In deze zaak is aan de betrokkene een boete opgelegd op basis van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) voor het stilstaan op een trottoir. De overtreding vond plaats op 12 februari 2024 in Hoogezand. De betrokkene heeft tegen de boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter, die de zaak op 29 augustus 2025 heeft behandeld. De gemachtigde van de betrokkene, F.R. Eggink, voerde aan dat de officier van justitie de hoorplicht had geschonden en dat de beslissing op het bezwaar niet voldoende gemotiveerd was. De kantonrechter oordeelde dat de betrokkene te laat de zekerheid had betaald, maar dat dit geen juridische gevolgen had. De kantonrechter constateerde dat de gedraging niet op de juiste locatie was vermeld, maar dat de betrokkene wist waar de overtreding had plaatsgevonden. De kantonrechter wijzigde de beschikking in die zin dat de pleeglocatie werd aangepast. De kantonrechter oordeelde dat de hoorplicht niet was geschonden en dat er geen aanleiding was om de boete te matigen of te vernietigen. Het beroep werd ongegrond verklaard, en de proceskosten kwamen niet voor vergoeding in aanmerking.