ECLI:NL:RBNNE:2025:3940

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
18.192782.23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling en openlijke geweldpleging door verdachte in Emmen

Op 30 september 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2003, die zich schuldig heeft gemaakt aan vernieling en openlijke geweldpleging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor het vernielen van een deur en voor openlijke geweldpleging gepleegd tegen meerdere personen. De feiten vonden plaats op 17 juli 2022 in Emmen, waar de verdachte deel uitmaakte van een groep jongens die betrokken was bij een gewelddadig incident. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden op, met een proeftijd van 2 jaren, en een onvoorwaardelijke taakstraf van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis. Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de rol van de verdachte, zijn persoonlijke omstandigheden en het tijdsverloop in de zaak. De rechtbank besloot geen gebruik te maken van het jeugdstrafrecht, ondanks de jeugdige leeftijd van de verdachte, en verklaarde de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij niet-ontvankelijk, omdat deze niet in het strafproces kon worden behandeld. De rechtbank benadrukte het belang van een eerlijk proces en de noodzaak van voldoende bewijslevering voor schadeclaims.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.192782.23
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18.075730.23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 30 september 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 december 2024 en 9 september 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.H. Wormmeester, advocaat te Emmen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.R. Posthuma (5 december 2024) en mr. B. Broerse (9 september 2025).

Tenlastelegging

Aan verdachte is onder parketnummer 18.192782.23 ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 augustus 2023 te Ter Apel, gemeente Westerwolde,
opzettelijk en wederrechtelijk een deur, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan
[slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Aan verdachte is onder parketnummer 18.075730.23 ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 juli 2022 te Emmen, althans in Nederland,
openlijk, te weten, in het centrum van Emmen, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] , door het (met kracht) een of meermalen (met gebalde vuisten) slaan en/of stompen in het gezicht, althans tegen het hoofd, en/of tegen het lichaam van een of meer voornoemde personen.

