ECLI:NL:RBNNE:2025:3748

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 augustus 2025
Publicatiedatum
15 september 2025
Zaaknummer
25/438
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering uitkering op grond van de Wet WIA en beoordeling van nieuwe feiten en omstandigheden

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 22 augustus 2025, wordt het beroep van eiser tegen de weigering van het Uwv om terug te komen van een eerder besluit over het stopzetten van zijn ziekengeld beoordeeld. Eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet WIA, maar het Uwv oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een heroverweging van het eerdere besluit rechtvaardigden. De rechtbank concludeert dat het Uwv terecht heeft aangenomen dat eiser geen nieuwe feiten heeft aangedragen die niet eerder konden worden ingediend. Eiser had zich eerder ziek gemeld en had geen bezwaar gemaakt tegen eerdere besluiten van het Uwv. De rechtbank oordeelt dat de medische beoordelingen in 2018 en 2019 adequaat waren en dat de nieuwe inzichten over autisme die eiser aanvoert, niet voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op de gevraagde uitkering en geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Leeuwarden
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 25/438

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2025 in de zaak tussen

[naam] uit [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. I.A. Amsinga).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van het Uwv om terug te komen van een besluit van 25 oktober 2018 over het stopzetten van zijn ziekengeld met ingang van 2 december 2018.
1.1.
Die weigering staat in het besluit van 17 mei 2024. Met het besluit op bezwaar van 16 december 2024 is het Uwv bij die weigering gebleven. Tegen dat besluit heeft eiser beroep ingesteld.
1.2.
Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Op 28 juni 2025 heeft eiser nadere stukken ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het Uwv. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.
1.4.
Op 14 augustus 2025 heeft eiser een mail naar de rechtbank gestuurd. Omdat dit na de sluiting van het onderzoek was en de mail voor de rechtbank geen aanleiding is om het onderzoek te heropenen, laat zij deze mail buiten beschouwing.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser, geboren op [geboortedatum] was werkzaam als [beroep] voor 36 uur per week. Op 1 september 2017 heeft hij zich vanuit de Werkloosheidswet ziek gemeld met psychische klachten. Na een onderzoek door de verzekeringsarts J.R. Louter en de AIOS verzekeringsgeneeskunde N. van der Weide en de arbeidsdeskundige E.A.J. Postma heeft het Uwv het besluit van 25 oktober 2018 genomen. Daarin stond dat eiser met ingang van 1 december 2018 geen recht op ziekengeld meer had, omdat hij met zijn medische beperkingen in passende functies nog tenminste 65% van zijn oude loon kon verdienen. Tegen dat besluit heeft eiser geen bezwaar gemaakt. Vanaf 15 februari 2019 heeft eiser weer ziekengeld gekregen. Met ingang van 25 maart 2019 heeft het Uwv hem bij besluit van 2 september 2019 hersteld verklaard. Ook tegen dat besluit heeft eiser geen bezwaar gemaakt.
2.1
Op 16 januari 2024 heeft eiser het Uwv gevraagd om een uitkering op grond van de wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (wet WIA), omdat hij sinds 1 oktober 2018 arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft deze aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 25 oktober 2018. De verzekeringsarts J.J. Smits heeft eiser onderzocht. Bij het besluit van 17 mei 2024 heeft het Uwv eisers verzoek afgewezen omdat er volgens Smits geen sprake was van nieuwe feiten en omstandigheden. Dit had tot gevolg dat eiser geen recht op WIA-uitkering heeft omdat hij de wachttijd van 104 weken niet heeft volgemaakt. In de bezwaarprocedure heeft de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep M. Peerden eiser onderzocht en op 11 december 2024 gerapporteerd. Hij was het eens met Smits. Vandaar de ongegrondverklaring van eisers bezwaar. Vervolgens is deze procedure begonnen.

