ECLI:NL:RBNNE:2025:4155

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
18.149145.24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en bedreiging met geweld door verdachte in Winschoten

In de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte, die op 1 mei 2024 in Winschoten zijn buurman met een honkbalknuppel op het hoofd sloeg, heeft de rechtbank op 14 oktober 2025 uitspraak gedaan. De verdachte, geboren in 1994 en thans gedetineerd, heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot zware mishandeling, bedreiging van verbalisanten en het voorhanden hebben van harddrugs en een wapen. Tijdens de zitting op 30 september 2025 heeft de verdachte verklaard dat hij zich kan voorstellen dat zijn gedrag bedreigend was voor de dakdekkers die op dat moment aan het werk waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, onder invloed van drugs, zich gewelddadig heeft gedragen en dat hij een gevaar vormt voor de samenleving. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 532 dagen, met aftrek van voorarrest, en heeft daarnaast ter beschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 1], toegewezen, waarbij een schadevergoeding van 2.522,63 euro is vastgesteld, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 mei 2024. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf van één maand gevangenisstraf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18.149145.24
ter terechtzitting gevoegde parketnummers 18.168853.24 en 08.329984.24 vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18.292265.22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 14 oktober 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 september 2025. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W.B. Lisi, advocaat te Utrecht.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.G. Broekstra.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
(in de zaak met parketnummer 18.149145.24)
1.
hij op of omstreeks 1 mei 2024 te Winschoten, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, voorgenoemde [slachtoffer 1] :
  • met een honkbalknuppel tegen het (achter)hoofd en/of de nek, althans het lichaam, heeft geslagen en/of
  • (meermaals) met kracht in de buik, althans tegen het lichaam, heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 mei 2024 te Winschoten, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voorgenoemde [slachtoffer 1] :
  • met een honkbalknuppel tegen het (achter)hoofd en/of de nek, althans het lichaam, heeft geslagen en/of
  • (meermaals) met kracht in de buik, althans tegen het lichaam, heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 1 mei 2024 te Winschoten, althans in Nederland, verbalisanten [slachtoffer 2/verbalisant] en/of [slachtoffer 3/verbalisant] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door:
  • voorgenoemde verbalisanten een hooivork en/of een mes en/of een houten knuppel te tonen en/of (vervolgens) met voorgenoemde voorwerpen te zwaaien en/of stekende bewegingen te maken en/of
  • tegen voorgenoemde verbalisanten te zeggen dat hij, verdachte, hen neer zal steken en/of dood ging maken, althans woorden en/of gedragingen van gelijke dreigende aard en/of strekking;
3.
hij op of omstreeks 1 mei 2024 te Winschoten, althans in Nederland, [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door voorgenoemde personen:
  • een mes en/of een houten knuppel te tonen en/of (vervolgens) met voorgenoemde voorwerpen te zwaaien en/of stekende bewegingen te maken en/of met het mes een snijdende beweging langs zijn, verdachtes, keel te maken en/of
  • dreigend de woorden toe te voegen: "Ik maak jullie dood! Wegwezen hier!" en/of "Ik onthoud jullie gezichten, ik onthoud jullie werkbus!" en/of "Lach niet, anders sla ik je tanden uit je mond!", althans woorden en/of gedragingen van gelijke dreigende
aard en/of strekking;
4.
hij op of omstreeks 1 mei 2024 te Winschoten, althans in Nederland, [slachtoffer 6] heeft mishandeld door voorgenoemde [slachtoffer 6] te duwen, waardoor zij ten val is gekomen;
(in de zaak met parketnummer 18.168853.24)
hij op of omstreeks 11 maart 2024 te Winschoten, gemeente Oldambt, althans in Nederland, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar,
verbalisant [verbalisant 1] , brigadier van politie Eenheid Noord-Nederland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten tijdens de aanhouding van verdachte, door met zijn arm(en) in de richting van verbalisant te slaan en/of door te trekken en/of te duwen in tegengestelde richting dan waarin voornoemde ambtenaar verdachte, trachtte te geleiden;
(in de zaak met parketnummer 08.329984.24)
1.
hij op of omstreeks 28 april 2024 te Zwolle opzettelijk een ambtenaar, te weten [aspirant] (aspirant bij de Eenheid oost-Nederland),
gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd,
door hem/haar de woorden toe te voegen: "kankerhoer, ja jij bent een knakerhoer", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 28 april 2024 te Zwolle opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 14,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 28 april 2024 te Zwolle een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een een biljartbal in een sok zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat hetgeen verdachte onder parketnummer 18.149145.24 onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste is gelegd, hetgeen hem onder parketnummer 18.168853.24 ten laste is gelegd en hetgeen hem onder parketnummer 08.329984.24 onder 1, 2 en 3 ten laste is gelegd wettig en overtuigend kan worden bewezen. Ten aanzien van het onder parketnummer 18.149145.24 onder 1 primair ten laste gelegde heeft zij daartoe in het bijzonder aangevoerd dat het met een houten knuppel op het hoofd slaan, op de wijze zoals verdachte dat heeft gedaan, de aanmerkelijke kans met zich brengt dat het slachtoffer ten gevolge daarvan komt te overlijden en voorts dat verdachte deze kans bewust heeft aanvaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem onder parketnummer 18.149145.24 onder 1 primair en subsidiair ten laste is gelegd, nu verdachte geen opzet heeft gehad ook niet in voorwaardelijke zin op de dood van het slachtoffer dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de door verdachte verrichte geweldshandeling, volgens de verdediging bestaande uit het eenmaal met geringe kracht met een honkbalknuppel slaan op het achterhoofd van het slachtoffer, niet de aanmerkelijke kans met zich brengt dat het slachtoffer ten gevolge daarvan zou zijn komen te overlijden dan wel dat het slachtoffer ten
gevolge daarvan zwaar lichamelijk letsel zou hebben opgelopen. Indien de rechtbank van oordeel is dat wel sprake is van deze vereiste aanmerkelijke kans op de dood dan wel op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte deze aanmerkelijke kans niet bewust heeft aanvaard.
