De beoordeling
1. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat niet tijdig zekerheid is gesteld door de betrokkene, omdat de termijn daartoe op 11 augustus 2017 eindigde en het bedrag aan zekerheidstelling pas op 14 augustus 2017 is ontvangen. Daarom dient de beslissing van de kantonrechter te worden vernietigd en het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie
niet-ontvankelijk te worden verklaard. De advocaat-generaal vraagt daarmee het hof om ambtshalve te toetsen of tijdig zekerheid is gesteld.
2. Het hof heeft bij arrest van 22 juli 2021 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2021:7065) aansluiting gezocht bij de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) en de Hoge Raad (HR), waarin is geoordeeld dat de wettelijke bepalingen over de tijdigheid van het instellen van een rechtsmiddel wel dwingend van aard zijn, maar niet (meer) van openbare orde (zie de uitspraak van de CRvB van 9 juli 2021, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:CRVB:2021:1500 en het arrest van de HR van 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1153). 3. Uit de genoemde jurisprudentie volgt niet dat met de koerswijziging ten aanzien van de ambtshalve beoordeling van de tijdigheid van het beroep is beoogd dat ambtshalve toetsing van elke ontvankelijkheidseis voortaan achterwege dient te blijven. Het hof dient de vraag te beantwoorden of hij ambtshalve het (tijdig) gesteld zijn van zekerheid moet toetsen.
4. De eis dat (tijdig) zekerheid wordt gesteld is een ontvankelijkheidsvereiste in de procedure bij de kantonrechter. De bepalingen daaromtrent zijn dwingend van aard. Het is aan de kantonrechter om te beoordelen of daaraan is voldaan. Er is geen sprake van derde-belanghebbenden die door een (incidenteel) soepel oordeel van de kantonrechter worden geschaad. (Tijdige) zekerheidstelling is van belang voor het kunnen innen van de opgelegde sanctie en de administratiekosten. Het is aan de officier van justitie om in de procedure bij de kantonrechter aandacht te vragen voor dat belang en, indien de kantonrechter naar de opvatting van de officier van justitie niet juist oordeelt, tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep in te stellen.
5. Gelet hierop ziet het hof voldoende aanleiding om voor het antwoord op de vraag of hij ambtshalve het (tijdig) gesteld zijn van zekerheid moet toetsen, aansluiting te zoeken bij de jurisprudentie ten aanzien van de toetsing van de tijdigheid van het instellen van het rechtsmiddel. Dit betekent dat het hof niet langer meer ambtshalve, al dan niet op initiatief van de advocaat-generaal (die in hoger beroep als partij in de plaats treedt van de officier van justitie), zal toetsen of (tijdig) zekerheid is gesteld. Slechts als de officier van justitie hoger beroep instelt en in hoger beroep aanvoert dat niet of niet tijdig zekerheid is gesteld en dat dit tot niet-ontvankelijkheid van het beroep bij de kantonrechter had moeten leiden, zal het hof het ontvankelijkheidsvereiste van zekerheidstelling voor het beroep bij de kantonrechter beoordelen.
6. Het voorgaande brengt mee dat het hof in de onderhavige zaak niet kan beoordelen of al dan niet tijdig zekerheid is gesteld. Het hof zou daarmee buiten de omvang van het geding treden, hetgeen in strijd is met artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, dat in deze procedure naar analogie van toepassing is. Het hof zal dan ook overgaan tot de (inhoudelijke) beoordeling van het hoger beroep.
7. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 239,- voor: “Overschrijding maximum snelheid op autosnelwegen, met 27 km/h (verkeersbord A1)”. Deze gedraging zou zijn verricht op 27 december 2016 om 08:10 uur op de A1 (links) in Laren met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
8. De gemachtigde voert aan dat de kantonrechter slechts heeft overwogen dat niet is gebleken dat de plaats van de A1-borden niet aan de vereisten voldoet. Het zaakoverzicht bevat echter enkel de locatie van de bebording, maar vermeldt niet welke borden er staan en of deze daar op of rond de pleegdatum nog stonden en waarneembaar waren.
9. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld en daarnaast onder meer de vaststelling dat met behulp van een voor de meting getest, goedgekeurd en op de voorgeschreven wijze gebruikt snelheidsmeetmiddel is gemeten dat met het voornoemde voertuig een (gecorrigeerde) snelheid van 127 km per uur is gereden, terwijl de toegestane snelheid 100 km per uur was. Verder staat bij de pleeglocatie nog opgenomen ‘borden bij 28.0’. De snelheidsmeting is volgens de gegevens in het zaakoverzicht uitgevoerd door mobiele radarapparatuur, meer specifiek een Multaradar CT. Verder bevat het dossier een foto van de gedraging. Hierop is voornoemd voertuig te zien. De gegevens in de databalk bij de foto komen overeen met de gegevens in het zaakoverzicht.
10. Bij gedragingen als deze wordt het zaakoverzicht gevuld met de door de ambtenaar aangeleverde gegevens. Het is het hof ambtshalve bekend dat ambtenaren voorafgaand aan een snelheidscontrole verifiëren of de juiste bebording is geplaatst en zichtbaar is (vgl. het arrest van het hof van 5 juni 2019, gepubliceerd op rechtspraak.nl: ECLI:Nl:GHARL:2019:4796). In de enkele betwisting van de gemachtigde dat dit het geval was, ziet het hof geen aanleiding om aan de verklaring van de ambtenaar op dit punt te twijfelen en het verweer faalt. Dit betekent dat de gedraging op grond van voormelde gegevens vaststaat.
11. De gemachtigde klaagt er verder over dat de kantonrechter de aangevoerde grond over artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft afgewezen, zonder inzicht te geven hoe hij tot het oordeel is gekomen dat de toegepaste snelheidscontrole geen ongerechtvaardigde inbreuk oplevert op de privacy van burgers.
12. Het hof stelt voorop dat de klacht van de gemachtigde, erop neer komende dat oplegging van de sanctie zich niet verdraagt met artikel 8 EVRM, geen doel treft. Het hof verwijst hiertoe naar zijn arrest van 20 oktober 2021 (ECLI:NL:GHARL:2021:9905). Wel moet met de gemachtigde en onder verwijzing naar dit arrest, worden vastgesteld dat de beslissing van de kantonrechter, die ervan is uitgegaan dat geen sprake is geweest van een inbreuk op artikel 8, eerste lid, van het EVRM, niet deugdelijk is gemotiveerd. Dit gebrek leent zich voor verbetering van de gronden van de beslissing van de kantonrechter. 13. Het voorgaande betekent dat de kantonrechter het beroep terecht ongegrond heeft verklaard en dat het hof die beslissing zal bevestigen, zij het met verbetering van gronden gelet op voornoemd motiveringsgebrek.
14. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het verzoek om een proceskostenvergoeding worden afgewezen (vgl. de arresten van het hof van 28 april 2020 en 1 april 2021, vindplaatsen op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2020:3336 en 2021:1786).