Beoordeling van het bewijs

In de zaak met parketnummer 18.192782.23:
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op gronden als vermeld in zijn schriftelijk requisitoir veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft op gronden als vermeld in de pleitnota betoogd dat kan worden bewezenverklaard dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 9 september 2025, voor zover inhoudend:
Het klopt dat ik de deur heb ingetrapt.
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 augustus 2023, opgenomen op pagina 5 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer ] d.d. 3 augustus 2023, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1] .
In de zaak met parketnummer 18.075730.23:
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op gronden als vermeld in zijn schriftelijk requisitoir veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit voor zover dit betreft het openlijk geweld gepleegd tegen [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] .
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft op gronden als vermeld in de pleitnota betoogd dat verdachte (partieel) moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde openlijk geweld gepleegd tegen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . Het ten laste gelegde openlijk geweld gepleegd tegen [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] kan worden bewezenverklaard.
Oordeel van de rechtbank
Vaststelling van de feiten
De rechtbank gaat op grond van de hieronder opgenomen bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 17 juli 2022 omstreeks 04:00 uur hebben in het centrum van Emmen een tweetal geweldsincidenten plaatsgevonden. Verdachte was voorafgaand aan die incidenten met zijn vrienden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aanwezig in club [naam club] te Emmen. Rond sluitingstijd ontstond ruzie tussen (de groep van) verdachte en de groep van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] . De groep van verdachte is hierop door de beveiliging uit de club gezet.
Het eerste incident heeft betrekking op de mishandeling van [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] . Tussen 03:00 en 04:00 uur liepen [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] vanuit de Hoofdstraat in de richting van club [naam club] . Op het plein achter het Gemeentehuis ontstond er ruzie met de groep van verdachte. Zowel [slachtoffer 5] als [slachtoffer 6] kregen daarbij meerdere klappen en meerdere schoppen, ook in het gezicht, van [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] . [slachtoffer 5] heeft hierdoor letsel opgelopen.
Na dit eerste incident is de groep van verdachte doorgelopen in de richting van de Hoofdstraat. Daar kwamen zij ter hoogte van de Hema de groep van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] tegen. Er vond een tweede incident plaats waarbij [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] klappen en schoppen hebben gekregen.
Bewezenverklaring openlijke geweldpleging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op 17 juli 2022 openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] .
Op basis van het procesdossier gaat de rechtbank er vanuit dat de tenlastelegging ziet op het handelen van verdachte bij het eerste incident. Bij dit eerste incident waren [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] niet betrokken. De rechtbank zal verdachte dan ook (partieel) vrijspreken van het openlijk geweld gepleegd tegen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . Ten aanzien van de overige onderdelen van de tenlastelegging heeft verdachte een bekennende verklaring afgelegd en ter zake daarvan is geen vrijspraak bepleit. Daarom zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht en acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 9 september 2025, voor zover inhoudend:
Ik was in de nacht van zaterdag 16 juli 2022 op zondag 17 juli 2022 uit in club [naam club] te Emmen. Ik was samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Er is buiten de club gevochten. Ik kan mij er niet veel van herinneren en ik weet niet wat mijn rol is geweest maar ik was er wel bij betrokken. Ik heb de camerabeelden gezien. Ik ben de jongen met het witte t-shirt met print op de rug.
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 29 juli 2022, opgenomen op pagina 24 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met zaakregistratienummer [nummer ] d.d. 17 januari 2023, inhoudend de verklaring van aangever [slachtoffer 5] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanvullende aangifte d.d. 2 september 2022, opgenomen op pagina 27 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van aangever [slachtoffer 5] ;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 19 augustus 2022, opgenomen op pagina 69 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van getuige [getuige] ;
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 19 augustus 2022, opgenomen op pagina 73 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van getuige [slachtoffer 6] .
Voor een bewezenverklaring van het openlijk en in vereniging plegen van geweld moet vast komen te staan dat de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het door de groep gepleegde geweld. Is dat het geval, dan is de dader ook strafrechtelijk aansprakelijk voor het niet door hemzelf gepleegde geweld.
Met zijn handelen heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank opzet gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen gepleegd tegen [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] en daaraan een significante en wezenlijke bijdrage geleverd. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde openlijke geweldpleging, op de wijze zoals blijkt uit voornoemde bewijsmiddelen.
Bewezenverklaring
In de zaak met parketnummer 18.192782.23:
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 1 augustus 2023 te Ter Apel, gemeente Westerwolde, opzettelijk en wederrechtelijk een deur, die aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft vernield.
In de zaak met parketnummer 18.075730.23:
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 17 juli 2022 te Emmen, openlijk, te weten in het centrum van Emmen, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] , door het met kracht een- of meermalen met gebalde vuisten slaan en/of stompen in het gezicht en/of tegen het lichaam van voornoemde personen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
In de zaak met parketnummer 18.192782.23:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