Ten aanzien van de onder voornoemd parketnummer onder 2 ten laste gelegde bedreiging van de verbalisanten [slachtoffer 2/verbalisant] en [slachtoffer 3/verbalisant] heeft de raadsman zich eveneens op het standpunt gesteld dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de door voornoemde verbalisanten afgelegde verklaringen als onbetrouwbaar moeten worden beschouwd en dientengevolge van het bewijs dienen te worden uitgesloten, hetgeen maakt dat er geen wettig bewijs voorhanden is om tot enige bewezenverklaring te kunnen komen. De reden dat de verklaringen van de verbalisanten als onbetrouwbaar moeten worden beschouwd, is volgens de raadsman gelegen in het feit dat hetgeen zij in deze verklaringen hebben gesteld omtrent de door verdachte verrichte bedreigende handelingen en geuite bedreigende teksten op de bodycambeelden van verbalisant [slachtoffer 3/verbalisant] en verbalisant [verbalisant 2] , die zich eveneens in het dossier bevinden, niet terug te zien en te horen is. Verbalisant [slachtoffer 3/verbalisant] heeft in haar verhoor bij de rechter- commissaris zelf bovendien verklaard dat zij haar bodycam vanaf het moment dat zij ter plaatse kwam aan had staan, hetgeen de mogelijkheid dat één en ander gebeurd zou zijn voorafgaand aan het aanzetten van haar bodycam uitsluit. Dat zowel verbalisant [slachtoffer 2/verbalisant] als verbalisant [slachtoffer 3/verbalisant] hun aangifte daarnaast ook nog eens beginnen met onder meer de stelling dat verdachte hen gepoogd heeft van het leven te beroven, voor welke bewering geen enkele steun te vinden is in het dossier, brengt hun betrouwbaarheid bovendien alleen nog maar meer in diskrediet.
Ook met betrekking tot het onder voornoemd parketnummer onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er voor de door [slachtoffer 4] afgelegde getuigenverklaring, voor zover deze ziet op de bedreiging die zou hebben plaatsgevonden nabij de balkondeur, geen steunbewijs in het dossier aanwezig is. Zo heeft getuige [slachtoffer 5] verklaard dit zelf niet te hebben gezien en dit enkel achteraf van zijn zoon (getuige [slachtoffer 4] ) te hebben gehoord en daarnaast vindt deze verklaring van [slachtoffer 4] ook overigens geen steun in enig ander bewijsmiddel. De raadsman heeft voorts opgemerkt dat getuige [slachtoffer 5] heeft verklaard zich helemaal niet bedreigd te hebben gevoeld door verdachte.
Ten aanzien van de vraag of het onder parketnummer 18.149145.24 onder 4 ten laste gelegde, het onder parketnummer 18.168853.24 ten laste gelegde en het onder parketnummer 08.329984.24 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
In de zaak met parketnummer 18.149145.24
Vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank acht hetgeen verdachte onder 1 primair ten laste is gelegd niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt hem daarvan vrij. Zij overweegt daartoe als volgt.
Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag is van belang dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Van vol opzet is in deze zaak naar het oordeel van de rechtbank sowieso geen sprake. Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet is vereist dat verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat het slachtoffer ten gevolge daarvan zou zijn komen te overlijden en voorts dat hij deze kans ook bewust heeft aanvaard.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Onder bepaalde omstandigheden kan het met een houten knuppel tegen het hoofd slaan volgens de rechtbank de aanmerkelijke kans in het leven roepen dat een persoon als gevolg daarvan komt te overlijden. Daarvoor is onder andere van belang de aard en intensiteit van het slaan en de plaats waar het hoofd is geraakt. De rechtbank is van oordeel dat het dossier in dit geval onvoldoende aanwijzingen bevat op basis waarvan de conclusie kan worden gerechtvaardigd dat door het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans op de dood is ontstaan. De rechtbank kan op basis van het dossier weliswaar vaststellen dat verdachte eenmalig met enige kracht met de honkbalknuppel op het achterhoofd van het slachtoffer heeft geslagen, maar onvoldoende blijkt dat met zodanige kracht is geslagen dat dit de aanmerkelijke kans op de dood zou opleveren. De rechtbank kan evenmin vaststellen dat het slachtoffer is geraakt op een plek op zijn hoofd die direct levensbedreigend zou kunnen zijn. Dat kan ook niet worden afgeleid uit (de aard van) het letsel dat na het incident bij het slachtoffer is geconstateerd (te weten een hersenschudding en een zwelling met een doorsnee van 4-5 centimeter en een spoortje bloed op het achterhoofd).
