ECLI:NL:CRVB:2025:1172

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 augustus 2025
Publicatiedatum
6 augustus 2025
Zaaknummer
24/1491 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering na eerdere afwijzing en nieuwe medische gegevens

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uwv om terug te komen op eerdere besluiten waarbij de aanvraag om een Wajong-uitkering is afgewezen. Betrokkene heeft nieuwe medische gegevens overgelegd, maar het Uwv stelt dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven om de eerdere besluitvorming te herzien. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en oordeelt dat het Uwv terecht heeft geweigerd om terug te komen op de eerdere besluiten. De Raad volgt niet het standpunt van betrokkene dat de nieuwe medische gegevens de eerdere afwijzing onjuist maken. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard, maar de Raad vernietigt deze uitspraak en verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. De uitspraak is gedaan op 6 augustus 2025.

Uitspraak

24/1491 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 mei 2024, 23/2394 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 6 augustus 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd om terug te komen van eerdere besluitvorming waarbij de aanvraag om een Wajong-uitkering is afgewezen. Volgens het Uwv is geen sprake van nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Betrokkene heeft gesteld dat hij nieuwe medische gegevens heeft overgelegd, waaruit blijkt dat de eerdere besluitvorming onjuist is geweest en dat hij recht heeft op een Wajong-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, het Uwv terecht heeft geweigerd terug te komen van de eerdere besluiten.