In de zaak met parketnummer 18.075730.23:Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van parketnummer 18.192782.23 en parketnummer 18.075730.23 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, geheel voorwaardelijk, onder aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren, en tot een taakstraf van 160 uren, te vervangen door 80 dagen hechtenis.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het volwassenenstrafrecht moet worden toegepast. Hij heeft voorts bij de strafeis rekening gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn met een jaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft met betrekking tot de strafoplegging voor het onder parketnummer 18.192782.23 gepleegde feit bepleit dat rekening wordt gehouden met het feit dat er inmiddels meer dan twee jaar zijn verstreken en dat de verhouding tussen verdachte en zijn ouders weer is genormaliseerd. De raadsvrouw heeft verzocht deze zaak af te doen met een verklaring als bedoeld in artikel 9a WvSr.
De raadsvrouw heeft met betrekking tot het onder parketnummer 18.075730.23 gepleegde feit bepleit dat rekening wordt gehouden met het tijdsverloop in de zaak, met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met de rol en het aandeel van de individuele verdachten. De raadsvrouw heeft daarbij benoemd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte degene was die de trap recht in het gezicht van [slachtoffer 5] heeft gegeven.
De raadsvrouw verzoekt de rechtbank voorts om conform het reclasseringsadvies het jeugdstrafrecht toe te passen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van Reclassering Nederland van 21 november 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 4 september 2025, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens een strafbaar feit, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich op 17 juli 2022 schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging gepleegd tegen personen. Verdachte maakte deel uit van een groep jongens die betrokken was bij een incident waarbij veel geweld is gebruikt. Verdachte heeft daarbij zelf ook geslagen, gestompt en geschopt.
Feiten als deze hebben een grote impact op slachtoffers, zoals blijkt uit de toelichting ter terechtzitting namens [slachtoffer 5] . Hieruit volgt dat hij nog altijd last heeft van het geweld wat op hem is uitgeoefend, niet alleen lichamelijk, maar ook geestelijk. [slachtoffer 5] is door de mishandeling langdurig invalide geraakt. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Daar komt bij dat (uitgaans)geweld in de openbare ruimte bijdraagt aan gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank overweegt dat bij de straftoemeting het zwaartepunt ligt bij het gepleegde openbare geweld, zoals hiervoor aangegeven. Daarbij wordt in enige mate rekening gehouden met de rol van verdachte bij dit geweld, welke rol geringer is dan die van de medeverdachte. De rechtbank ziet geen aanleiding om ten aanzien van het extra feit, de vernieling van de deur, gepleegd in een geheel andere context, te differentiëren in de op te leggen straf.
De persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het advies van de reclassering
In de meest recente rapportage van de reclassering (Reclassering Nederland van 21 november 2024) worden als belangrijkste criminogene factoren beschreven: verdachtes sociale netwerk, het middelengebruik en zijn psychosociaal functioneren. Verdachte bevond zich ten tijde van het delict in een negatief sociaal netwerk waarin werd geëxperimenteerd met drugs en veel alcohol werd gedronken. De vernieling van het ouderlijk huis moet worden gezien in het licht van de gezinsverhoudingen, waarbij verdachte het gevoel had dat hij niet begrepen werd. Bij beide feiten hebben mogelijk ADHD (impulsief handelen, gevolgen niet overzien) en zijn moeite zijn boosheid te reguleren meegespeeld. De reclassering ziet geen delictpatroon, wel een gedragspatroon. Verdachte heeft kortdurend hulp gehad van de VNN voor zijn middelengebruik. Dit heeft er in geresulteerd dat hij geen drugs en nog sporadisch alcohol gebruikt.
Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij reclassering, een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden en/of agressiebeheersing, een ambulante behandeling, dagbesteding en meewerken aan middelencontrole.
De reclassering adviseert toepassing van het jeugdstrafrecht, gelet op verdachtes jonge leeftijd ten tijde van het plegen van de feiten.
Verdachte heeft ter terechtzitting over zijn persoonlijke omstandigheden verklaard dat hij inmiddels samenwoont in [woonplaats] met een vriendin en haar twee kinderen, en dat hij zijn leven daar verder wil opbouwen. Verdachte heeft voorts aangegeven dat hij veel spijt heeft van zijn handelen. Hij heeft daarbij aangegeven dat hij op zich niet afwijzend staat tegenover toezicht door de reclassering en behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf maar dat dit mogelijk lastig is vorm te geven, nu hij in het buitenland woont.
De strafoplegging
Alles afwegende legt de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf op van 2 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast legt de rechtbank aan de verdachte een taakstraf op van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis.
De rechtbank zal aan het voorwaardelijk op te leggen strafdeel, anders dan door de reclassering is geadviseerd, geen bijzondere voorwaarden verbinden gelet op verdachtes woonplaats in het buitenland en het feit dat verdachte na oktober 2023 niet meer met justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank komt tot oplegging van een lagere taakstraf dan door de officier van justitie is gevorderd gelet op het tijdsverloop in deze zaak, verdachtes persoonlijke omstandigheden en het feit dat hij sinds oktober 2023 niet opnieuw met politie of justitie in aanraking is gekomen.
Adolescentenstrafrecht
De verdachte was 19 jaar oud toen verdachte het bewezenverklaarde pleegde. Het Wetboek van Strafrecht geeft de rechter de mogelijkheid om rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachte en het jeugdstrafrecht toe te passen (artikel 77c). De ratio hiervan is de erkenning dat jongvolwassenen een 'achterlopende' ontwikkeling kunnen doormaken, waardoor het jeugdstrafrecht met zijn pedagogische insteek en focus op heropvoeding en resocialisatie beter kan bijdragen aan het verminderen van recidive dan het volwassenenstrafrecht. De rechtbank heeft besloten om in dit geval van deze mogelijkheid geen gebruik te maken. De reden hiervoor is dat verdachte inmiddels 22 jaar oud is, samenwoont met een vriendin en haar kinderen en voornemens is om zelfstandig zijn bestaan verder op te bouwen in [woonplaats] .

