RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
parketnummer 18.149145.24
ter terechtzitting gevoegde parketnummers 18.168853.24 en 08.329984.24 vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18.292265.22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 14 oktober 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 september 2025. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W.B. Lisi, advocaat te Utrecht.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.G. Broekstra.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
(in de zaak met parketnummer 18.149145.24)
1.
hij op of omstreeks 1 mei 2024 te Winschoten, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, voorgenoemde [slachtoffer 1] :
- met een honkbalknuppel tegen het (achter)hoofd en/of de nek, althans het lichaam, heeft geslagen en/of
- (meermaals) met kracht in de buik, althans tegen het lichaam, heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 mei 2024 te Winschoten, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voorgenoemde [slachtoffer 1] :
- met een honkbalknuppel tegen het (achter)hoofd en/of de nek, althans het lichaam, heeft geslagen en/of
- (meermaals) met kracht in de buik, althans tegen het lichaam, heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 1 mei 2024 te Winschoten, althans in Nederland, verbalisanten [slachtoffer 2/verbalisant] en/of [slachtoffer 3/verbalisant] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door:
- voorgenoemde verbalisanten een hooivork en/of een mes en/of een houten knuppel te tonen en/of (vervolgens) met voorgenoemde voorwerpen te zwaaien en/of stekende bewegingen te maken en/of
- tegen voorgenoemde verbalisanten te zeggen dat hij, verdachte, hen neer zal steken en/of dood ging maken, althans woorden en/of gedragingen van gelijke dreigende aard en/of strekking;
3.
hij op of omstreeks 1 mei 2024 te Winschoten, althans in Nederland, [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door voorgenoemde personen:
- een mes en/of een houten knuppel te tonen en/of (vervolgens) met voorgenoemde voorwerpen te zwaaien en/of stekende bewegingen te maken en/of met het mes een snijdende beweging langs zijn, verdachtes, keel te maken en/of
- dreigend de woorden toe te voegen: "Ik maak jullie dood! Wegwezen hier!" en/of "Ik onthoud jullie gezichten, ik onthoud jullie werkbus!" en/of "Lach niet, anders sla ik je tanden uit je mond!", althans woorden en/of gedragingen van gelijke dreigende
aard en/of strekking;
4.
hij op of omstreeks 1 mei 2024 te Winschoten, althans in Nederland, [slachtoffer 6] heeft mishandeld door voorgenoemde [slachtoffer 6] te duwen, waardoor zij ten val is gekomen;
(in de zaak met parketnummer 18.168853.24)
hij op of omstreeks 11 maart 2024 te Winschoten, gemeente Oldambt, althans in Nederland, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar,
verbalisant [verbalisant 1] , brigadier van politie Eenheid Noord-Nederland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten tijdens de aanhouding van verdachte, door met zijn arm(en) in de richting van verbalisant te slaan en/of door te trekken en/of te duwen in tegengestelde richting dan waarin voornoemde ambtenaar verdachte, trachtte te geleiden;
(in de zaak met parketnummer 08.329984.24)
1.
hij op of omstreeks 28 april 2024 te Zwolle opzettelijk een ambtenaar, te weten [aspirant] (aspirant bij de Eenheid oost-Nederland),
gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd,
door hem/haar de woorden toe te voegen: "kankerhoer, ja jij bent een knakerhoer", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 28 april 2024 te Zwolle opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 14,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 28 april 2024 te Zwolle een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een een biljartbal in een sok zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat hetgeen verdachte onder parketnummer 18.149145.24 onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste is gelegd, hetgeen hem onder parketnummer 18.168853.24 ten laste is gelegd en hetgeen hem onder parketnummer 08.329984.24 onder 1, 2 en 3 ten laste is gelegd wettig en overtuigend kan worden bewezen. Ten aanzien van het onder parketnummer 18.149145.24 onder 1 primair ten laste gelegde heeft zij daartoe in het bijzonder aangevoerd dat het met een houten knuppel op het hoofd slaan, op de wijze zoals verdachte dat heeft gedaan, de aanmerkelijke kans met zich brengt dat het slachtoffer ten gevolge daarvan komt te overlijden en voorts dat verdachte deze kans bewust heeft aanvaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem onder parketnummer 18.149145.24 onder 1 primair en subsidiair ten laste is gelegd, nu verdachte geen opzet heeft gehad ook niet in voorwaardelijke zin op de dood van het slachtoffer dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de door verdachte verrichte geweldshandeling, volgens de verdediging bestaande uit het eenmaal met geringe kracht met een honkbalknuppel slaan op het achterhoofd van het slachtoffer, niet de aanmerkelijke kans met zich brengt dat het slachtoffer ten gevolge daarvan zou zijn komen te overlijden dan wel dat het slachtoffer ten
gevolge daarvan zwaar lichamelijk letsel zou hebben opgelopen. Indien de rechtbank van oordeel is dat wel sprake is van deze vereiste aanmerkelijke kans op de dood dan wel op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte deze aanmerkelijke kans niet bewust heeft aanvaard.
