In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 10 september 2025, wordt het verzoek van de verzoeker om een proceskostenveroordeling tegen het CBR behandeld. De verzoeker had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van het CBR van 26 augustus 2025, maar trok zijn verzoek om voorlopige voorziening in nadat het CBR op 4 september 2025 het bezwaar gegrond verklaarde. De voorzieningenrechter heeft het CBR in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling, waarop het CBR geen verweer voerde. De voorzieningenrechter oordeelt dat het CBR aan het verzoek van de verzoeker is tegemoetgekomen door het bezwaar gegrond te verklaren, en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op deze regel rechtvaardigen. Daarom wordt het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen. De proceskosten worden vastgesteld op € 907,-, en het CBR wordt ook veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 194,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.