ECLI:NL:RBNNE:2025:3841

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
23 september 2025
Zaaknummer
C/19/131203 / HA ZA 20-90
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak in aardbevingszaak over bewijsvermoeden en benoeming deskundige

In deze civiele procedure, aangespannen door [eiser] B.V. tegen de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), heeft de rechtbank Noord-Nederland op 10 september 2025 een tussenuitspraak gedaan. De zaak betreft schadevergoeding voor fysieke schades die [eiser] stelt te hebben geleden als gevolg van bodembeweging door gaswinning. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis van 16 april 2025 bepaald dat NAM moet bewijzen dat de schade ook zonder gaswinning zou zijn opgetreden. De rechtbank heeft voorts overwogen dat NAM dit bewijsvermoeden nog niet heeft weerlegd en heeft besloten een deskundige van STAB te benoemen om de zaak verder te onderzoeken.

De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten over de benoeming van de deskundige en de aan hem voor te leggen vragen kenbaar te maken. NAM heeft twijfels geuit over de deskundigheid van STAB en heeft voorgesteld om de vraagstelling te beperken tot de inhoud van het RCA-onderzoek. [eiser] heeft zich aangesloten bij de door de rechtbank voorgestelde deskundige en heeft aanvullende vragen geformuleerd.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten dat de deskundige geen nieuw onderzoek ter plaatse hoeft uit te voeren, maar zich kan baseren op de bestaande rapportages. De deskundige moet vaststellen wat de maximale trillingssnelheid is geweest en of de schade aan de loodsen is veroorzaakt door aardbevingen of andere factoren. De rechtbank heeft ook de verplichtingen van partijen ten aanzien van het deskundigenonderzoek uiteengezet en bepaald dat partijen moeten meewerken aan het onderzoek. De zaak is aangehouden voor verdere beslissingen en de vaststelling van het voorschot voor de deskundige.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Assen
Zaaknummer: C/19/131203 / HA ZA 20-90
Vonnis van 10 september 2025
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. A. Gras,
tegen
NEDERLANDSE AARDOLIE MAATSCHAPPIJ BV,
te Assen,
gedaagde partij,
hierna te noemen: NAM,
advocaat: mr. P.A.Th. Kostwinder.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 april 2025,
- de akte van NAM van 25 juni 2025,
- de akte van [eiser] van 30 juli 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

het tussenvonnis van 16 april 2025
2.1.
In het tussenvonnis van 16 april 2025 heeft de rechtbank, voor zover van belang, overwogen dat NAM moet bewijzen (in de zin van voldoende aannemelijk maken) dat de fysieke schades waarvan [eiser] in deze procedure vergoeding vordert op - afzienbare - termijn ook zonder bodembeweging door gaswinning in deze mate zouden zijn opgetreden. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat NAM dit bewijsvermoeden met betrekking tot de gestelde schades aan de loodsen 1 tot en met 4 (hierna: de loodsen) nog niet heeft weerlegd, zodat de rechtbank voornemens is hiervoor een deskundige, verbonden aan STAB, te benoemen. In dat vonnis heeft de rechtbank tevens een aantal vragen geformuleerd, welke aan de deskundige zouden kunnen worden voorgelegd.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over dit voornemen van de rechtbank en de in dat verband aan de deskundige te stellen vragen. Ook is partijen de gelegenheid geboden om zich over de door de rechtbank voorgestelde deskundige uit te laten.
de reactie van NAM
2.2.
NAM heeft dat bij akte van 25 juni 2025 als volgt gedaan. NAM leidt uit de website van STAB af dat STAB regelmatig verzoeken van rechtbanken en de Raad van State ontvangt om te adviseren over bouwkundige kwesties, waaronder schade die mogelijk het gevolg is van mijnbouw. Omdat onbekend is welke deskundige van STAB het onderhavige onderzoek zal gaan uitvoeren, kan NAM zich geen goed oordeel vormen over de specifieke deskundigheid van STAB op dit terrein. NAM heeft er op gewezen dat het beoordelingskader in civiele procedures afwijkt van bestuursrechtelijke zaken. De toets die in deze procedure moet worden aangelegd ziet op bewijswaardering, terwijl het in bestuursrechtelijke zaken vaak gaat om omgevingsrecht en toepasselijke regelgeving. Omdat de door de rechtbank geformuleerde vragen ook betrekking hebben op de wijze en kosten van herstel, zal hiervoor een bouwtechnische (kosten-)deskundige moeten worden benoemd. NAM twijfelt of STAB over dergelijke deskundigheid beschikt. NAM heeft op zich geen bezwaar tegen de benoeming van een deskundige van STAB, maar gelet op het voorgaande zou zij zich nog wel graag willen uitlaten over de specifiek te benoemen deskundige.