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank past ten aanzien van het hierna onder 1 subsidiair bewezen verklaarde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 30 september 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Op 1 mei 2024 heb ik mijn buurman [slachtoffer 1] met een honkbalknuppel op zijn hoofd geslagen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 mei 2024, opgenomen op pagina 14 e.v. van het dossier van politie Noord-Nederland met nummer [nummer] d.d. 10 juni 2024, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 1 mei 2024 kwam ik op de fiets terug bij mijn woning in Winschoten. Ik draaide mijn inrit op en op dat moment zag ik mijn buurman [verdachte] bij zijn auto staan. Op hetzelfde moment, het gebeurde in een flits, sprong hij over het hek en kwam recht op mij af met een honkbalknuppel in zijn hand. Toen sloeg hij mij met die honkbalknuppel op mijn hoofd. Hij heeft mij op mijn achterhoofd geraakt. Ik verloor mijn evenwicht, ik zat nog op mijn fiets en ben met fiets en al de tuin in gevallen. Ik ben met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht en daar hebben ze een hersenschudding vastgesteld. Ook had ik een schaafwond op mijn achterhoofd.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 mei 2024, opgenomen op pagina 44 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van de verbalisant:
Ik, verbalisant, heb de camerabeelden van het adres [adres] te Winschoten uitgekeken van de datum 1 mei 2024. Ik zag op de beelden het volgende:
Verdachte loopt in de richting van het slachtoffer, die de oprit op komt fietsen. Verdachte heeft een houten knuppel in zijn hand. Verdachte slaat het slachtoffer met de knuppel op zijn hoofd. Het slachtoffer valt en ligt op de grond. Het slachtoffer grijpt met zijn hand naar zijn hoofd. Het slachtoffer gaat zitten, nog steeds met zijn hand op zijn hoofd, maar gaat daarna weer liggen.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank acht de onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen. Van vol opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is de rechtbank niet
gebleken, maar naar het oordeel van de rechtbank is wel sprake van voorwaardelijk opzet.
Naar algemene ervaringsregels brengt het met enige kracht met een houten honkbalknuppel slaan tegen het achterhoofd, verricht op de wijze zoals verdachte dat heeft gedaan, een aanmerkelijke kans met zich dat het slachtoffer ten gevolge daarvan zwaar lichamelijk letsel oploopt. Het hoofd is immers een kwetsbaar onderdeel van het menselijk lichaam en met enige kracht uitgevoerde geweldshandelingen tegen dit hoofd, met een zware houten knuppel, kunnen dan ook ernstig letsel tot gevolg hebben. Ook verdachte moet hiervan wetenschap hebben gehad. Het op deze wijze slaan door verdachte moet naar zijn uiterlijke verschijningsvorm bovendien worden aangemerkt als zodanig te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust heeft aanvaard en het opzet van verdachte is dan ook in voorwaardelijke zin daarop gericht geweest. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank past ten aanzien van het hierna onder 2 bewezen verklaarde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 30 september 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik mij op 1 mei 2024 in de tuin van de woning van mijn ouders in Winschoten bevond op het moment dat de politie arriveerde. Ik had op dat moment een hooivork in mijn ene hand en in mijn andere hand had ik een houten honkbalknuppel. Ik had ook een mes.
Ik kan daarmee bedreigend zijn overgekomen op de verbalisanten.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 mei 2024, opgenomen op pagina 32 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2/verbalisant] :
Op 1 mei 2024 was ik, verbalisant [slachtoffer 2/verbalisant] , samen met collegas op zoek naar verdachte [verdachte] . Wij reden naar de woning van de ouders van verdachte in Winschoten omdat wij hoorden dat hij hier zou zijn. Toen ik de tuin van voornoemde woning in liep, zag ik verdachte staan. Verdachte schreeuwde naar ons en ik zag dat hij een hooivork in zijn hand had en dat hij daarmee stekende bewegingen maakte in onze richting, met de punten van de hooivork naar ons toe. Ook zag ik dat verdachte een houten knuppel in zijn hand had. Hij was behoorlijk opgefokt. Ik voelde mij zeer bedreigd door verdachte. Ik had het gevoel dat hij mij daadwerkelijk aan zijn hooivork wilde rijgen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 mei 2024, opgenomen op pagina 36 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3/verbalisant] :