PROCESVERLOOP

Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 25 juni 2025. Het Uwv heeft zich via beeldbellen laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs. Namens betrokkene is verschenen mr. R.S. Pot, advocaat.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Betrokkene, geboren op [geboortedatum] 1989, heeft met een door het Uwv op 2 mei 2007 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij heeft betrokkene vermeld dat hij beperkt is door klachten van hoofdpijn en trillende handen als gevolg van een auto-ongeval waarbij hij als fietser was betrokken. Betrokkene heeft medische stukken bij zijn aanvraag meegezonden die zien op onderzoeken in 2006. Met een besluit van 5 november 2007 heeft het Uwv geweigerd om betrokkene een Wajong-uitkering toe te kennen, omdat hij op en na zijn achttiende verjaardag, [geboortedatum] 2007, minder dan 25% arbeidsongeschikt is bevonden. Het bezwaar tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 9 april 2008 ongegrond verklaard. Dit besluit staat in rechte vast.
1.2.
Op 20 september 2010 heeft betrokkene opnieuw een aanvraag voor een Wajonguitkering ingediend, waarbij hij onder meer melding heeft gemaakt van migraine, nek- en rugklachten, pijnklachten in zijn been, concentratiestoornis, slaapproblemen, agressief gedrag en stress. Na onderzoek door een verzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 19 oktober 2010 besloten dat niet teruggekomen wordt van het besluit van 5 november 2007, omdat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die daartoe aanleiding geven. Hiertegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Op 27 september 2013 heeft betrokkene voor de derde maal een aanvraag om uitkering op grond van de Wajong ingediend. Het Uwv heeft deze aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen van de besluiten van 5 november 2007 en van 19 oktober 2010. Medische informatie van onder meer een longarts, een chirurg en een psychiater werd overgelegd. Na onderzoek door een verzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 30 oktober 2013 de aanvraag afgewezen omdat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die reden geven de eerdere besluitvorming te herzien. Wat betreft de psychische en longklachten heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een andere ziekteoorzaak. Hiertegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.4.
Op 25 mei 2018 heeft betrokkene voor de vierde maal een aanvraag voor een Wajonguitkering ingediend. Daarbij heeft betrokkene vermeld dat hij sinds 2006 een nietaangeboren hersenbeschadiging heeft en veel lichamelijke klachten. Medische informatie van de behandelend sector is overgelegd. Het betreft onder meer een brief van de huisarts van 24 mei 2018, een eindrapport van een Individueel Psychodiagnostisch Onderzoek van mei 2016 en informatie van de chirurg van 25 augustus 2008. Bij besluit van 15 juni 2018 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Het bezwaar is bij besluit van 15 november 2018 ongegrond verklaard. Voor zover het betreft een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid heeft het Uwv vastgesteld dat betrokkene niet verzekerd is en dat de aanvraag niet binnen vijf jaar na de eerste aanvraag is ingediend. Betrokkene heeft zich op het standpunt gesteld dat de zwakbegaafdheid en het beneden gemiddeld IQ als een nieuw feit moet worden aangemerkt. In beroep heeft betrokkene een rapport van Mentrum van 9 februari 2020 ingezonden ter onderbouwing van zijn standpunt. Verder heeft betrokkene met een beroep op de duuraanspraken-jurisprudentie gevraagd om het oorspronkelijke besluit voor de toekomst te herzien. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 15 november 2018 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 7 juli 2021 [1] heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
1.5.
Op 13 september 2022 heeft betrokkene voor de vijfde maal een Wajong-uitkering aangevraagd, die door het Uwv is aangemerkt als een verzoek om terug te komen op de eerdere besluitvorming over de Wajong-aanspraken van betrokkene. Naast het rapport van Mentrum van 9 februari 2020 is een rapport van 2 mei 2022 van een psychologisch onderzoek van orthopedagoog D. van der Land van MEE overgelegd. Na onderzoek door een verzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 6 oktober 2022 geoordeeld dat de overgelegde stukken geen nieuwe medische informatie bevatten, op grond waarvan de aanvraag is afgewezen.
1.6.
Bij besluit van 16 maart 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 6 oktober 2022 ongegrond verklaard. Daaraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv zich niet deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Het Uwv dient de aanvraag van betrokkene alsnog inhoudelijk te beoordelen. De rechtbank heeft overwogen dat betrokkene in de voorafgaande procedure bij de Raad zijn standpunt alleen met het rapport van Mentrum van 9 februari 2020 heeft onderbouwd. In dat rapport is het (totaal) IQ van betrokkene geschat op 46. In de uitspraak van 7 juli 2021 heeft de Raad hierover geoordeeld dat de conclusie uit dit rapport niet maakt dat de beoordeling van de verzekeringsarts in 2007 onjuist is geweest.
2.2.
In de huidige procedure heeft betrokkene, naast het rapport van Mentrum, ook een rapport van een orthopedagoog van MEE van 2 mei 2022 overgelegd. In dit rapport concludeert de orthopedagoog onder meer dat betrokkene wat betreft zijn verstandelijke vermogens op een zeer moeilijk lerend (matig verstandelijk beperkt) niveau presteert en dat hij in dit onderzoek op vergelijkbaar niveau presteert als in het onderzoek van Mentrum uit 2020.
2.3.