Ten aanzien van de door de rechtbank geformuleerde vragen gaat, voert NAM het volgende aan. Waar het volgens NAM in wezen op neerkomt, is of de conclusies uit het RCA-onderzoek van W+B juist en concludent zijn, gelet op de toegepaste beoordelingskaders (waaronder, maar niet uitsluitend de SBR-trillingsrichtlijn A en de EGMPE). Het komt NAM om die reden praktisch voor om de vraagstelling aan de deskundige te beperken tot de inhoud van het RCA-onderzoek en, in voorkomend geval, de overige rapportages. Eerst dan kan er een oordeel worden gegeven over het causaal verband (of het ontbreken daarvan) tussen de schade aan de opstallen van [eiser] en bodembeweging door gaswinning. Omdat de rechtbank er aldus NAM ten onrechte van uitgaat dat de beoordeling van de gevolgen van aardbevingstrillingen zelfstandige betekenis heeft voor de totstandkoming van de conclusies in het W+B rapport, stelt NAM de volgende vraagstelling voor:
Voldoet het RCA-onderzoek aan de (meest recente) stand van wetenschap en techniek en zijn de conclusies gelet op de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd concludent?
Is de wijze waarop in het RCA-onderzoek de gevolgen van beweging van de bodem
door gaswinning zijn beoordeeld in overeenstemming met de (meest recente) stand
van wetenschap en techniek?
3) Voldoet de Trillingstool van het IMG aan de meest recente stand van wetenschap en
techniek?
4) Is op basis van de onderzoeken die [eiser] in deze procedure heeft overgelegd aannemelijk dat er een causaal verband bestaat tussen de schade aan de opstallen en
beweging van de bodem door gaswinning?
5) Geeft uw onderzoek overigens nog aanleiding voor opmerkingen?
de reactie van [eiser]
2.3.
[eiser] heeft in haar akte van 30 juli 2025 het volgende naar voren gebracht. [eiser] heeft geen voorkeur voor een deskundige en sluit zich aan bij de door de rechtbank voorgestelde deskundige. De door de rechtbank voorgedragen vragen 1 tot en met 3 zijn wat [eiser] betreft akkoord, waarbij zij opmerkt dat uit de beschikbare rapportages van [bedrijf] en IMG blijkt dat de hoeveelheid zand in de directe ondergrond relevant is voor de mate waarin bodembeweging schade kan veroorzaken, hetgeen - zo volgt aldus [eiser] uit de rapportage van [naam] - hier het geval is. [eiser] stelt voor om de deskundige hier in de vraagstelling op te wijzen.
[eiser] licht verder toe dat zij tot de conclusie is gekomen dat de trillingsinformatie die in de processtukken is vermeld, uitging van een verkeerde locatie, namelijk [adres 1] in plaats van [adres 2] , wat een groot perceel is. [eiser] heeft dit in haar oorspronkelijke akte na het tussenvonnis, die door de rechtbank is teruggezonden, willen uitleggen, om te voorkomen dat de deskundige bij de beoordeling van onjuiste gegevens uitgaat.
In de door de rechtbank voorgestelde vraag 4 wordt gesproken over herstelkosten. Volgens [eiser] is herstel van de loodsen niet meer mogelijk en zij oppert om dit eerst aan de deskundige te vragen. Als de deskundige herstel wel mogelijk acht, kan vervolgens vraag 4 van de rechtbank worden beantwoord. Anders dan de rechtbank meent, heeft [eiser] haar bedrijfsactiviteiten niet gestaakt. De loodsen zijn ter beschikking gesteld aan de besloten vennootschap [aannemersbedrijf] B.V. Die onderneming is recent gefailleerd, maar de bedrijfsactiviteiten van [eiser] (het in eigendom hebben en verhuren van de loodsen) zijn onveranderd. Dat is wat [eiser] betreft ook en alleen relevant voor eventuele verhuiskosten.
het deskundigenonderzoek
2.4.