Op 1 mei 2024 besloot ik, verbalisant [slachtoffer 3/verbalisant] , na een melding, in de omgeving uit te kijken naar verdachte [verdachte] . Ik ben vervolgens samen met meerdere collegas naar de woning van de ouders van verdachte in Winschoten gereden. Ik zag dat verdachte zich aldaar in de tuin bevond. Ik zag dat hij een hooivork vasthield en dat hij deze in een dreigende houding op mij en de aanwezige collega's richtte. Ik zag dat de punten van de hooivork in onze richting wezen. Ik zag dat [verdachte] meerdere keren een aantal stevige stappen zette in mijn richting. Hierdoor werd ik wel een beetje bang. Verdachte was zo van de wereld van, naar ik vermoed, allerlei drugs waardoor hij heel onberekenbaar overkwam. Ik zag op een gegeven moment dat verdachte naar ons uithaalde met zijn hooivork. Ik zag dat hij de hooivork naar voren haalde, in een soort stekende beweging. Op een gegeven moment liep verdachte naar zijn voertuig en pakte daar voorwerpen uit. Op dat moment zag ik dat hij naast de
hooivork ook een mes en een houten knuppel in zijn handen had. Zijn houding was nog steeds dreigend. Hij bleef met de hooivork zwaaien. Ik voelde mij hierdoor bedreigd.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van de verbalisanten [slachtoffer 2/verbalisant] en [slachtoffer 3/verbalisant] betrouwbaar zijn en voor het bewijs kunnen worden gebezigd voor zover deze zien op de bedreiging door verdachte begaan met de hooivork, het mes en de knuppel. Dat hij met deze voorwerpen in zijn hand voor de verbalisanten heeft gestaan en dat dit erg bedreigend kan zijn overgekomen, heeft verdachte ter terechtzitting zelf immers bevestigd. De rechtbank acht deze bedreiging dan ook wettig en overtuigend bewezen. Van het deel van de tenlastelegging dat ziet op de vermeende door verdachte geuite verbale bedreigingen spreekt de rechtbank hem partieel vrij. De verklaringen van de verbalisanten worden op dat punt niet ondersteund door hetgeen te horen is op de zich in het dossier bevindende bodycambeelden van een tweetal verbalisanten en daarnaast wordt dit door verdachte zelf ontkend. Anders dan betoogd door de verdediging is de rechtbank echter niet van oordeel dat dit maakt dat de gehele verklaringen van de verbalisanten daardoor als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt. De rechtbank begrijpt dat het een ontzettend chaotische en beangstigende situatie betrof voor de verbalisanten, ten gevolge waarvan zij zich wellicht niet meer tot in detail kunnen herinneren hoe één en ander precies verlopen is en wat verdachte precies gezegd heeft. Ook blijft voor de rechtbank nog altijd de mogelijkheid bestaan dat deze ten laste gelegde bewoordingen wel door verdachte zijn geuit, maar niet zijn terug te horen op de bodycambeelden zoals die zich in het dossier bevinden (ook al heeft verbalisant [slachtoffer 3/verbalisant] verklaard dat zij haar bodycam vanaf het eerste moment aan had staan).
De rechtbank acht het in ieder geval onaannemelijk dat deze verbalisanten hieromtrent bewust in strijd met de waarheid een belastende verklaring jegens verdachte hebben afgelegd, nu niet valt in te zien welk belang zij daar bij zouden hebben.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank past ten aanzien van het hierna onder 3 bewezen verklaarde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 30 september 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik kan mij wel voorstellen dat de dakdekkers die op 1 mei 2024 aan het werk waren op het dak van mijn woning in Winschoten zich door mij bedreigd hebben gevoeld op het moment dat ik daar was. Het klopt dat ik toen op enig moment een mes in mijn hand had. Ook klopt het dat ik een knuppel in mijn hand had.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 1 mei 2024, opgenomen op pagina 121 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 4] :
Vandaag, 1 mei 2024, was ik als dakdekker aan het werk in Winschoten samen met mijn vader [slachtoffer 5] . Ik stond op het dak van de woning toen ik zag dat er een man in een auto kwam aanrijden. Ik zag deze man uitstappen en ik zag dat hij in zijn ene hand een mes vasthield en in zijn andere hand een knuppel. Deze man stond op onweer, je kon zien dat hij kwaad was. Hij stormde echt de auto uit en liep snel naar de woning waar wij aan het werk waren. De man met de wapens liep naar binnen en is door de woning naar de bovenverdieping gegaan. Toen hij boven was, stond hij achter de balkondeur die toegang geeft tot het dak waar wij stonden en hij schreeuwde met luide stem naar ons: "Ik maak jullie dood!
Wegwezen hier". De man was helemaal over zijn toeren. Hij zwaaide heen en weer met zijn mes en zijn knuppel voor het raam langs. Vervolgens liep de man naar beneden. Toen de man beneden stond begon
hij mij en mijn vader schreeuwend te bedreigen. Hij riep: "Ik onthoud jullie gezichten, ik onthoud jullie werkbus! Jullie hebben mij kapot gemaakt!". De man riep tegen mijn vader: "Lach niet, anders sla ik je tanden uit je mond!".