Ten aanzien van de onder voornoemd parketnummer onder 2 ten laste gelegde bedreiging van de verbalisanten [slachtoffer 2/verbalisant] en [slachtoffer 3/verbalisant] heeft de raadsman zich eveneens op het standpunt gesteld dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de door voornoemde verbalisanten afgelegde verklaringen als onbetrouwbaar moeten worden beschouwd en dientengevolge van het bewijs dienen te worden uitgesloten, hetgeen maakt dat er geen wettig bewijs voorhanden is om tot enige bewezenverklaring te kunnen komen. De reden dat de verklaringen van de verbalisanten als onbetrouwbaar moeten worden beschouwd, is volgens de raadsman gelegen in het feit dat hetgeen zij in deze verklaringen hebben gesteld omtrent de door verdachte verrichte bedreigende handelingen en geuite bedreigende teksten op de bodycambeelden van verbalisant [slachtoffer 3/verbalisant] en verbalisant [verbalisant 2] , die zich eveneens in het dossier bevinden, niet terug te zien en te horen is. Verbalisant [slachtoffer 3/verbalisant] heeft in haar verhoor bij de rechter- commissaris zelf bovendien verklaard dat zij haar bodycam vanaf het moment dat zij ter plaatse kwam aan had staan, hetgeen de mogelijkheid dat één en ander gebeurd zou zijn voorafgaand aan het aanzetten van haar bodycam uitsluit. Dat zowel verbalisant [slachtoffer 2/verbalisant] als verbalisant [slachtoffer 3/verbalisant] hun aangifte daarnaast ook nog eens beginnen met onder meer de stelling dat verdachte hen gepoogd heeft van het leven te beroven, voor welke bewering geen enkele steun te vinden is in het dossier, brengt hun betrouwbaarheid bovendien alleen nog maar meer in diskrediet.
Ook met betrekking tot het onder voornoemd parketnummer onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er voor de door [slachtoffer 4] afgelegde getuigenverklaring, voor zover deze ziet op de bedreiging die zou hebben plaatsgevonden nabij de balkondeur, geen steunbewijs in het dossier aanwezig is. Zo heeft getuige [slachtoffer 5] verklaard dit zelf niet te hebben gezien en dit enkel achteraf van zijn zoon (getuige [slachtoffer 4] ) te hebben gehoord en daarnaast vindt deze verklaring van [slachtoffer 4] ook overigens geen steun in enig ander bewijsmiddel. De raadsman heeft voorts opgemerkt dat getuige [slachtoffer 5] heeft verklaard zich helemaal niet bedreigd te hebben gevoeld door verdachte.
Ten aanzien van de vraag of het onder parketnummer 18.149145.24 onder 4 ten laste gelegde, het onder parketnummer 18.168853.24 ten laste gelegde en het onder parketnummer 08.329984.24 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
In de zaak met parketnummer 18.149145.24
Vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank acht hetgeen verdachte onder 1 primair ten laste is gelegd niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt hem daarvan vrij. Zij overweegt daartoe als volgt.
Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag is van belang dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Van vol opzet is in deze zaak naar het oordeel van de rechtbank sowieso geen sprake. Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet is vereist dat verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat het slachtoffer ten gevolge daarvan zou zijn komen te overlijden en voorts dat hij deze kans ook bewust heeft aanvaard.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Onder bepaalde omstandigheden kan het met een houten knuppel tegen het hoofd slaan volgens de rechtbank de aanmerkelijke kans in het leven roepen dat een persoon als gevolg daarvan komt te overlijden. Daarvoor is onder andere van belang de aard en intensiteit van het slaan en de plaats waar het hoofd is geraakt. De rechtbank is van oordeel dat het dossier in dit geval onvoldoende aanwijzingen bevat op basis waarvan de conclusie kan worden gerechtvaardigd dat door het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans op de dood is ontstaan. De rechtbank kan op basis van het dossier weliswaar vaststellen dat verdachte eenmalig met enige kracht met de honkbalknuppel op het achterhoofd van het slachtoffer heeft geslagen, maar onvoldoende blijkt dat met zodanige kracht is geslagen dat dit de aanmerkelijke kans op de dood zou opleveren. De rechtbank kan evenmin vaststellen dat het slachtoffer is geraakt op een plek op zijn hoofd die direct levensbedreigend zou kunnen zijn. Dat kan ook niet worden afgeleid uit (de aard van) het letsel dat na het incident bij het slachtoffer is geconstateerd (te weten een hersenschudding en een zwelling met een doorsnee van 4-5 centimeter en een spoortje bloed op het achterhoofd).
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank past ten aanzien van het hierna onder 1 subsidiair bewezen verklaarde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 30 september 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Op 1 mei 2024 heb ik mijn buurman [slachtoffer 1] met een honkbalknuppel op zijn hoofd geslagen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 mei 2024, opgenomen op pagina 14 e.v. van het dossier van politie Noord-Nederland met nummer [nummer] d.d. 10 juni 2024, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 1 mei 2024 kwam ik op de fiets terug bij mijn woning in Winschoten. Ik draaide mijn inrit op en op dat moment zag ik mijn buurman [verdachte] bij zijn auto staan. Op hetzelfde moment, het gebeurde in een flits, sprong hij over het hek en kwam recht op mij af met een honkbalknuppel in zijn hand. Toen sloeg hij mij met die honkbalknuppel op mijn hoofd. Hij heeft mij op mijn achterhoofd geraakt. Ik verloor mijn evenwicht, ik zat nog op mijn fiets en ben met fiets en al de tuin in gevallen. Ik ben met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht en daar hebben ze een hersenschudding vastgesteld. Ook had ik een schaafwond op mijn achterhoofd.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 mei 2024, opgenomen op pagina 44 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van de verbalisant:
Ik, verbalisant, heb de camerabeelden van het adres [adres] te Winschoten uitgekeken van de datum 1 mei 2024. Ik zag op de beelden het volgende:
Verdachte loopt in de richting van het slachtoffer, die de oprit op komt fietsen. Verdachte heeft een houten knuppel in zijn hand. Verdachte slaat het slachtoffer met de knuppel op zijn hoofd. Het slachtoffer valt en ligt op de grond. Het slachtoffer grijpt met zijn hand naar zijn hoofd. Het slachtoffer gaat zitten, nog steeds met zijn hand op zijn hoofd, maar gaat daarna weer liggen.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank acht de onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen. Van vol opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is de rechtbank niet
gebleken, maar naar het oordeel van de rechtbank is wel sprake van voorwaardelijk opzet.
Naar algemene ervaringsregels brengt het met enige kracht met een houten honkbalknuppel slaan tegen het achterhoofd, verricht op de wijze zoals verdachte dat heeft gedaan, een aanmerkelijke kans met zich dat het slachtoffer ten gevolge daarvan zwaar lichamelijk letsel oploopt. Het hoofd is immers een kwetsbaar onderdeel van het menselijk lichaam en met enige kracht uitgevoerde geweldshandelingen tegen dit hoofd, met een zware houten knuppel, kunnen dan ook ernstig letsel tot gevolg hebben. Ook verdachte moet hiervan wetenschap hebben gehad. Het op deze wijze slaan door verdachte moet naar zijn uiterlijke verschijningsvorm bovendien worden aangemerkt als zodanig te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust heeft aanvaard en het opzet van verdachte is dan ook in voorwaardelijke zin daarop gericht geweest. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank past ten aanzien van het hierna onder 2 bewezen verklaarde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 30 september 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik mij op 1 mei 2024 in de tuin van de woning van mijn ouders in Winschoten bevond op het moment dat de politie arriveerde. Ik had op dat moment een hooivork in mijn ene hand en in mijn andere hand had ik een houten honkbalknuppel. Ik had ook een mes.