De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over haar voornemen om een deskundigenonderzoek te gelasten. Partijen hebben daartegen geen bezwaar gemaakt. Het deskundigenonderzoek zal daarom in dit vonnis worden bevolen. Zoals de rechtbank in het tussenvonnis heeft overwogen, hoeft de deskundige geen nieuw onderzoek ter plaatse uit te voeren, maar kan hij zich baseren op de rapportages van de verschillende deskundigen die partijen in deze procedure hebben overgelegd. Als de deskundige nader onderzoek geboden acht, bijvoorbeeld naar de samenstelling van de ondergrond of de exacte locatie van de loodsen op het perceel [adres 2] , staat hem dat echter vrij.
2.5.
Partijen hebben geen wezenlijke bezwaren geuit tegen de benoeming van STAB als deskundige. Naar aanleiding van de opmerking van NAM dat het beoordelingskader in de onderhavige zaak in belangrijke mate afwijkt van het beoordelingskader in bestuursrechtelijke (aardbevings)zaken, merkt de rechtbank op dat STAB desgevraagd heeft aangegeven het deskundigenonderzoek in deze civiele procedure uit te kunnen voeren. De rechtbank heeft geen reden om daaraan te twijfelen. Het komt zowel in civiele als in bestuursrechtelijke aardbevingszaken uiteindelijk aan op de (bouw-)technische vraag, hoe aannemelijk het is dat de schade aan een gebouw binnen afzienbare tijd ook zonder gaswinning in dezelfde mate zou zijn ontstaan. De deskundige van STAB zal dat inzichtelijk moeten maken en over het voetlicht moeten brengen hoe hij tot die conclusie komt. Het is vervolgens aan de rechter om op basis daarvan te wegen of het bewijsvermoeden is weerlegd, waarbij in een civiele procedure als deze geldt dat voldoende aannemelijk moet zijn dat de schade in ieder geval niét door aardbevingen is ontstaan of verergerd.
Indien STAB tot het oordeel mocht komen dat zij de herstelkosten niet zelf kan begroten, staat het haar vrij om hiervoor externe deskundigheid in te schakelen.
2.6.
Waar het gaat om de te stellen vragen, wordt het volgende overwogen. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 16 april 2025 toegelicht dat en waarom NAM het bewijsvermoeden vooralsnog niet heeft weerlegd. Samengevat komt het er op neer dat [eiser] de schadeoorzaken die W+B in haar rapport noemt gemotiveerd betwist, er terecht op wijst dat de SBR Trillingsrichtlijn A (waarop W+B haar conclusie dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de schade aan de loodsen ook zonder aardbevingen zou zijn ontstaan, mede baseert) slechts een ‘voorspellende’ kans geeft en betoogt dat W+B bij de beoordeling te lage trillingssnelheden heeft aangehouden. Een en ander is van relevant voor de beoordeling van het causaal verband. Voor weerlegging van bewijsvermoeden is nodig dat de (verklarende) kans dat de schade door een of meer alternatieve schadeoorzaken is veroorzaakt, zoveel groter is dan de (verklarende, dus niet de voorspellende) kans dat de schade (mede) door aardbevingen is veroorzaakt, dat voldoende aannemelijk is dat de schade door de alternatieve oorzaak en niet (mede) door aardbevingen is veroorzaakt (zie gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24 juni 2025, rov. 4.6.,
.ECLI:NL:GHARL:2025:3971). Het hof heeft in haar formulering bewust het woord ‘(mede)’ gebruikt, omdat ook als sprake is van meerdere schadeoorzaken en de aardbevingen een van die oorzaken zijn, maar niet voldoende aannemelijk is dat de schade ook zou zijn ontstaan wanneer de aardbevingen als oorzaak worden ‘weggedacht’, niet is bewezen dat de schade niet door aardbevingen is veroorzaakt.
2.7.
