ECLI:NL:RBNNE:2025:3844

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
24 september 2025
Zaaknummer
18-047596-25
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag met lachgascilinder

Op 2 september 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 11 februari 2025 in Leeuwarden het slachtoffer met een lachgascilinder van ruim drieënhalve kilo hard op het hoofd geslagen, waardoor het slachtoffer bewusteloos raakte en letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde, aangezien hij kort voor het incident had gezegd: 'ik weet precies hoe jij dood gaat'. De rechtbank achtte de verklaringen van het slachtoffer betrouwbaar en verwierp de verdediging van de verdachte, die stelde dat het slachtoffer op haar knieën was gaan zitten en de cilinder op haar hoofd was gevallen. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, en voegde een 38z-maatregel toe ter bescherming van de algemene veiligheid. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die kampt met een verslaving aan verdovende middelen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar was, maar dat een gevangenisstraf noodzakelijk was om de ernst van het feit te onderstrepen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18-047596-25
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 2 september 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1977,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 augustus 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 februari 2025 te Leeuwarden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een lachgas cilinder heeft geslagen op en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 februari 2025 te Leeuwarden aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenschudding en een gekneusde nekspier waarbij die [slachtoffer] buiten bewustzijn is geraakt, heeft toegebracht door met een lachgas cilinder op en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 februari 2025 te Leeuwarden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] met een gascilinder heeft geslagen op en/of tegen het hoofd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag (het primair ten laste gelegde feit). De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op zijn minst voorwaardelijk opzet op de dood aanwezig is. Hij voert daartoe aan dat naar algemene ervaringsregels bij het slaan op het hoofd met een lachgascilinder van ruim drieënhalve kilo een aanmerkelijke kans is op dodelijk letsel. De gedraging van verdachte kan naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van aangeefster, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangeefster als gevolg van die handeling zou overlijden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primaire en subsidiaire feit, wegens het ontbreken van opzet. Gelet op de verschillen tussen de verklaringen van aangeefster zijn er redenen om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van haar verklaringen. Daarnaast zou uit de verklaring van verdachte blijken dat aangeefster op enig moment op haar knieën is gaan zitten en dat de lachgascilinder op haar hoofd is gevallen.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het handelen van verdachte niet als poging tot doodslag gekwalificeerd kan worden, aangezien een aanmerkelijke kans op de dood niet vastgesteld kan worden. Het dossier bevat geen bewijsmiddelen waaruit afgeleid kan worden op welke wijze en met welke kracht is geslagen.
Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat een bewezenverklaring van het meer subsidiaire feit (mishandeling) wel kan volgen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 19 augustus 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 11 februari 2025 ben ik met een lachgascilinder naar de woning van aangeefster in Leeuwarden gegaan. Aangeefster is geraakt met de lachgascilinder.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 11 februari 2025, opgenomen op pagina 12 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer] d.d. 15 mei 2025, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Ik zag dat [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) op de stoel naast de deur van de woonkamer ging zitten. Ik hoorde hem vanuit het niets zeggen: "ik weet precies hoe jij dood gaat". Omdat ik verbaasd was over deze uitspraak vroeg ik hem nogmaals wat hij zei. Ik hoorde [verdachte] wederom zeggen: "ik weet precies hoe jij dood gaat". Hierop zag ik dat [verdachte] ging staan en met kracht een slaande beweging maakte in de richting van mijn hoofd. Ik zag dat dit gebeurde met de gele lachgasfles. Ik voelde een harde klap boven op mijn hoofd. Hierna ben ik op de grond gevallen. Enkele minuten later ben ik pas weer bijgekomen. Door de klap op mijn hoofd heb ik veel pijn in mijn hoofd.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever d.d. 21 februari 2025, opgenomen op pagina 14 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Er is een scan van gemaakt van mijn nek en hoofd. Ik heb een behoorlijk zware
hersenschudding. Verder heb ik ook een geneusde nekspier door zijn aanval.