De beide rapporten tezamen hebben bij de rechtbank twijfels gezaaid over de juistheid van de beoordeling van het Uwv in 2007. Beide rapporten geven hetzelfde IQ aan. De rapporten konden niet eerder worden overgelegd en zijn daarom aan te merken als nieuwe feiten. Dat de Raad in zijn uitspraak van 7 juli 2021 het rapport van Mentrum van 9 februari 2020 niet als een nieuw feit kwalificeerde, maakt de beoordeling volgens de rechtbank niet anders, omdat er nu een tweede tegenrapport is.
Het hoger beroep van het Uwv
3.1.
Het Uwv is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Aangevoerd is dat de rapporten van MEE en Mentrum geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn en verwezen is naar wat de Raad hierover in de uitspraak van 7 juli 2021 heeft overwogen. Verder is aangevoerd dat de rapporten die in 2020 respectievelijk 2022 zijn opgesteld niets zeggen over de medische situatie van betrokkene op zijn zeventiende en achttiende jaar ( [geboortedatum] 2006 – [geboortedatum] 2007). In het rapport van MEE wordt namelijk nadrukkelijk vermeld dat de latere auto-ongevallen in 2009 en 2012 mogelijk van invloed zijn geweest op het cognitieve niveau van functioneren van betrokkene. Het vastgestelde IQ van 45 ziet op de onderzoeksdatum van 21 februari 2022 en niet op het zeventiende en achttiende jaar van betrokkene. Verder heeft het Uwv in dat verband verwezen naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 december 2023, waarin is vermeld dat het IQ in principe weliswaar een min of meer vast gegeven is, maar beïnvloed kan worden door bijvoorbeeld ernstige neurologische ziektebeelden, degeneratieve afwijkingen zoals dementie, en leeftijd. Psychische klachten kunnen leiden tot vermoeidheid en verminderde inzet en leiden tot lagere uitkomsten.
Het standpunt van betrokkene
3.2.
Betrokkene heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering om terug te komen van de eerdere besluitvorming heeft vernietigd en doet dat aan de hand van wat het Uwv in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt.
4.1.
Het Uwv heeft op de herhaalde aanvraag van betrokkene beslist met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
4.2.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.3.
Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat het Uwv kan worden gevolgd in zijn standpunt dat de medische rapporten, die betrokkene aan de vijfde aanvraag ten grondslag heeft gelegd, geen nieuwe feiten of omstandigheden bevatten die aanleiding geven om de beoordeling in 2007 onjuist te achten.
4.3.1.
Het rapport van Mentrum van 9 februari 2020 is al bij een eerdere aanvraag door betrokkene overgelegd. Daarover heeft de Raad in zijn uitspraak van 7 juli 2021 reeds geoordeeld dat het enkele feit dat bij het onderzoek door Mentrum het IQ is bepaald op 46 niet maakt dat de beoordeling van de verzekeringsarts in 2007 onjuist was. In dat verband heeft de Raad overwogen dat in het rapport van de verzekeringsarts van 9 juli 2007, dat mede ten grondslag lag aan het besluit van 5 november 2007, gegevens van de school van betrokkene zijn vermeld. Volgens die gegevens is betrokkene laag normaal begaafd tot net zwakbegaafd en is zijn IQ destijds, een groot aantal jaren voorafgaand aan het onderzoek door Mentrum, vastgesteld op 85. Volgens de school had betrokkene destijds op het praktijkonderwijs, waar het gemiddelde IQ van de leerlingen rond de 80 ligt, geen leerachterstand. Verder is volgens de informatie van de school opvallend dat betrokkene niet snel te pakken is voor rottigheid; hij weet precies hoe hij iets moet aanpakken. De Raad heeft in zijn uitspraak van 7 juli 2021 geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid van deze gegevens van destijds. Dit wordt niet anders door de toelichting van de GZ-psycholoog van 28 januari 2021 bij het rapport van 9 februari 2020 dat minder aannemelijk, maar niet uitgesloten is, dat het huidige gemeten niveau van presteren sterk ‘gedrukt’ is door bijkomende – naar de Raad begrijpt: na het achttiende jaar opgetreden – neurologische schade.
4.3.2.
Dat de auto-ongevallen van betrokkene in 2009 en 2012, en ook de latere trauma als gevolg van mishandelingen en de psychische klachten, factoren zijn die invloed kunnen hebben op het huidige functioneren van betrokkene, staat ook in het MEE-rapport van 2 mei 2022 dat betrokkene bij zijn vijfde Wajong-aanvraag heeft overgelegd. Uit het rapport blijkt dat het in februari 2022 verrichte onderzoek een indruk geeft hoe betrokkene op dat moment functioneert. Het Uwv kan worden gevolgd in zijn standpunt dat de bevindingen in het rapport van 2 mei 2022 daarom niet te herleiden zijn tot de medische situatie van betrokkene in 2007.
4.3.3.
Anders dan de rechtbank oordeelde houden de rapporten van Mentrum van 9 februari 2020 en van MEE van 2 mei 2022 geen feiten of omstandigheden in die aanleiding geven voor twijfel aan de eerdere beoordeling in 2007. Het Uwv was daarom niet gehouden de aanvraag van september 2022 inhoudelijk te beoordelen, als ware het een eerste aanvraag.
4.4.
Uit 4.3 tot en met 4.3.3 volgt dat het Uwv de aanvraag van betrokkene op juiste gronden heeft afgewezen. Voor het raadplegen van een onafhankelijk deskundige wordt geen aanleiding gezien. In wat betrokkene heeft aangevoerd wordt ook geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep van het Uwv slaagt. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit wordt ongegrond verklaard. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, zal het in beroep door betrokkene gedane verzoek om schadevergoeding worden afgewezen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 16 maart 2023 ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en D.S. de Vries en F.M. Rijnbeek als leden, in tegenwoordigheid van C.M. Snellenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2025.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) C.M. Snellenberg

Voetnoten

1.CRvB 7 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1623.