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 1 mei 2024, opgenomen op pagina 125 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 5] :
Vandaag, 1 mei 2024, was ik met mijn zoon [slachtoffer 4] aan het werk als dakdekker in Winschoten. Plotseling zei mijn zoon tegen mij: "Pa, stop, we moeten van het dak af, we moeten hier weg, we worden bedreigd". Mijn zoon zei dat tegen mij omdat een man ons bedreigde met een mes en een knuppel. Ik zag toen een man met een kapmes in zijn hand en in zijn andere hand een knuppel. De man stond op dat moment beneden bij de schuur. De man was naar ons aan het schreeuwen dat hij ons dood wilde maken en dat wij, mijn zoon en ik, weg moesten gaan. Hierbij keek hij ons aan. De man schreeuwde met luide stem dat hij ons wilde vermoorden. Hij zwaaide met het mes en de knuppel. Met het mes maakte hij een snijdende beweging langs zijn keel. Terwijl hij dit deed, keek hij ons aan.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Anders dan betoogd door de raadsman is de rechtbank allereerst van oordeel dat er zich wettig bewijs in het dossier bevindt om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. De door [slachtoffer 4] afgelegde getuigenverklaring wordt, ten aanzien van de bedreigende handelingen zoals opgenomen in de tenlastelegging, volledig ondersteund door de door [slachtoffer 5] afgelegde getuigenverklaring. Dat er op enig moment ook nog bedreigingen zijn geuit nabij de balkondeur die door getuige [slachtoffer 5] niet zijn waargenomen, doet hieraan dan ook niet meer af. Verdachte zelf heeft bovendien verklaard dat hij inderdaad een mes en een knuppel in zijn handen had en dat hij zich voor kan stellen dat vader en zoon [slachtoffer 4] zich door hem bedreigd hebben gevoeld. Het feit dat getuige [slachtoffer 5] zelf heeft verklaard zich niet echt bedreigd te hebben gevoeld door verdachte, staat een bewezenverklaring evenmin in de weg, nu hiervoor niet is vereist dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige indruk heeft gemaakt dat werkelijk vrees is opgewekt en de bedreigde zich in zijn vrijheid belemmerd achtte. Wel moet de bedreiging van dien aard zijn en onder zulke omstandigheden zijn gedaan dat deze in het algemeen een dergelijke vrees opwekken kan. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 30 september 2025;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 mei 2024, opgenomen op pagina 20 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 6] .
In de zaak met parketnummer 18.168853.24
De rechtbank past ten aanzien van het hierna bewezen verklaarde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 30 september 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb op 11 maart 2024 onenigheid gehad met verbalisant [verbalisant 1] .
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 maart 2024, opgenomen op pagina 11 van het dossier van politie eenheid Noord-Nederland met nummer [nummer]
d.d. 17 april 2024, inhoudend als relaas van de verbalisant:
Op 11 maart 2024 deelde ik verdachte, te weten [verdachte] , op enig moment mede dat hij was aangehouden voor het rijden onder invloed. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , deelde verdachte mede dat hij uit zijn auto moest komen, maar dit deed hij niet. Ik pakte hem hierop vast. Daarbij trok en duwde verdachte zichzelf in een andere richting dan ik hem trachtte te brengen. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , riep wederom meerdere keren naar hem dat hij uit zijn auto moest stappen, maar hij weigerde nog immer mee te werken en verzette zich. Hij sloeg daarbij met zijn armen in mijn richting.
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan wederspannigheid, op de wijze zoals ten laste gelegd. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van het hieromtrent door verbalisant op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen en daarnaast heeft verdachte ter terechtzitting zelf de context van dit proces-verbaal van bevindingen bevestigd door aan te geven dat hij inderdaad onenigheid heeft gehad met verbalisant [verbalisant 1] , hetgeen de rechtbank sterkt in haar overtuiging dat het inderdaad zo gegaan is zoals door verbalisant [verbalisant 1] geverbaliseerd.
In de zaak met parketnummer 08.329984.24
De rechtbank acht het onder dit parketnummer onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 30 september 2025;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 april 2024, opgenomen op pagina 15 e.v. van het dossier van politie eenheid Noord-Nederland met nummer [nummer] d.d. 18 oktober 2024, inhoudend het relaas van de verbalisant;
2. Een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming/eerste beslissing d.d. 28 april 2024, opgenomen op pagina 39 e.v. van voornoemd dossier;
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 april 2024, opgenomen op pagina 11 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van de verbalisant.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder parketnummer 18.149145.24 onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde, het onder parketnummer 18.168853.24 ten laste gelegde en het onder parketnummer 08.329984.24 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
(in de zaak met parketnummer 18.149145.24)
1. subsidiair.
hij, op 1 mei 2024 te Winschoten, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voorgenoemde [slachtoffer 1] :
- met een honkbalknuppel tegen het achterhoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij, op 1 mei 2024 te Winschoten, verbalisanten [slachtoffer 2/verbalisant] en [slachtoffer 3/verbalisant] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door:
- voorgenoemde verbalisanten een hooivork en een mes en een houten knuppel te tonen en vervolgens met voorgenoemde voorwerpen te zwaaien en stekende bewegingen te maken;
hij, op 1 mei 2024 te Winschoten, [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door voorgenoemde personen:
  • een mes en een houten knuppel te tonen en met voorgenoemde voorwerpen te zwaaien en/of stekende bewegingen te maken en met het mes een snijdende beweging langs zijn, verdachtes, keel te maken, en
  • dreigend de woorden toe te voegen: "Ik maak jullie dood! Wegwezen hier!" en: "Ik onthoud jullie gezichten, ik onthoud jullie werkbus!" en "Lach niet, anders sla ik je tanden uit je mond!";
hij, op 1 mei 2024 te Winschoten, [slachtoffer 6] heeft mishandeld door voorgenoemde [slachtoffer 6] te duwen, waardoor zij ten val is gekomen;
(in de zaak met parketnummer 18.168853.24)
hij, op 11 maart 2024 te Winschoten, gemeente Oldambt, zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, verbalisant [verbalisant 1] , brigadier van politie Eenheid Noord-Nederland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten tijdens de aanhouding van verdachte, door met zijn armen in de richting van verbalisant te slaan en door te trekken en te duwen in tegengestelde richting dan waarin voornoemde ambtenaar verdachte trachtte te geleiden;
(in de zaak met parketnummer 08.329984.24)
1.