De rechtbank acht het gezien het voorgaande, aangewezen dat de deskundige vaststelt wat volgens de meest wetenschappelijke inzichten ter plaatse van de loodsen de maximale trillingssnelheid is geweest. De deskundige zal daarbij (uiteraard) uit moeten gaan van de feitelijke locaties. De rechtbank wil ook weten wat volgens actuele inzichten over het ontstaan van zettingsschade door verdichting en verweking van de ondergrond en door overbelasting van materiaal waar de SBR Trillingsrichtlijn A op ziet, de voorspellende kans is dat een beving met die trillingssnelheid dergelijke schade veroorzaakt. Als die kans volgens wetenschappelijke inzichten is uitgesloten, wat NAM ten aanzien van de zettingsschades stelt, is weerlegd dat de schade daardoor is opgetreden. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de door haar geformuleerde vragen in de door NAM voorgestelde zin te veranderen.
2.8.
Wat betreft vraag 4, inzake de herstelkosten: de rechtbank zal de deskundige vragen of schades die (mede) het gevolg zijn van aardbevingen nog kunnen worden hersteld en als dat niet het geval is, wat de kosten van sloop en nieuwbouw dan zijn. Daartoe behoren ook eventueel gederfde verhuurinkomsten en verhuiskosten. De rechtbank merkt volledigheidshalve op dat functie en de waarde van een gebouw - anders dan [eiser] lijkt te veronderstellen - wel van belang kunnen zijn voor de vraag of herbouwkosten (volledig) moeten worden vergoed.
2.9.
In het tussenvonnis van 16 april 2025 is al bepaald dat NAM het voorschot moet betalen. De hoogte van het voorschot voor de deskundige zal in een afzonderlijk vonnis worden vastgesteld. Partijen zullen eerst in de gelegenheid worden gesteld om te reageren op een begroting van het voorschot door de deskundige.
2.10.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals hierna onder de beslissing omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaraan de gevolgen verbinden die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
2.11.
Als een partij op verzoek van de deskundige of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige toestuurt, moet zij daarvan direct een afschrift aan de wederpartij verstrekken.
2.12.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige voor de beantwoording van de volgende vragen:
Kunt u aangeven wat volgens de meest actuele wetenschappelijke inzichten, op de locatie van de loodsen 1, 2, 3 en 4 de maximale trillingssnelheid is geweest van de tien sterkste aardbevingen tussen 2005 en 2017, als wordt gerekend met een overschrijdingskans van 1% en met een overschrijdingskans 25%? Wilt u bij uw beoordeling zo nodig ook rekening houden met de resultaten van de door [naam] uitgevoerde sonderingen en toelichten waardoor een eventueel verschil met de uitkomsten van de Trillingstool van het IMG ontstaat.
Kunt u aangeven wat volgens de meest actuele inzichten over het ontstaan van zettingsschade en van schade door overbelasting van materiaal waar de SBR Trillingsrichtlijn A op ziet, de (voorspellende) kans is dat een beving met die maximale trillingssnelheden schade aan de loodsen heeft doen ontstaan of verergerd en scheuren in de fundering heeft veroorzaakt?
Onderschrijft u, met in achtneming van uw antwoord op vraag 1, de conclusie van W+B dat het aannemelijk is dat de schades aan de loodsen 1, 2, 3 en 4 niet zijn ontstaan of verergerd als gevolg van bodembeweging door gaswinning en dat deze ook zonder gaswinning in deze mate zouden zijn ontstaan? Wilt u uw conclusie toelichten en bij de beantwoording van deze vraag rekening houden met hetgeen [eiser] hiertegen heeft ingebracht.
4. Indien u ten aanzien van een of meer schades aan de loodsen 1, 2, 3 en 4 concludeert dat het niet aannemelijk is dat deze ook zonder aardbevingen in deze mate zouden zijn ontstaan, kunt u dan (per loods) aangeven voor welke deel van de schades dat geldt, of die schades nog kunnen worden hersteld en zo ja, wat de herstelkosten daarvan zijn? Indien herstel van een of meer loodsen in uw ogen niet mogelijk is, wilt u dan aangeven wat de kosten zijn van sloop- en nieuwbouw van die loods? Wilt u bij de beantwoording van uw vraag ook rekening houden met eventuele verhuurinkomsten die [eiser] mist en verhuiskosten die zij (zelf) moet maken.
