ECLI:NL:RBNNE:2025:3969

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 oktober 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
LEE 25/2121
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • G. Knuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen buiten behandeling stellen handhavingsverzoek lelieteelt in Drenthe

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 2 oktober 2025, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Het verzoek is ingediend door de Vereniging Meten=Weten en de Stichting Natuurbeschermingswacht, die zich verzetten tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Drenthe om hun handhavingsverzoek buiten behandeling te stellen. De verzoeksters stellen dat er lelies worden geteeld met gebruik van bestrijdingsmiddelen zonder de benodigde vergunningen, en vragen de voorzieningenrechter om het verzoek in behandeling te nemen. De voorzieningenrechter oordeelt dat het bestreden besluit onrechtmatig is, maar wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Hij stelt dat de aanvraag in behandeling moet worden genomen, maar dat dit niet kan leiden tot een voorlopige voorziening, omdat dit in strijd zou zijn met de wet. De voorzieningenrechter benadrukt dat de nationale rechter de verplichting heeft om de Habitatrichtlijn toe te passen, maar dat de situatie niet zo spoedeisend is dat de beslissing op bezwaar niet kan worden afgewacht. De uitspraak heeft geen mogelijkheid tot hoger beroep of verzet.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 25/2121

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 oktober 2025 in de zaak tussen

Vereniging Meten=Weten en Stichting Natuurbeschermingswacht, uit Meppel, verzoeksters
(gemachtigden: G.W. Starre en H. Baptist),
en