hij, op 28 april 2024, te Zwolle, opzettelijk een ambtenaar, te weten [aspirant] (aspirant bij de Eenheid oost-Nederland), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door haar de woorden toe te voegen: "kankerhoer, ja jij bent een kankerhoer”;
2.
hij, op 28 april 2024, te Zwolle, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
I;
3.
hij, op 28 april 2024, te Zwolle, een wapen van categorie IV onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een biljartbal in een sok, zijnde een voorwerp waarvan, gelet op de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen, heeft gedragen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
(in de zaak met parketnummer 18.149145.24)

1.subsidiair. poging tot zware mishandeling

2.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd
3.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd

4.mishandeling

(in de zaak met parketnummer 18.168853.24)
wederspannigheid
(in de zaak met parketnummer 08.329984.24)
1.
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
2.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod

3.handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie

Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Motivering straf en maatregel
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder parketnummer 18.149145.24 onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde, het onder parketnummer 18.168853.24 ten laste gelegde en het onder parketnummer 08.329984.24 onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden (met aftrek van voorarrest). Daarnaast heeft zij gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een (niet gemaximeerde) maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. Ten aanzien van de onder parketnummer 08.329984.24 onder 3 ten laste gelegde overtreding van de Wet wapens en munitie heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte ter zake hiervan schuldig wordt verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ervoor gepleit om te volstaan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte die in duur gelijk is aan zijn voorarrest en daarnaast heeft hij de rechtbank verzocht om verdachte ten aanzien van de onder parketnummer 08.329984.24 onder 3 ten laste gelegde overtreding van de Wet wapens en munitie schuldig te verklaren zonder oplegging van straf. Ten aanzien van de gevorderde terbeschikkingstelling van verdachte met bevel tot verpleging van overheidswege heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank hem volgt en verdachte vrijspreekt van het onder 1 en 2 ten laste gelegde, niet wordt voldaan aan de wettelijke vereisten voor oplegging van deze maatregel dan wel, wanneer de rechtbank hem deels volgt in zijn betoog en hem enkel vrijspreekt van het onder 2 ten laste gelegde, dat de maatregel van terbeschikkingstelling niet ongemaximeerd kan worden opgelegd. Indien de rechtbank de verdediging helemaal niet zou volgen in de door haar bepleite vrijspraak en al deze feiten bewezen verklaard, heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte meent geen gevaar voor anderen te vormen, dat het recidiverisico niet hoog is en dat er volstaan kan worden met een ambulante behandeling verbonden aan een (deels) voorwaardelijk op te leggen straf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de omtrent hem opgemaakte rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in een periode van nog geen twee maanden tijd schuldig gemaakt aan een achttal strafbare feiten.
Zo heeft verdachte zich op 11 maart 2024 met geweld verzet tegen verbalisant [verbalisant 1] , toen deze hem trachtte aan te houden voor het rijden onder invloed. Verbalisant [verbalisant 1] was ter plaatse gekomen in de woning van de ouders van verdachte nadat de politie een melding had ontvangen dat verdachte out zou zijn gegaan in deze woning. Verbalisant [verbalisant 1] trof verdachte aldaar aan in een onrustige en drukke toestand en hij zag tevens dat verdachte meermalen wit poeder uit een zakje snoof. Toen verdachte weigerde mee te gaan naar het ziekenhuis met de eveneens in de woning ter plaatse gekomen ambulancemedewerkers en hij weg probeerde te rijden in zijn auto, probeerde verbalisant [verbalisant 1] hem te stoppen. Dit resulteerde zoals gezegd in de aanhouding van verdachte waartegen hij zich met geweld probeerde te verzetten, waarmee hij zich schuldig heeft gemaakt aan wederspannigheid.
Een aantal weken later, op 28 april 2024, heeft verdachte zich vervolgens schuldig gemaakt aan de belediging van verbalisant [aspirant] door haar op straat en uit het niets uit te schelden voor “kankerhoer”. Verdachte leek daarbij ten onrechte in de veronderstelling te verkeren dat verbalisant [aspirant] met hem bezig was, terwijl zij op dat moment in gesprek was met een andere burger op straat. Verdachte, die ten gevolge hiervan werd aangehouden, bleek tijdens zijn fouillering tevens een hoeveelheid amfetamine voorhanden te hebben, alsmede een lange sok met daarin een biljartbal. Over dit laatste heeft verdachte verklaard dat hij dit bij zich had om zichzelf te beschermen tegen de mensen die hem bedreigen. Met het voorhanden hebben van deze goederen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het overtreden van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie.
