ECLI:NL:RBNNE:2025:3776

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
18 september 2025
Zaaknummer
LEE 25/3102
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom door college van burgemeester en wethouders van Midden-Groningen

Op 10 september 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Groningen. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in verband met een opgelegde last onder dwangsom vanwege overtreding van de Algemene plaatselijke verordening Midden-Groningen 2024. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk ongegrond is en wijst het af zonder zitting, omdat er geen spoedeisend belang is aangetoond. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de last onder dwangsom, die hem was opgelegd op 22 juli 2025, en verzocht om schorsing van dit besluit. De voorzieningenrechter stelt vast dat er geen acute financiële noodsituatie is en dat de gevolgen van het late moment van indiening van het verzoek in de risicosfeer van verzoeker liggen. Bovendien is er geen evident onrechtmatig besluit van het college vastgesteld, waardoor het verzoek om voorlopige voorziening niet kan worden toegewezen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 25/3102

uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 september 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Groningen, het college,
(gemachtigde: K. Hoeben).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.
1.2.
Met het bestreden besluit van 22 juli 2025 heeft het college aan verzoeker een last onder dwangsom opgelegd vanwege overtreding van artikel 2.10 van de Algemene plaatselijke verordening Midden-Groningen 2024 (de APV). Hierbij heeft het college aangegeven dat verzoeker de overtreding kan beëindigen door de verkeerssituatie bij [locatie] zodanig aan te passen dat deze in overeenstemming is met de situatie zoals beschreven in het verkeersbesluit van 6 maart 2006. Verzoeker dient de overtreding voor 15 augustus 2025 te beëindigen. Voldoet hij niet aan deze last dan zal het college overgaan tot uitvoering van de last en dan verbeurt verzoeker een dwangsom van € 500,- voor elke week dat de strijdigheid voortduurt tot een maximum van € 2.000,-. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.3.
Ook heeft verzoeker op 28 augustus 2025 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Hierbij verzoekt hij primair om het besluit van 22 juli 2025 te schorsen totdat op bezwaar is beslist en subsidiair verzoekt hij de voorzieningenrechter om te bepalen dat geen dwangsommen worden verbeurd en dat de feitelijke handhaving wordt opgeschort totdat de rechtsvraag over de openbaarheid van [locatie] definitief is beantwoord.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
2.1.
Verzoeker voert hierover aan dat hij het risico loopt dwangsommen te verbeuren vanaf 15 augustus 2025, dat financiële gevolgen niet eenvoudig herstelbaar zijn en dat de gemeente zelf erkent dat de openbaarheid van [locatie] onzeker is maar dat zij desondanks toch handhaaft.
2.2.
Het college heeft in het e-mailbericht van 8 september 2025 bericht dat er inmiddels drie dwangsommen zijn verbeurd en dat het college bereid is om de invordering van de dwangsommen op te schorten totdat op het bezwaarschrift is beslist.
2.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker niet onderbouwd dat een acute financiële noodsituatie dreigt. De voorzieningenrechter stelt daarbij voorop dat verzoeker het verzoek om een voorlopige voorziening heeft gedaan op een moment dat de begunstigingstermijn al geruime tijd was verstreken en reeds dwangsommen werden verbeurd. De gevolgen van dit late moment van indiening van het verzoek ligt in de risicosfeer van verzoeker. Daarnaast heeft het college verklaard dat de dwangsommen niet zullen worden ingevorderd totdat op verzoekers bezwaarschrift is beslist. Gelet hierop oordeelt de voorzieningenrechter dat er geen sprake (meer) is van een spoedeisend belang.
3. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan de door hem gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door het college ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit in bezwaar in stand zal blijven. Met andere woorden: als overduidelijk is dat het college ten onrechte een overtreding van verzoeker heeft geconstateerd. Daarvan is hier naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake. Het antwoord op de vraag of er sprake is van een overtreding leent zich in beginsel niet voor deze spoedprocedure omdat daarvoor grondiger onderzoek nodig is. Het college heeft het bestreden besluit gebaseerd op een uitgebreide rapportage en de voorzieningenrechter is gelet op de inhoud daarvan van oordeel dat niet op voorhand duidelijk is dat ernstig getwijfeld moet worden aan de juistheid van het bestreden besluit. De voorzieningenrechter ziet ook in wat verder is aangevoerd geen aanleiding om te oordelen dat er sprake is van een situatie waarin het bestreden besluit evident onrechtmatig is.

Conclusie en gevolgen

4. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dus af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.F. Bruinenberg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.I. Havinga, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.