Beoordeling door de rechtbank

Wat moet de rechtbank beoordelen?
3. Het Uwv heeft op de aanvraag van eiser beslist met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat de rechtbank aan de hand van de beroepsgronden toetst of het Uwv zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het besluit van 16 december 2024 die toets doorstaat, kan de rechtbank toch aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat dit besluit evident onredelijk is. Onder nieuwe feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd [1] . De tekst van artikel 4:6 van de Awb staat in de bijlage.
3.1
De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Hierna legt zij uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat vinden partijen?
4. Volgens eiser stelt het Uwv dat er geen nieuwe feiten en/of omstandigheden zijn, terwijl hij die wel degelijk heeft aangedragen en beargumenteerd. Dit wordt door het Uwv niet gemotiveerd of onderbouwd en is onjuist. Feit is dat er sprake is van nieuwe inzichten (medisch/wetenschappelijk), maar dat wordt door het Uwv afgedaan omdat hij dat zelf moeilijk kan onderbouwen. Daar zou een onafhankelijke deskundige voor ingeroepen moeten worden. De beslissing zou moeten zijn dat er wordt teruggekomen van de beslissing van 25 oktober 2018. In die beslissing staat dat eisers ziekengeld per 2 december 2018 wordt beëindigd. Er is echter bij de medische beoordeling toen onvoldoende of geen rekening gehouden met de beperkingen ten gevolge van zijn destijds gediagnostiseerde aandoening en andere destijds niet gediagnostiseerde aandoeningen.
4.1
Op de zitting heeft eiser verteld dat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen de
eerdere besluiten. Hij had geen bezwaargronden en wist ook niet hoe het allemaal werkte. Hij realiseerde zich pas in de loop van de tijd, mede gelet op het feit dat hij nog maar 20 uur per week kan werken, wat de gevolgen van zijn aandoening zijn en dat die situatie zo zou blijven. Eiser kwam er later achter dat hij autisme had, wat is bevestigd. Verder is er een nieuw inzicht bij behandelaars dat het fenomeen bij volwassenen een nieuw gegeven is. Dat inzicht bestond tien jaar geleden niet. Autisme werd toen niet vastgesteld bij volwassenen. Alleen bij kinderen. Tien jaar geleden is hij ook bij de GGZ geweest, maar die diagnose werd daarom toen niet gesteld.
5. Het Uwv heeft zijn standpunt gebaseerd op het rapport van 11 december 2024 van Peerden. Deze kende de voorgeschiedenis van eiser, heeft uitgebreid met hem gesproken en heeft hem onderzocht. Peerden kende het rapport van Smits en was het met hem eens. Volgens het verweerschrift zijn de beroepsgronden dezelfde als die van het bezwaar. Eiser vermeldt geen nieuwe feiten of omstandigheden; daarom ziet het Uwv geen reden om zijn standpunt te wijzigen.
Wat vindt de rechtbank?
6. Eiser beroept zich op nieuwe inzichten in zijn aandoening (autisme). Hij heeft echter niet concreet gemaakt welke nieuwe inzichten dat precies zijn, hoe die concreet op hem betrekking hebben en hoe die maken dat het besluit van 15 december 2018 onjuist is geweest. Bij brief van 20 maart 2024 heeft het Uwv eiser de gelegenheid gegeven om nadere informatie in te zenden. Eiser heeft in zijn reactie van 25 maart 2024 wel verwezen naar informatie op het internet over autisme (bijvoorbeeld naar de brochure
“Een diagnose autisme….en dan? Handreiking voor volwassenen met autisme”), maar dat is geen informatie die op hem persoonlijk betrekking heeft. Bovendien wisten de verzekeringsartsen in 2018 en 2019 al van het bestaan van autisme bij eiser (die toen volwassen was); dat blijkt uit het rapport van Louter van 27 februari 2018, waarin staat dat eiser wat autistiform overkwam (“indruk: wat autistiforme trekken bij een man met beperkte sociale vaardigheden”); verder stelt Van der Weide in zijn rapport van 24 september 2018 de diagnose “autistisme spectrumstoornis”. Deze artsen hebben bij het opstellen van de Functionele Mogelijkhedenlijst rekening gehouden met de medische beperkingen die deze aandoening voor eiser oplevert.
6.1
Dat alles valt ook af te leiden uit het rapport van Peerden van 11 december 2024.
Hij heeft deze voorgeschiedenis van eiser in zijn overwegingen meegenomen; in het dossier zit verder een brief van 9 oktober 2018 van GGZ Centraal, waaruit blijkt dat eiser geen gebruik heeft gemaakt van het aanbod van een diagnostisch traject. Verder meldt Peerden dat eiser op de hoorzitting heeft gezegd dat hij ook darmklachten heeft. Daarvan zegt Peerden echter dat het enkel noemen daarvan geen aanleiding geeft om het eerdere belastbaarheidsoordeel in een ander perspectief te zien. Daarbij merkt de rechtbank op dat eiser in 2018 en 2019 kennelijk die klachten niet bij de verzekeringsartsen heeft gemeld: uit hun rapporten blijken die niet. De conclusie van Peerden is dat eiser geen feitelijke gegevens aandraagt die als nieuwe feiten en omstandigheden kunnen worden gewaardeerd of zelfs maar twijfel zouden kunnen opwerpen. De in 2018 vastgelegde aandachtspunten sloten volgen Peerden naar aard en mate prima aan bij de bevindingen van Louter en Van der Weide en ook bij de informatie van eisers behandelaars.
6.2
Dat er de laatste jaren sprake is van nieuwe inzichten over autisme, en wel zodanig dat er, nu terugkijkend, anders naar de problematiek gekeken zou moeten worden, volgt Peerden niet. Deze inzichten heeft eiser ook niet met feitelijke gegevens onderbouwd. Hij heeft volgens Peerden geen concrete, op hem betrekking hebbende, nieuwe feiten en omstandigheden – die ook niet eerder hadden kunnen worden ingebracht - aangevoerd die maken dat zijn beperkingen in 2018 door Louter en Van der Weide zijn onderschat. Het enkel wijzen op nieuwe inzichten als het gaat om autisme, zonder dit te specificeren, baat eiser volgens Peerden niet. Ook heeft eiser geen medische rapporten overgelegd die over hemzelf gaan en nieuwe feiten en omstandigheden bevatten. Het rapport van Peerden is inzichtelijk, goed gemotiveerd en bevat geen tegenstrijdigheden. Niet gebleken is dat hij iets over het hoofd heeft gezien. Ten slotte is niet gebleken dat het besluit van 15 december 2018 evident onredelijk was. Nu eiser geen twijfel heeft gezaaid aan het oordeel van het Uwv, is er geen aanleiding voor het inroepen van een onafhankelijk deskundige. Het Uwv heeft terecht aangenomen dat eiser geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangevoerd als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb. Het heeft het verzoek van eiser met toepassing van het tweede lid van dat artikel kunnen afwijzen. Het beroep slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hij krijgt zijn griffiegeld niet terug en heeft geen recht op een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in aanwezigheid van M. Lammerts-Rannenburg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Artikel 4:6 van de Awb
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2 Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 augustus 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1172.