Een paar dagen later, op 1 mei 2024, heeft verdachte zich vervolgens schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van zijn buurman [slachtoffer 1] . Verdachte bevond zich op dat moment ondanks dat dit hem verboden was bij zijn huis in Winschoten. Toen zijn buurman, voornoemd, op enig moment op zijn fiets aan kwam fietsen in de richting van zijn eigen woning sprong verdachte over het hek en sloeg hij zijn buurman met een houten honkbalknuppel op zijn hoofd. Korte tijd later rende verdachte wederom met zijn honkbalknuppel op de buurman af, die ten gevolge van de klap nog immer op de grond lag, waarbij hij zijn buurvrouw, die inmiddels bij haar man was komen kijken, met kracht omver duwde waardoor ook zij ten val kwam. Hiermee heeft verdachte zich eveneens schuldig gemaakt aan de mishandeling van zijn buurvrouw. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het bedreigen van de twee dakdekkers die op dat moment onder supervisie van zijn vader bezig waren met het dak van zijn woning, door deze dakdekkers een mes en de honkbalknuppel te tonen en hiermee dreigende bewegingen in hun richting te maken en door verbaal bedreigingen te uiten richting deze mannen.
Tot slot, nadat verdachte diezelfde dag vanaf zijn eigen woning naar zijn ouderlijk huis was gereden, heeft hij zich schuldig gemaakt aan de bedreiging van twee aldaar ter plaatse gekomen verbalisanten die poogden hem aan te houden, door deze verbalisanten onder meer een mes, een hooivork en een houten knuppel te tonen en daarmee dreigende bewegingen te maken in hun richting.
Dit zijn stuk voor stuk ernstige strafbare feiten, waarbij het zwaartepunt voor de rechtbank ligt bij de poging tot zware mishandeling van zijn buurman en in het verlengde daarvan bij de mishandeling van zijn buurvrouw. Met dit handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van deze slachtoffers en hun niet alleen letsel, maar ook een ontzettende nare en beangstigende ervaring bezorgd. Uit de ter terechtzitting door het slachtoffer [slachtoffer 1] voorgelezen slachtofferverklaring is ook op indringende wijze duidelijk geworden welke impact het wonen naast verdachte en het uiteindelijke incident op 1 mei 2024 op hem en zijn (inmiddels helaas overleden) vrouw hebben gehad.
Ten aanzien van de door verdachte geuite beledigingen en bedreigingen en ten aanzien van de wederspannigheid behoeft het geen betoog dat dergelijk gedrag volstrekt onacceptabel is. Voor zowel de dakdekkers als de politieagenten geldt dat zij gewoon hun werk deden toen zij uit het niets geconfronteerd werden met deze bedreigingen vanuit verdachte. Ten aanzien van de politieagenten geldt bovendien dat het handelen van verdachte getuigt van een volkomen gebrek aan respect voor het gezag van ambtenaren in functie en het publieke belang dat door opsporingsambtenaren wordt gediend.
Tot slot, ten aanzien van het voorhanden hebben van de harddrugs en de biljartbal in de sok, overweegt de rechtbank dat het ongecontroleerde bezit van dergelijke goederen zeer onwenselijk is.
De rechtbank neemt dit alles verdachte zeer kwalijk en overweegt dat voor het plegen van dergelijke strafbare feiten in beginsel geen andere straf passend is dan een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Ter beantwoording van de vraag op welke wijze de onderhavige zaak precies moet worden afgedaan, heeft de rechtbank ook gekeken naar de persoon van verdachte en hetgeen de deskundigen hieromtrent adviseren.
De rechtbank heeft in dat kader acht geslagen op de omtrent verdachte opgemaakte Pro Justitia- rapportage van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) d.d. 22 mei 2025, opgemaakt door de deskundigen
B.H. Boer (klinisch psycholoog) en L.E. van der Bijl (arts in opleiding tot psychiater), onder supervisie van
B. Buis (psychiater). De deskundigen hebben allereerst aangegeven dat verdachte grotendeels heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek, maar dat er ondanks de beperkingen die dit opleverde voldoende informatie beschikbaar was om op hoofdlijnen tot diagnostische conclusies te komen en de gestelde vragen te beantwoorden. De deskundigen geven aan dat verdachte lijdt aan een zogenoemde andere gespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis en een ongespecificeerde stoornis gerelateerd aan andere middelen. Ten tijde van het ten laste gelegde was verdachte paranoïde psychotisch. Er was sprake van een ernstig psychotisch toestandsbeeld, met ontremming en agitatie (versterkt) door het amfetaminegebruik. Daardoor was duidelijk sprake van een beperkte wilsvrijheid (in het denken van verdachte was op dat moment weinig ruimte voor gedragsalternatieven) en beperkte controle over zijn gedrag. Op grond van deze overwegingen adviseren de deskundigen de rechtbank om het ten laste gelegde (indien bewezen) in sterk verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank kan zich verenigen met deze conclusie van de deskundigen omtrent de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en maakt die tot de hare.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het hiervoor bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Ten aanzien van de kans op recidive geven de deskundigen, voornoemd, aan dat de klinische inschatting is dat het risico op recidive van gewelddadig gedrag, onbehandeld, op de korte termijn zeer hoog is, met kans op ernstig letsel. De gestructureerde risicotaxatie met de HCR-20-V3 ondersteunt deze inschatting van het hoge recidiverisico. Uit de SAPROF, een richtlijn voor het beoordelen van beschermende factoren voor gewelddadig gedrag, komt naar voren dat er weinig beschermende factoren zijn. Gezien de ernst van de ten laste gelegde feiten, in combinatie met de chroniciteit, ernst en complexiteit van de psychiatrische problematiek en de hoge kans op recidive van ernstige gewelddadige delicten, kan het recidiverisico volgens de deskundigen alleen worden teruggebracht middels een intensieve klinische behandeling in een
zeer hoog beveiligde setting in het kader van een tbs-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege. Een terbeschikkingstelling met voorwaarden achten de deskundigen niet haalbaar en zou gepaard gaan met te grote risicos.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn ook deze overwegingen en conclusies van de deskundigen begrijpelijk en de rechtbank zal dit advies daarom volgen.