het college van gedeputeerde staten van Drenthe

(gemachtigde: mr. P. Mendelts).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening tegen het buiten behandeling stellen van een verzoek om handhaving. Verzoeksters zijn het niet eens met dat besluit. Zij verzoeken daarom om een voorlopige voorziening en voeren daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt hij aan de hand van de gronden van verzoeksters.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Het college heeft het verzoek om handhaving van verzoeksters op 12 juni 2025 buiten behandeling gesteld. Verzoeksters hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van verzoeksters en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Verzoeksters hebben op 31 maart 2025 verzocht aan het college om handhavend op te treden omdat door 18 met name genoemde bedrijven lelies geteeld worden met gebruik van bestrijdingsmiddelen, zonder de daarvoor benodigde (natuur)vergunning.
3.1.
Het college heeft op 22 april 2025 verzocht om informatie over de
precieze locaties waar volgens verzoeksters sprake is van een overtreding. Zonder die gegevens zegt het college niet te kunnen beoordelen op welke situaties het verzoek precies doelt. Op grond van artikel 4:5, eerste lid, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hebben verzoeksters de kans gekregen om het verzoek binnen twee weken na de datum van deze brief aan te vullen. Daarbij heeft het college aangegeven het verzoek niet in behandeling te nemen bij niet of niet tijdig aanleveren van de gegevens.
3.2.
Verzoeksters hebben op 30 april 2025 gereageerd op het verzoek om aanvullende gegevens. Verzoeksters hebben gesteld dat bij naleving van de Habitatrichtlijn niet een perceel maar een project centraal staat. Het verzoek om handhaving ziet op teelten door deze initiatiefnemers op jaarlijkse wisselende percelen. Daarom weigeren verzoeksters percelen op te sommen.
3.3.
Het college heeft het verzoek om handhaving op 12 juni 2025 buiten behandeling gesteld.
3.4.
Verzoeksters hebben hiertegen bezwaar gemaakt en voorlopige voorziening gevraagd bij de voorzieningenrechter.
Standpunt verzoeksters
4. Verzoeksters voeren aan dat zij spoedeisend belang hebben omdat de bezwaarprocedure niet kan worden afgewacht gelet op de staat van instandhouding van betrokken Natura 2000-gebieden. Het verzoek heeft volgens verzoeksters ten doel op korte termijn een verslechtering van de Natura 2000-gebieden door invloed van bestrijdingsmiddelen te stoppen. In bezwaar voeren verzoeksters aan dat een verzoek om handhaving niet de precieze locaties hoeft te vermelden. Volgens verzoeksters bieden de bedrijfsnamen een aanknopingspunt voor het college om onderzoek te verrichten naar de overtreding. Verzoeksters vragen de voorzieningenrechter primair het ingediende handhavingsverzoek in behandeling te nemen en subsidiair te bepalen hoe het college moet voldoen aan de onderzoeksplicht.
Beoordeling
5. De voorzieningenrechter komt tot het voorlopig oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is en dat de aanvraag door het college in behandeling moet worden genomen. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
5.1.
Op de verzoeker om handhaving rust gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, de plicht om gegevens en bescheiden te overleggen die nodig zijn om op de aanvraag te beslissen en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De verzoeker om handhaving draagt niet de bewijslast voor een (dreigende) overtreding. In beginsel ligt de onderzoeksplicht bij het bestuursorgaan. [1] Uit de casuïstische handhavingsjurisprudentie leidt de voorzieningenrechter af dat het volstaat als de verzoeker om handhaving enig aanknopingspunt biedt voor onderzoek door het bestuursorgaan. [2]
5.2.
De lelietelers die zijn genoemd in het handhavingsverzoek ontvangen van de provincie Drenthe subsidie voor lelieteelt. Daarmee acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat de telers op gronden in Drenthe (gaan) telen. Dat gebeurt op jaarlijks wisselende percelen. Juist dat gegeven maakt het voor verzoeksters lastig om aan te geven welke percelen het betreft. Het bestuursorgaan is juist wel in staat daar onderzoek naar te doen, gelet op de bevoegdheden van haar toezichthouders in artikel 5:15 en verder van de Awb. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter ook de verplichting van de gebruikers van gewasbeschermingsmiddelen in artikel 67 van Europese Verordening 1107/2009 om een registratie bij te houden van gebruikte middelen.
5.3.
Overigens is door het college niet onderbouwd waarom het aanwijzen van het perceel noodzakelijk is om eventueel handhavend op te treden tegen lelietelers waarvan vast zou staan dat het bedrijf op gronden in Drenthe lelies teelt met gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Uit het handhavingsbeleid en het verhandelde ter zitting maakt de voorzieningenrechter op dat het college van mening is dat alle lelieteelt in de provincie in beginsel vergunningplichtig is – bij gebrek aan onderzoek waarmee significante effecten kunnen worden uitgesloten en tenzij het gaat om ‘een en dezelfde handeling’ waarvoor toestemming bestond op de aanwijsdatum van de betrokken natura2000-gebieden.
6. Het voorlopige rechtmatigheidsoordeel leidt er echter niet toe dat de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toewijst. Daartoe wordt het volgende overwogen.
6.1.
Een voorziening inhoudend dat de aanvraag in behandeling moet worden genomen is naar z’n aard niet voorlopig. Dat zou in strijd zijn met artikel 7:1, eerste lid van de Awb. Daaruit volgt dat voorafgaand aan het (definitieve) oordeel van de rechter, volledige heroverweging door het bestuursorgaan plaatsvindt.
6.2.
Ook toewijzing van de door verzoeksters gevraagde onderzoeksopdracht aan het college, acht de voorzieningenrechter niet mogelijk in deze procedure. Het college heeft in het bestreden besluit de aanvraag van verzoeksters niet inhoudelijk beoordeeld. Uit rechtspraak volgt dat, gelet op artikel 8:69, eerste lid, van de Awb, de omvang van het geschil beperkt is wanneer in een besluit geen inhoudelijke beoordeling heeft plaatsgevonden. [3] Dit geldt ook voor het buiten behandeling stellen van een aanvraag, zoals hier aan de orde. De uitkomsten in bezwaar kunnen zijn dat de aanvraag terecht buiten behandeling is gesteld of dat het college de aanvraag alsnog in behandeling moet nemen. Deze beperkte omvang van het geschil maakt dat de voorzieningenrechter geen inhoudelijk oordeel kan geven over de vraag of en hoe het college zijn toezichthoudende taak moet uitvoeren.
6.3.
Verzoeksters hebben op de zitting gesteld dat de nationale rechter op basis van Europees recht de verplichting heeft om de Habitatrichtlijn toe te passen en dat de nationale rechtbank aan finale beslechting kan doen. Dit laat onverlet dat de voorzieningenrechter alleen een
voorlopigevoorziening kan treffen en niet buiten de omvang van het geschil mag treden. De voorzieningenrechter begrijpt de wens van verzoeksters om onvergunde emissies te stoppen maar gelet op hetgeen is aangevoerd acht de voorzieningenrechter de situatie niet dusdanig spoedeisend dat de beslissing op bezwaar niet kan worden afgewacht.
Conclusie en gevolgen
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Knuttel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.G. Steenbergen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.