling van de zaak vond plaats op 29 augustus 2025, waarbij de veroordeelde werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. D. Schaddelee, en het Openbaar Ministerie werd vertegenwoordigd door mr. A.H.P. Polstra.

De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd dat het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel lager wordt vastgesteld op 7.400,00 euro, het bedrag dat medeverdachte aan de veroordeelde heeft overgemaakt. De verdediging heeft pleitbezorgd voor integrale vrijspraak en betoogd dat de vordering tot ontneming afgewezen dient te worden. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de veroordeelde een bedrag van 6.700,00 euro wederrechtelijk heeft verkregen, maar heeft de vordering tot ontneming afgewezen. Dit is gebaseerd op het feit dat er al eerder een verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel was opgelegd in de zaak van de medeverdachte.

De rechtbank concludeert dat het door de veroordeelde verkregen voordeel al eerder is ontnomen en dat de vordering van de officier van justitie om het bedrag te ontnemen niet kan worden toegewezen. De beslissing om de vordering af te wijzen is op 12 september 2025 uitgesproken door de rechtbank, waarbij mr. E.P. van Sloten niet in staat was om de beslissing mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/039504-24
beslissing van de meervoudige strafkamer d.d. 12 september 2025 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde]

veroordeelde,
geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats] .

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 25 februari 2025 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van 24.000,00 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/039504-24 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 29 augustus 2025. Veroordeelde is verschenen, bijgestaan door mr. D. Schaddelee, advocaat te Breukelen. Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.H.P. Polstra.

Standpunten

De officier van justitie
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd dat het bedrag van wederrechtelijk verkregen voordeel lager wordt vastgesteld, namelijk op een bedrag van 7.400,00, nu dat het bedrag is dat medeverdachte [medeverdachte] in totaal aan veroordeelde heeft overgemaakt.
De verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft in onderhavige strafzaak integrale vrijspraak bepleit. Gelet op het voornoemde stelt de verdediging zich op het standpunt dat de vordering tot ontneming van wedderechtelijk verkregen voordeel afgewezen dient te worden.

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van heden, 12 september 2025, in de zaak met parketnummer 18/039504-24 veroordeeld ter zake van medeplichtigheid aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B, onder C en onder D van de Opiumwet gegeven verbod, het plegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine en eenvoudig witwassen.
Hoewel de rechtbank in de onderliggende strafzaak van oordeel is dat veroordeelde een hoeveelheid geld, te weten 6.700,00 euro, wederrechtelijk heeft verkregen, is de rechtbank van oordeel dat de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen moet worden. Gelet op het bepaalde in artikel 36e lid 10 van het Wetboek van Strafrecht dient de rechtbank rekening te houden met uit hoofde van eerdere beslissingen opgelegde verplichtingen tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. In de zaak van medeverdachte [medeverdachte] is een bedrag van 24.000,00 aan wederrechtelijk verkregen voordeel ontnomen. De verplichting tot het betalen van voornoemd geldbedrag is niet hoofdelijk aan medeverdachte [medeverdachte] opgelegd. Het door veroordeelde in onderhavige zaak wederrechtelijk verkregen voordeel is het geld dat [medeverdachte] van die 24.000,00 aan veroordeelde heeft overgemaakt. Het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel van 6.700,00 is dus al eerder uit andere hoofde ontnomen. Gelet op het voornoemde zal de rechtbank de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in onderhavige zaak afwijzen.

Beslissing

Wijst de vordering van de officier van justitie af.
Deze uitspraak is gegeven door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. A.S. Venema-Dietvorst en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. A. Kamphuis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 september 2025.
Mr. E.P. van Sloten is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.