5. Heeft u overigens nog opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang kunnen zijn?
3.2.
benoemt tot deskundige:
STAB
Bezuidenhoutseweg 60
Postbus 95928
2509 CX Den Haag
3.3.
bepaalt dat de griffier een kopie van dit vonnis en van het tussen vonnis van 16 april 2025 aan de deskundige zal toezenden,
het voorschot
3.4.
bepaalt met het oog op de vaststelling van het voorschot op de kosten van de deskundige het volgende:
- de deskundige moet
binnen twee wekenna de datum van deze beslissing een begroting van de kosten opgeven aan de griffie van de rechtbank, gespecificeerd naar het verwachte aantal te besteden uren, het uurtarief en de eventuele overige kosten,
- de griffie zal de opgave van de deskundige vervolgens toezenden aan partijen,
- partijen kunnen desgewenst
binnen twee wekenna dagtekening van de brief/het bericht van de griffie schriftelijk bij de rechtbank bezwaar maken tegen de begroting,
- als niet of niet tijdig bezwaar wordt gemaakt, zal de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige worden vastgesteld op het door de deskundige begrote bedrag,
- als wel tijdig bezwaar wordt gemaakt, zal de hoogte van het voorschot door de rechtbank worden vastgesteld,
het onderzoek
3.5.
bepaalt dat NAM – na vaststelling van het voorschot – het procesdossier in afschrift aan de deskundige moet toesturen,
3.6.
bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig zal instellen op de door de deskundige in overleg met partijen te bepalen tijd en plaats,
3.7.
wijst de deskundige erop dat:
  • de deskundige voor aanvang van het onderzoek kennis moet nemen van de Gedragscode voor gerechtelijk deskundigen in civielrechtelijke en bestuursrechtelijke zaken én van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (beide te raadplegen op www.rechtspraak.nl),
  • de deskundige het onderzoek pas begint na het bericht van de griffier omtrent betaling van het voorschot,
  • de deskundige het onderzoek onmiddellijk staakt en contact opneemt met de griffier, als tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het voorschot niet toereikend blijkt te zijn,
  • de deskundige bij het onderzoek de partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het schriftelijk bericht vermeldt of aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding van de eventueel gemaakte opmerkingen en/of gedane verzoeken,
  • de deskundige partijen bij een onderzoek van een object ter plaatse gelegenheid moet bieden dit onderzoek bij te wonen; als slechts één partij (althans niet alle partijen) bij het onderzoek van objecten ter plaatse aanwezig is of zijn, de deskundige dit onderzoek niet mag uitvoeren, tenzij alle partijen zijn uitgenodigd om bij dat onderzoek aanwezig te zijn, en dat uit het rapport moet blijken dat hieraan is voldaan,
  • als partijen bij het onderzoek van objecten ter plaatse aanwezig zijn geweest, uit het rapport moet blijken welke opmerkingen zij hebben gemaakt en welke verzoeken zij hebben gedaan, en hoe de deskundige hierop heeft gereageerd,
3.8.
bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige moeten verstrekken als de deskundige daarom vraagt, de deskundige toegang moeten verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen, en de deskundige ook voor het overige gelegenheid moeten geven om het onderzoek te verrichten,
het schriftelijk rapport
3.9.
draagt de deskundige op om uiterlijk drie maanden na het schriftelijk bericht van de griffier over de betaling van het voorschot een schriftelijk en ondertekend rapport in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, met een gespecificeerde declaratie,
3.10.
wijst de deskundige erop dat:
- uit het schriftelijk rapport moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundige is gebaseerd,
- de deskundige een concept van het rapport aan partijen moet toezenden, waarna partijen de gelegenheid krijgen om binnen vier weken daarover bij de deskundige opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het definitieve rapport de door partijen gemaakte opmerkingen en verzoeken en de reactie van de deskundige daarop moet vermelden,
3.11.
bepaalt dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben om op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het concept-rapport te reageren,
overige bepalingen
3.12.
bepaalt dat de zaak op de rol zal komen van
woensdag 22 oktober 2025voor vonnis vaststelling voorschot,
3.13.
draagt de griffier op om de zaak op een eerdere rol te plaatsen:
- als het voorschot niet binnen de daarvoor bepaalde (eventueel verlengde) termijn is ontvangen: voor akte uitlating voortprocederen van beide partijen op een termijn van twee weken of
- na ontvangst ter griffie van het rapport: voor conclusie na deskundigenbericht van NAM op een termijn van vier weken,
3.14.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. van Rossum en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2025.