Ik weet zeker dat hij mij op dat moment dood probeerde te maken. Hij zei heel duidelijk: "Ik weet hoe je dood gaat." Daarna deed hij de daad waarmee hij dat wilde voltooien. Hij wilde mij echt dood maken. Daar ben ik van overtuigd. Hij sloeg met de onderkant van de lachgascilinder op mijn hoofd. Hij had het handvat vast en sloeg daarmee als wapen op de bovenkant van mijn hoofd.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 februari 2025, opgenomen op pagina 1 e.v. van [nummer] (behorende bij voornoemd dossier), inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Ik zag dat het gewicht van de cilinder 3509 gram was met een diameter van 11
centimeter met een lengte van 35 centimeter. Ik zag dat het een cilinder was met
daaromheen een soort gele houder. De onder- en bovenkant van de cilinder zijn bedekt
met hardplastic welke met elkaar verbonden zijn middels een handvat. De cilinder zelf
is volledig van hard metaal.
Overwegingen
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster
Op basis van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte met een lachgascilinder naar de woning van aangeefster is gegaan, waarna zij door toedoen van verdachte op haar hoofd is geraakt met de lachgascilinder. De rechtbank ziet geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster, aangezien deze gedetailleerd en consistent zijn. Aangeefster kent verdachte persoonlijk en zegt dat het verdachte is geweest die haar zonder aanleiding met kracht hard op haar hoofd heeft geslagen met een lachgascilinder, waardoor zij is gevallen en buiten westen is geraakt. Daar komt bij dat het letsel past bij de toedracht van het incident. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de verdediging dat de verklaringen van aangeefster niet betrouwbaar zijn.
Verklaring verdachte
Tegenover de verklaringen van aangeefster staat de verklaring van verdachte, die er samengevat op neerkomt dat aangeefster op enig moment voor hem op haar knieën is gaan zitten en dat de lachgascilinder op haar hoofd is gevallen. De rechtbank beschouwt dit onderdeel van zijn verklaring als ongeloofwaardig. Verdachte verkeerde ten tijde van het incident onder invloed van verdovende middelen, vertoonde verward gedrag en heeft ter zitting verklaard dat hij zich niet alles meer van het incident kan herinneren. Zijn verklaring dat de lachgascilinder op enig moment op het hoofd van aangeefster is gevallen, acht de rechtbank onaannemelijk nu deze niet strookt met de verklaringen van aangeefster en niet ondersteund wordt door andere bewijsmiddelen uit het dossier.
Opzet
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden, is of verdachte door het slaan met de lachgascilinder op het hoofd van aangeefster opzet heeft gehad op de dood. De rechtbank is van oordeel dat verdachte heeft gehandeld met vol opzet. Daartoe neemt de rechtbank in de eerste plaats in aanmerking dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte kort voor het incident meerdere malen heeft gezegd: “ik weet precies hoe jij dood gaat”, dat aangeefster zag dat hij met kracht sloeg en dat zij een harde klap op haar hoofd voelde. Voorts stelt de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen vast dat de door verdachte gegeven klap op het hoofd van aangeefster krachtig moet zijn geweest aangezien aangeefster ten gevolge van die klap achterover is gevallen en buiten westen is geraakt. De rechtbank neemt mede in overweging dat aangeefster een oudere vrouw is, dat het een feit van algemene bekendheid is dat het hoofd een zeer kwetsbaar lichaamsdeel is en dat er met een onbuigzaam hard voorwerp van drieënhalve kilo is geslagen. Door op deze manier te handelen, kan naar het oordeel van de rechtbank bewezen worden dat verdachte wist (vol opzet) dat aangeefster als gevolg van die klap had kunnen komen te overlijden.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 11 februari 2025 te Leeuwarden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een lachgascilinder heeft geslagen op het hoofd van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair poging tot doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden (met een klinische opname in plaats van een ambulante behandeling) en aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft verzocht om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Ook heeft hij gevorderd om de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: de 38z-maatregel) aan verdachte op te leggen.
Standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman verzocht een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen. Daarnaast heeft hij verzocht om geen klinische behandeling als bijzondere voorwaarde aan verdachte op te leggen, omdat een ambulant kader een passender kader is.
Ten aanzien van de gevorderde 38z-maatregel heeft de raadsman geen verweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Algemeen
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag waarbij hij het slachtoffer met een lachgascilinder van ruim drieënhalve kilo hard op het hoofd heeft geslagen. Het slachtoffer is daardoor bewusteloos geraakt en heeft letsel aan het hoofd opgelopen, te weten een hersenschudding en een gekneusde nekspier. Verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer. Hoewel het bij relatief licht letsel is gebleven, had het veel ernstiger met het slachtoffer kunnen aflopen. De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat het slachtoffer het geweld in haar eigen woning, een plek waar zij zich veilig zou moeten kunnen voelen, zonder enige aanleiding moest ondergaan. Slachtoffers van dergelijk geweld ondervinden daarvan in de meeste gevallen langere tijd psychisch nadelige gevolgen. Dit blijkt ook uit de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring. De rechtbank rekent het verdachte daarnaast aan dat hij het slachtoffer bewusteloos heeft achtergelaten in haar eigen woning en dat hij zowel na het incident als op de terechtzitting geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen.
Persoon van verdachte
Naast de ernst van het feit houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Uit de justitiële documentatie van 9 juli 2025 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft daarnaast gelet op het psychiatrisch Pro Justitiarapport van 8 juni 2025, opgemaakt door J. Wiersma, psychiater. Uit het rapport blijkt dat bij verdachte sprake is van een stoornis in het gebruik van een middel of diverse middelen, als gevolg van een jarenlange verslaving aan diverse wisselende verdovende middelen. Deze stoornis bestond ook ten tijde van hetgeen hem ten laste wordt gelegd. Geadviseerd wordt om bij bewezenverklaring verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen, aangezien verdachte onvoldoende in staat was om zijn wil te bepalen ten aanzien van het gebruik van een of meer middelen. Het risico op geweld hangt daarbij samen met het gebruik van verdovende middelen. Gelet op de ernst en de duur van de verslaving wordt geadviseerd om verdachte een klinische behandeling op te leggen in een verslavingskliniek. Een ambulant kader wordt, mede gelet op het falen van eerdere behandelpogingen, niet toereikend geacht.
De rechtbank heeft eveneens acht geslagen op het reclasseringsadvies van Verslavingszorg Noord-Nederland van 21 juli 2025. De reclassering schat het risico op recidive in als hoog. De reclassering adviseert om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling en een drugsverbod. Gelet op de gemiddeld-grote geschatte kans dat verdachte een misdrijf met schade voor personen zal plegen dienen voornoemde bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard. De reclassering is van mening dat een klinische opname geïndiceerd is om aan de middelenproblematiek van verdachte te werken. Gelet op de weigerende houding van verdachte om mee te werken aan een klinische opname wordt als tweede keuze een ambulante behandeling geadviseerd, zodat wordt voorkomen dat hij onbehandeld op straat terechtkomt. Tot slot adviseert de reclassering als vangnet oplegging van de 38z-maatregel.
De rechtbank leidt uit het Pro Justitiarapport en het reclasseringsadvies af dat de kans op recidive wordt ingeschat als hoog vanwege een stoornis in het gebruik van middelen, waardoor adequate behandeling en begeleiding wordt geadviseerd om tot blijvende abstinentie te komen. Daarnaast wordt geadviseerd verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar te beschouwen ten aanzien van het gepleegde feit.