Benadeelde partij

In de zaak met parketnummer 18.075730.23:
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1.
[slachtoffer 4], tot een bedrag van 278,74 ter vergoeding van materiële schade en
1.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
De materiële schade:
Deze bestaat uit de volgende kostenposten:
  • Gepinde bedragen ( 98,77): tijdens het openlijk geweld is de pinpas van benadeelde afgenomen. Vervolgens zijn er geldbedragen gepind met de pinpas van benadeelde. Benadeelde heeft later zijn pasjes teruggekregen, maar de gepinde bedragen niet.
  • Jas ( 129,99): tijdens het openlijk geweld is de jas van benadeelde gescheurd.
  • Sportschool abonnement ( 49,98): door het openlijk geweld gepleegd tegen benadeelde kon benadeelde niet sporten terwijl het abonnement doorliep.
De immateriële schade:
Benadeelde vordert op grond van art. 6:106 sub b BW vergoeding van geleden immateriële schade nu hij lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het ten laste gelegde feit. Het lichamelijke letsel bestaat uit blauwe plekken, bloeduitstortingen en fracturen aan een tweetal vingers.
2. [
[slachtoffer 5]heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, te weten een bedrag van 22.149,16 ter vergoeding van materiële schade en 75.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
De materiële schade:
Deze bestaat uit de volgende kostenposten:
  • Ziekenhuisdaggeldvergoeding: 105,00
  • Reiskosten: 304,46
  • Parkeerkosten (stelpost): 50,00
  • Mantelzorg/begeleiding naar afspraken: 1.150,00
  • Eigen risico zorgverzekering: 1.155,00
  • Niet vergoede zorg: 250,57
  • Toekomstige tandartskosten t.a.v. vervanging composiet/kroon element 11: 3.090,00
  • Pijnstilling (stelpost): 100,00
  • Studievertraging: 13.565,00
  • Kleding (stelpost): 150,00
  • Kosten zonder nut (sportschoolabonnement): 49,28
  • Kosten ter vaststelling van de schade: 2.179,85
De immateriële schade:
De benadeelde vordert op grond van de opgelopen letsels, een betreurenswaardig toekomstperspectief in combinatie met zijn nog jonge leeftijd, een smartengeldvergoeding van 75.000,00.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tot vergoeding van de materiële en immateriële schade van de benadeelde partij [slachtoffer 4] wordt toegewezen tot het gevorderde bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. En daarbij te bepalen dat de verdachte en de medeverdachten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade.
Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van de materiële en immateriële schade van de benadeelde partij [slachtoffer 5] heeft de officier van justitie gevorderd dat deze wordt toegewezen tot het gevorderde bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. En daarbij te bepalen dat de verdachte en de medeverdachten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade.
Standpunt van de verdediging
1. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] :
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte (partieel) moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde openlijk geweld gepleegd tegen [slachtoffer 4] . Daarom dient de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] :
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de vordering te gecompliceerd is om te worden afgedaan in onderhavige strafgeding. De onderbouwing is dermate omvangrijk dat deze niet thuishoort in een strafprocedure, maar in een civiele letselschadeprocedure. Verdachte heeft in deze strafprocedure niet dezelfde mogelijkheden om verweer tegen deze vordering te voeren als in een civiele procedure. De vordering roept veel vragen op, waaronder over de noodzaak voor het ondergaan van operaties waarbij door de specialisten vooraf de nodige vraagtekens werden geplaatst, het causaal verband tussen de bij de operaties gedane handelingen en het toegepaste geweld en daarmee ook over het causaal verband met de