Ik kan daarmee bedreigend zijn overgekomen op de verbalisanten.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 mei 2024, opgenomen op pagina 32 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2/verbalisant] :
Op 1 mei 2024 was ik, verbalisant [slachtoffer 2/verbalisant] , samen met collegas op zoek naar verdachte [verdachte] . Wij reden naar de woning van de ouders van verdachte in Winschoten omdat wij hoorden dat hij hier zou zijn. Toen ik de tuin van voornoemde woning in liep, zag ik verdachte staan. Verdachte schreeuwde naar ons en ik zag dat hij een hooivork in zijn hand had en dat hij daarmee stekende bewegingen maakte in onze richting, met de punten van de hooivork naar ons toe. Ook zag ik dat verdachte een houten knuppel in zijn hand had. Hij was behoorlijk opgefokt. Ik voelde mij zeer bedreigd door verdachte. Ik had het gevoel dat hij mij daadwerkelijk aan zijn hooivork wilde rijgen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 mei 2024, opgenomen op pagina 36 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3/verbalisant] :
Op 1 mei 2024 besloot ik, verbalisant [slachtoffer 3/verbalisant] , na een melding, in de omgeving uit te kijken naar verdachte [verdachte] . Ik ben vervolgens samen met meerdere collegas naar de woning van de ouders van verdachte in Winschoten gereden. Ik zag dat verdachte zich aldaar in de tuin bevond. Ik zag dat hij een hooivork vasthield en dat hij deze in een dreigende houding op mij en de aanwezige collega's richtte. Ik zag dat de punten van de hooivork in onze richting wezen. Ik zag dat [verdachte] meerdere keren een aantal stevige stappen zette in mijn richting. Hierdoor werd ik wel een beetje bang. Verdachte was zo van de wereld van, naar ik vermoed, allerlei drugs waardoor hij heel onberekenbaar overkwam. Ik zag op een gegeven moment dat verdachte naar ons uithaalde met zijn hooivork. Ik zag dat hij de hooivork naar voren haalde, in een soort stekende beweging. Op een gegeven moment liep verdachte naar zijn voertuig en pakte daar voorwerpen uit. Op dat moment zag ik dat hij naast de
hooivork ook een mes en een houten knuppel in zijn handen had. Zijn houding was nog steeds dreigend. Hij bleef met de hooivork zwaaien. Ik voelde mij hierdoor bedreigd.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van de verbalisanten [slachtoffer 2/verbalisant] en [slachtoffer 3/verbalisant] betrouwbaar zijn en voor het bewijs kunnen worden gebezigd voor zover deze zien op de bedreiging door verdachte begaan met de hooivork, het mes en de knuppel. Dat hij met deze voorwerpen in zijn hand voor de verbalisanten heeft gestaan en dat dit erg bedreigend kan zijn overgekomen, heeft verdachte ter terechtzitting zelf immers bevestigd. De rechtbank acht deze bedreiging dan ook wettig en overtuigend bewezen. Van het deel van de tenlastelegging dat ziet op de vermeende door verdachte geuite verbale bedreigingen spreekt de rechtbank hem partieel vrij. De verklaringen van de verbalisanten worden op dat punt niet ondersteund door hetgeen te horen is op de zich in het dossier bevindende bodycambeelden van een tweetal verbalisanten en daarnaast wordt dit door verdachte zelf ontkend. Anders dan betoogd door de verdediging is de rechtbank echter niet van oordeel dat dit maakt dat de gehele verklaringen van de verbalisanten daardoor als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt. De rechtbank begrijpt dat het een ontzettend chaotische en beangstigende situatie betrof voor de verbalisanten, ten gevolge waarvan zij zich wellicht niet meer tot in detail kunnen herinneren hoe één en ander precies verlopen is en wat verdachte precies gezegd heeft. Ook blijft voor de rechtbank nog altijd de mogelijkheid bestaan dat deze ten laste gelegde bewoordingen wel door verdachte zijn geuit, maar niet zijn terug te horen op de bodycambeelden zoals die zich in het dossier bevinden (ook al heeft verbalisant [slachtoffer 3/verbalisant] verklaard dat zij haar bodycam vanaf het eerste moment aan had staan).