Zoals hiervoor reeds overwogen, acht de rechtbank voor de door verdachte gepleegde strafbare feiten in beginsel geen andere straf passend dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank houdt er bij het bepalen van de hoogte van deze gevangenisstraf wel rekening mee dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend en daarnaast zal zij er rekening mee houden dat zij naast deze onvoorwaardelijke gevangenisstraf ook nog een maatregel aan verdachte zal opleggen, die ook (mogelijk langdurige) vrijheidsbeneming met zich zal brengen. Op dat laatste komt de rechtbank hieronder nog nader terug. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 532 dagen (met aftrek van voorarrest) passend en geboden en zij legt deze verdachte dan ook op.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank zal daarnaast aan verdachte de door de deskundigen geadviseerde maatregel van terbeschikkingstelling opleggen. Blijkens de hiervoor al genoemde PBC-rapportage bestond bij verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. De door verdachte begane feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Het gaat bovendien om misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Verder eist de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van die maatregel, nu het gevaar voor herhaling op ernstige geweldsfeiten blijkens het advies van de gedragsdeskundigen hoog is. Met een andere of lichtere maatregel dan terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan, nu behandeling met het oog op het terugdringen van het herhalingsgevaar cruciaal is, verdachte niet intrinsiek gemotiveerd is en zich vanuit zijn pathologie niet duurzaam aan voorwaarden zal kunnen houden.
De rechtbank overweegt dat de maatregel niet in duur beperkt is, nu deze wordt opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Ten aanzien van de onder parketnummer 08.329984.24 onder 3 ten laste gelegde en bewezenverklaarde overtreding van de Wet wapens en munitie zal de rechtbank bepalen dat ter zake hiervan aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Benadeelde partij
(in de zaak met parketnummer 18.149145.24)
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 772,63 ter vergoeding van materiële schade en 1.750,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] dient te worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de door de benadeelde partij gevorderde materiële schadevergoeding niet betwist. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding heeft de raadsman aangevoerd dat de hoogte hiervan vooral gebaseerd is op omstandigheden die geen rechtstreeks verband houden met het ten laste gelegde en dat het in dat kader eventueel toe te wijzen bedrag derhalve aanzienlijk dient te worden gematigd.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het onder parketnummer 18.149145.24 onder 1 subsidiair bewezen verklaarde. De hoogte van de materiële schade is voldoende onderbouwd en zal, als onvoldoende betwist, worden toegewezen. Wat betreft de immateriële schade overweegt de rechtbank dat uit de onderbouwing van de vordering voldoende volgt dat benadeelde zowel licht lichamelijk letsel als geestelijk letsel in de vorm van PTSS heeft opgelopen door het bewezen verklaarde. Wat betreft de hoogte van de immateriële schade heeft de rechtbank gekeken naar de Rotterdamse schaal. Daarin wordt voor de categorie licht letsel met een herstelperiode van 2 tot 4 maanden een bandbreedte van 725 tot 2.175 gehanteerd en voor de categorie PTSS van de geringste mate van ernst een bandbreedte van 2.675 tot 5.500. Het gevorderde bedrag 1.750,00 komt de rechtbank alleszins redelijk voor. De rechtbank zal ook dit deel van de vordering zal toewijzen. De rechtbank zal verdachte daarnaast veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over het toegewezen bedrag vanaf 1 mei 2024.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij onherroepelijk vonnis van 9 februari 2023 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een gevangenisstraf voor de duur van één maand, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 24 februari 2023. Daarbij is
als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 22 juli 2024 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen:
- 36 f, 37a, 37b, 45, 57, 62, 180, 266, 267, 285, 300, 302 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 2 en 10 van de Opiumwet;
  • 27 en 54 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 18.149145.24 onder 1 primair ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder parketnummer 18.149145.24 onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde, het onder parketnummer 18.168853.24 ten laste gelegde en het onder parketnummer 08.329984.24 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
(Ten aanzien van parketnummer 08.329984.24, feit 3):
Bepaalt dat ter zake van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
(Ten aanzien van parketnummer 18.149145.24, feit 1 subsidiair, feit 2, feit 3 en feit 4 + parketnummer 18.168853.24 + parketnummer 08.329984.24 feit 1 en feit 2):
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 532 dagen.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Ten aanzien van parketnummer 18.149145.24, feit 1 subsidiair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 1] te betalen:
  • het bedrag van 2.522,63 (zegge: vijfentwintighonderd tweeëntwintig euro en drieënzestig cent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van 2.522,63 (zegge: vijfentwintighonderd tweeëntwintig euro en drieënzestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 772,63 aan materiële schade en 1.750,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 35 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer
18.292265.22:
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 9 februari 2023 te weten: een gevangenisstraf voor de duur van één maand.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. S.T. Kooistra en mr. M.O. Thijsen, rechters, bijgestaan door mr. L. van der Weide, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 oktober 2025.
Mr. Kooistra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.