opgelopen studievertraging die door de operaties is veroorzaakt.
De verdediging verzoekt de rechtbank de vordering niet-ontvankelijk te verklaren of dermate te matigen dat deze in overeenstemming wordt gebracht met een schadevergoeding als gebruikelijk is in strafzaken met vergelijkbaar letsel en niet zoals door de benadeelde partij is voorgesteld als vergelijkbaar is met vergoedingen in letselschadezaken.
Oordeel van de rechtbank
1. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] :
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte het feit waaruit de schade is ontstaan, heeft gepleegd. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
2. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] :
Ten aanzien van de gestelde materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade met betrekking tot de hieronder genoemde kostenposten heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde.
  • Ziekenhuisdaggeldvergoeding: 105,00: nu de (hoogte van de) vordering onvoldoende gemotiveerd door verdachte is betwist, zal de rechtbank deze toewijzen.
  • Reiskosten: 304,46: nu de (hoogte van de) vordering onvoldoende gemotiveerd door verdachte is betwist, zal de rechtbank deze toewijzen. De algemene betwisting dat er geen gespecifieerde onderbouwing is gegeven, zonder daarbij in te gaan op de als productie 1 overlegde stukken, acht de rechtbank, gelet op hetgeen de benadeelde partij heeft gesteld, te mager.
  • Parkeerkosten (stelpost): 50,00: nu de (hoogte van de) vordering onvoldoende gemotiveerd door verdachte is betwist, zal de rechtbank deze toewijzen. De rechtbank overweegt dat het evident is dat de benadeelde partij parkeerkosten heeft moeten betalen bij de diverse bezoeken aan medisch specialisten. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek stelt de rechtbank de hoogte van de schade vast op de gevorderde 50,00.
  • Eigen risico zorgverzekering: 1.155,00: nu de (hoogte van de) vordering onvoldoende gemotiveerd door verdachte is betwist, zal de rechtbank deze toewijzen. De rechtbank overweegt dat uit de als productie 1 overgelegde medische informatie voldoende duidelijk volgt dat het eigen risico over de jaren 2022, 2023 en 2024 is opgesoupeerd aan gemaakte zorgkosten.
  • Pijnstilling (stelpost): 100,00: nu de (hoogte van de) vordering onvoldoende gemotiveerd door verdachte is betwist, zal de rechtbank deze toewijzen. De rechtbank overweegt dat uit de overgelegde medische informatie blijkt dat benadeelde partij gedurende lange tijd pijn heeft gehad en dat het derhalve voor de hand ligt dat hij daarvoor pijnstelling heeft gehad. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek stelt de rechtbank de hoogte van de schade vast op de gevorderde 100,00.
  • Studievertraging: 13.565,00: nu de (hoogte van de) vordering onvoldoende gemotiveerd door verdachte is betwist, zal de rechtbank deze toewijzen. De rechtbank overweegt dat de vertraging is onderbouwd met een verklaring van de studentendecaan die de vertraging toeschrijft aan de gevolgen van het tenlastegelegde feit. Het schadebedrag voor de latere toetreding tot de arbeidsmarkt is onderbouwd op grond van de Letselschade Richtlijn Studievertraging. De richtlijn is van toepassing op de studie die wordt gevolgd op het moment van het ongeval. Hoewel de benadeelde partij in dit geval kort na het incident is gestart met zijn studie acht de rechtbank het redelijk toch bij deze richtlijn aan te sluiten.
  • Kosten zonder nut (sportschoolabonnement): 49,28: nu de (hoogte van de) vordering niet door verdachte is betwist, zal de rechtbank deze toewijzen.
Dit deel van de vordering zal daarom worden toegewezen tot een totaal bedrag van

