ECLI:NL:RBNNE:2025:3758

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
16 september 2025
Zaaknummer
LEE 25/3158
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om proceskostenveroordeling na intrekking voorlopige voorziening tegen CBR

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 10 september 2025, wordt het verzoek van de verzoeker om een proceskostenveroordeling tegen het CBR behandeld. De verzoeker had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van het CBR van 26 augustus 2025, maar trok zijn verzoek om voorlopige voorziening in nadat het CBR op 4 september 2025 het bezwaar gegrond verklaarde. De voorzieningenrechter heeft het CBR in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling, waarop het CBR geen verweer voerde. De voorzieningenrechter oordeelt dat het CBR aan het verzoek van de verzoeker is tegemoetgekomen door het bezwaar gegrond te verklaren, en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op deze regel rechtvaardigen. Daarom wordt het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen. De proceskosten worden vastgesteld op € 907,-, en het CBR wordt ook veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 194,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 25/3158

uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 september 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. E. Alija),
en

de directie van het CBR, het CBR

(gemachtigde: mr. E. van Pernis - van de Wal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van verzoeker om een veroordeling van het CBR in de proceskosten. Verzoeker heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van zijn verzoek tegen het besluit van het CBR van 26 augustus 2025. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 26 augustus 2025.
1.1.
Hij heeft het verzoek ingetrokken omdat het CBR bij besluit van 4 september 2025 het bezwaar gegrond heeft verklaard.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het CBR in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Het CBR heeft de rechtbank meegedeeld dat zij geen verweer voeren tegen vergoeding van een procespunt voor het verzoekschrift en het griffierecht.
1.3.
De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hij legt hierna uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
3.1.
In een voorlopige-voorzieningenprocedure is het antwoord op de vraag of geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb afhankelijk van het specifieke doel van die procedure, namelijk het voorkomen van onevenredig nadeel hangende een bezwaar- of beroepsprocedure. Dit betekent dat geheel of gedeeltelijk wordt tegemoetgekomen als bedoeld in dit artikel, indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het besluit voorlopig opschort, dan wel een maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt. [3]
Is het CBR aan het verzoek tegemoetgekomen?
4. Het CBR heeft met het besluit van 4 september 2025 het bezwaar van verzoeker gegrond verklaard. Hiermee is het CBR aan het bezwaar van verzoeker tegemoetgekomen. Het uitgangspunt is dat het enkele feit dat het bestuursorgaan aan verzoeker tegemoetkomt reden is om het verzoek om proceskostenveroordeling toe te wijzen. Verzoeker heeft dan namelijk een reden gehad om het verzoek om voorlopige voorziening in te dienen. Op dit uitgangspunt kan slechts een uitzondering worden gemaakt vanwege bijzondere omstandigheden.
4.1.
De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat het CBR met de gegrondverklaring van het bezwaar aan het verzoek van verzoeker is tegemoetgekomen. Er is geen sprake van een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om het CBR in de proceskosten te veroordelen toe.
Welke kosten dient het CBR te vergoeden?
5. De proceskosten worden als volgt berekend. Verzoeker heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde. Deze gemachtigde heeft een proceshandeling verricht: het indienen van een verzoekschrift. Deze proceshandeling levert één punt op met een waarde van € 907,-. Dat betekent dat de totale proceskosten die het CBR moet vergoeden € 907,- bedragen.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling toe. Nu het CBR aan verzoeker is tegemoetgekomen, ziet de voorzieningenrechter hierin aanleiding om het CBR ook te veroordelen tot vergoeding van het door verzoeker betaalde griffierecht ten bedrage van € 194,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • veroordeelt het CBR tot betaling van € 907,- aan verzoeker;
  • draagt het CBR op het betaalde griffierecht van € 194,- aan verzoeker te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.I. Havinga, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met toepassing van 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb).
2.Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Bpb). Artikel 8:75a van de Awb is op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.
3.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de CRvB) van 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3263.