De rechtbank kan zich grotendeels met voornoemde inhoud en conclusies verenigen en concludeert dat het bewezen verklaarde aan verdachte in licht verminderde mate kan worden toegerekend. De rechtbank weegt mee dat uit het dossier naar voren komt dat verdachte diezelfde dag en de periode daarvoor betrokken is geweest bij incidenten waarbij verdachte verward en dreigend gedrag heeft laten zien. De rechtbank stelt vast dat het vreemde en verwarde gedrag van verdachte gedeeltelijk het gevolg is van zijn eigen handelingen, namelijk door het innemen van drugs. Deze drugs nam verdachte niet alleen in maar uit het dossier en ter zitting is naar voren gekomen dat verdachte zich ook bezighield met het produceren van zijn eigen drugs. Anders dan het advies van de psychiater zal de rechtbank het bewezen verklaarde aan verdachte slechts in licht verminderde mate toerekenen, nu zijn gedrag deels het gevolg is van de inname van al dan niet zelf geproduceerde drugs.
Op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat een vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door afdoening met een lichtere strafmodaliteit dan een gevangenisstraf miskend zouden worden. De rechtbank zal een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, omdat zij uit de rapportages afleidt dat verdachte gebaat is bij begeleiding en behandeling van de bij hem aanwezige problematiek. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk en met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is. Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, stelt de rechtbank de proeftijd op 3 jaren vast en verbindt aan het voorwaardelijk strafdeel de door de reclassering voorgestelde voorwaarden. Daarnaast zal de rechtbank als bijzondere voorwaarde opnemen dat verdachte na de detentiefase behandeld moet worden in een kliniek. Zij overweegt daartoe dat uit het dossier een beeld naar voren komt dat verdachte een zorgmijder is die de ernst van zijn problematiek niet inziet. Dit laatste is de rechtbank ook ter zitting gebleken. Gelet op de eerdere (gefaalde) ambulante behandelpogingen acht de rechtbank het van belang dat verdachte in een klinische setting behandeld gaat worden voor zijn middelenproblematiek.
Dadelijk uitvoerbaar
De rechtbank zal deze voorwaarden ook dadelijk uitvoerbaar verklaren, omdat de kans op een misdrijf met schade voor personen wordt ingeschat op gemiddeld-groot en de rechtbank het van belang acht dat de klinische opname aansluitend op de detentiefase ten uitvoer kan worden gelegd.
De 38z-maatregel
Ter bescherming van de algemene veiligheid van personen en goederen zal de rechtbank de 38z-maatregel opleggen. Aan de wettelijke vereisten voor oplegging van de maatregel is voldaan. Gelet op de rapportages van de psychiater en de reclassering is de rechtbank van oordeel dat er een noodzaak bestaat om verdachte na zijn straf onder toezicht te stellen, om het recidiverisico ook in de toekomst te kunnen terugdringen. De rechtbank neemt hierbij mede in overweging dat het mogelijk is dat een klinische behandeling niet zal slagen, als verdachte namelijk niet bereid is om mee te werken, waardoor voornoemde maatregel als stok achter de deur kan fungeren.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 38z, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 12 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de reclassering van Verslavingszorg Noord Nederland op het adres [adres] . De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
2. dat de veroordeelde zich, na de einddatum van de detentie gedurende een jaar of zoveel korter als de reclassering noodzakelijk acht, zal laten opnemen in een door het NIFP geïndiceerde zorginstelling, zulks ter beoordeling van de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De veroordeelde laat zich vervoeren door DV&O naar de kliniek. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling, indien de zorginstelling dat noodzakelijk acht.
3. dat de veroordeelde zich volgend op de klinische opname laat behandelen door de forensische polikliniek van Verslavingszorg Noord Nederland of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling richt zich tenminste op het middelengebruik, eventuele diagnostiek en de daaruit voortvloeiende aandachtspunten. De behandeling start zodra de instelling daartoe een aanbod kan doen. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
4. dat veroordeelde geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek en de reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Legt op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking, als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Spooren, voorzitter, mr. T.M.L. Wolters en mr. H.P. Eckert, rechters, bijgestaan door mr. S.J. Boersma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 september 2025.