15.328,74, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 17 juli 2022.

Ten aanzien van de overige gestelde materiële schade
Met betrekking tot de gestelde schade in verband met mantelzorg/begeleiding naar afspraken ten bedrage van 1.150,00 overweegt de rechtbank dat niet duidelijk is waar benadeelde partij zich op baseert als hij 74 bezoeken aan behandelaren opvoert waarbij zijn ouders aanwezig zijn geweest, terwijl slechts van 33 bezoeken reiskosten worden gevorderd. Daarnaast is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat de ouders mee zijn geweest en/of dat dit noodzakelijk was en/of dat zij benadeelde partij daadwerkelijk hebben moeten verzorgen (douchen, aankleden, etc.). Gelet op de hiervoor beschreven onduidelijkheid en de summiere onderbouwing is de benadeelde partij tekortgeschoten in de op hem rustende stelplicht. Dit deel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
Met betrekking tot de gestelde schade in verband met niet vergoede zorg ten bedrage van
250,57 overweegt de rechtbank dat onduidelijk is waarom deze kosten niet zijn vergoed en waar de kosten uit bestaan. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij tekortgeschoten is in de op hem rustende stelplicht. Dit deel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
Met betrekking tot de gestelde schade in verband met toekomstige tandartskosten voor vervanging composiet/kroon element 11 ten bedrage van 3.090,00 overweegt de rechtbank als volgt. De vordering is door verdachte gemotiveerd betwist. Het betreft een ingewikkelde vordering waarbij de door de benadeelde partij ingeschakelde deskundigen Mosk, Walhof en TAP Emmen niet op één lijn zitten. De rechtbank beschikt op dit moment over onvoldoende informatie om de hoogte van de vordering te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de benadeelde partij in dit deel van zijn vordering daarom niet- ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Met betrekking tot de gestelde schade in verband met kleding ten bedrage van 150,00 (stelpost) overweegt de rechtbank dat de schade op geen enkele wijze is onderbouwd en niet blijkt uit de aangifte. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij tekortgeschoten is in de op hem rustende stelplicht. Dit deel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
Met betrekking tot de gestelde schade in verband met kosten ter vaststelling van de schade ten bedrage van 2.179,85 overweegt de rechtbank als volgt. De vordering is door verdachte gemotiveerd betwist. De rechtbank beschikt op dit moment over onvoldoende informatie om de hoogte van de vordering te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van de gestelde immateriële schade
De rechtbank stelt bij de beoordeling van de vordering tot vergoeding van immateriële schade het volgende voorop.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 mei 2018, ECLI:NL:HR:2019:793, overwogen dat de wetgever met de mogelijkheid tot het instellen van een vordering door benadeelde partijen heeft beoogd binnen het strafproces te voorzien in een eenvoudige en laagdrempelige procedure die ertoe leidt dat personen die schade hebben geleden als gevolg van een strafbaar feit zoveel mogelijk schadeloos worden gesteld. Deze procedure biedt aan de benadeelde partij en de verdachte niet dezelfde processuele waarborgen als een gewone civielrechtelijke procedure, onder meer omdat in de context van de strafrechtelijke procedure ingevolge artikel 334 Sv slechts in beperkte mate plaats is voor bewijslevering. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat dit bezwaar in afdoende mate wordt ondervangen door artikel 361, derde lid, Sv, welke bepaling mede in het licht van artikel 6, eerste lid, EVRM volgens de Hoge Raad zo moet worden uitgelegd dat zij de strafrechter tot niet-ontvankelijkverklaring verplicht indien hij niet verzekerd acht dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest om naar voren te brengen wat zij ter onderbouwing van de vordering dan wel tot verweer tegen de vordering kunnen aanvoeren en, voor zover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren.
De door de benadeelde partij ingestelde vordering tot vergoeding van immateriële schade betreft naar het oordeel van de rechtbank een substantiële vordering van complexe aard waarvan de omvang zich niet eenvoudig, zonder nadere bewijslevering, laat vaststellen. De hoogte van de vordering is gebaseerd op de aard en de ernst van het lichamelijk letsel dat de benadeelde partij als gevolg van het incident op 17 juli 2022 heeft opgelopen. Het betreft gevoeligheid voor licht en letsel aan de neus, het gebit en de knieën. De ernst van dit letsel en de gevolgen van dit letsel op de langere termijn qua mate van invaliditeit zijn gebaseerd op informatie die zich geheel in het domein van de benadeelde partij bevindt, zoals diverse medische stukken en medische- en tandheelkundige adviezen. Hierdoor is het inhoudelijke partijdebat over deze vordering naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende tot stand gekomen, terwijl het eigen onderzoek van de rechtbank tijdens de zitting naar de toewijsbaarheid van de vordering daar onvoldoende compensatie voor heeft geboden. Dit heeft tot gevolg gehad dat de benadeelde partij in onvoldoende mate in de gelegenheid is geweest zijn stellingen en onderbouwingen met betrekking tot de betwisting van de toewijsbaarheid van de vordering naar voren te brengen.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat zowel toe- als afwijzing van de vordering van de benadeelde partij leidt tot schending van het in artikel 6, eerste lid, EVRM vastgelegde en het aan zowel verdachte als benadeelde toekomende recht op een eerlijk proces. In verband met de beperkte mogelijkheid voor bewijslevering binnen het strafproces is er evenmin ruimte om het partijdebat op een nader moment, bijvoorbeeld in het kader van de benoeming van een onafhankelijke deskundige, te voeren. De rechtbank zal daarom de vordering tot vergoeding van immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 141, 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder parketnummer 18.192782.23 en parketnummer 18.075730.23 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

een taakstraf voor de duur van 100 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal
worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Ten aanzien van parketnummer 18.075730.23:
Verklaart de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 4]niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van parketnummer 18.075730.23:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 5]toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als de mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan de benadeelde partij te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 juli 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van
[slachtoffer 5]aan de Staat te betalen een bedrag van
15.328,74(zegge: vijftienduizend driehonderdachtentwintig euro en vierenzeventig eurocent, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 111 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of de mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij met de betrekking tot
  • toekomstige tandartskosten ten bedrage van 3.090,00,
  • kosten ter vaststelling van de schade ten bedrage van 2.179,85 en
  • de gevorderde immateriële schade,
niet-ontvankelijk.
Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wijst af de vordering van de benadeelde partij met betrekking tot
  • kosten van mantelzorg/begeleiding ten bedrage van 1.150,00,
  • niet vergoede zorg ten bedrage van 250,57 en
  • kleding ten bedrage van 150,00.
Bepaalt dat de benadeelde partij haar eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M. Lenting, voorzitter, mr. R. Baluah en mr. A. van den Oever, rechters, bijgestaan door mr. A.D. Vermeer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 september 2025.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.