De rechtbank acht het in ieder geval onaannemelijk dat deze verbalisanten hieromtrent bewust in strijd met de waarheid een belastende verklaring jegens verdachte hebben afgelegd, nu niet valt in te zien welk belang zij daar bij zouden hebben.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank past ten aanzien van het hierna onder 3 bewezen verklaarde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 30 september 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik kan mij wel voorstellen dat de dakdekkers die op 1 mei 2024 aan het werk waren op het dak van mijn woning in Winschoten zich door mij bedreigd hebben gevoeld op het moment dat ik daar was. Het klopt dat ik toen op enig moment een mes in mijn hand had. Ook klopt het dat ik een knuppel in mijn hand had.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 1 mei 2024, opgenomen op pagina 121 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 4] :
Vandaag, 1 mei 2024, was ik als dakdekker aan het werk in Winschoten samen met mijn vader [slachtoffer 5] . Ik stond op het dak van de woning toen ik zag dat er een man in een auto kwam aanrijden. Ik zag deze man uitstappen en ik zag dat hij in zijn ene hand een mes vasthield en in zijn andere hand een knuppel. Deze man stond op onweer, je kon zien dat hij kwaad was. Hij stormde echt de auto uit en liep snel naar de woning waar wij aan het werk waren. De man met de wapens liep naar binnen en is door de woning naar de bovenverdieping gegaan. Toen hij boven was, stond hij achter de balkondeur die toegang geeft tot het dak waar wij stonden en hij schreeuwde met luide stem naar ons: "Ik maak jullie dood!
Wegwezen hier". De man was helemaal over zijn toeren. Hij zwaaide heen en weer met zijn mes en zijn knuppel voor het raam langs. Vervolgens liep de man naar beneden. Toen de man beneden stond begon
hij mij en mijn vader schreeuwend te bedreigen. Hij riep: "Ik onthoud jullie gezichten, ik onthoud jullie werkbus! Jullie hebben mij kapot gemaakt!". De man riep tegen mijn vader: "Lach niet, anders sla ik je tanden uit je mond!".
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 1 mei 2024, opgenomen op pagina 125 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 5] :
Vandaag, 1 mei 2024, was ik met mijn zoon [slachtoffer 4] aan het werk als dakdekker in Winschoten. Plotseling zei mijn zoon tegen mij: "Pa, stop, we moeten van het dak af, we moeten hier weg, we worden bedreigd". Mijn zoon zei dat tegen mij omdat een man ons bedreigde met een mes en een knuppel. Ik zag toen een man met een kapmes in zijn hand en in zijn andere hand een knuppel. De man stond op dat moment beneden bij de schuur. De man was naar ons aan het schreeuwen dat hij ons dood wilde maken en dat wij, mijn zoon en ik, weg moesten gaan. Hierbij keek hij ons aan. De man schreeuwde met luide stem dat hij ons wilde vermoorden. Hij zwaaide met het mes en de knuppel. Met het mes maakte hij een snijdende beweging langs zijn keel. Terwijl hij dit deed, keek hij ons aan.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Anders dan betoogd door de raadsman is de rechtbank allereerst van oordeel dat er zich wettig bewijs in het dossier bevindt om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. De door [slachtoffer 4] afgelegde getuigenverklaring wordt, ten aanzien van de bedreigende handelingen zoals opgenomen in de tenlastelegging, volledig ondersteund door de door [slachtoffer 5] afgelegde getuigenverklaring. Dat er op enig moment ook nog bedreigingen zijn geuit nabij de balkondeur die door getuige [slachtoffer 5] niet zijn waargenomen, doet hieraan dan ook niet meer af. Verdachte zelf heeft bovendien verklaard dat hij inderdaad een mes en een knuppel in zijn handen had en dat hij zich voor kan stellen dat vader en zoon [slachtoffer 4] zich door hem bedreigd hebben gevoeld. Het feit dat getuige [slachtoffer 5] zelf heeft verklaard zich niet echt bedreigd te hebben gevoeld door verdachte, staat een bewezenverklaring evenmin in de weg, nu hiervoor niet is vereist dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige indruk heeft gemaakt dat werkelijk vrees is opgewekt en de bedreigde zich in zijn vrijheid belemmerd achtte. Wel moet de bedreiging van dien aard zijn en onder zulke omstandigheden zijn gedaan dat deze in het algemeen een dergelijke vrees opwekken kan. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 30 september 2025;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 mei 2024, opgenomen op pagina 20 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 6] .
In de zaak met parketnummer 18.168853.24
De rechtbank past ten aanzien van het hierna bewezen verklaarde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 30 september 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb op 11 maart 2024 onenigheid gehad met verbalisant [verbalisant 1] .
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 maart 2024, opgenomen op pagina 11 van het dossier van politie eenheid Noord-Nederland met nummer [nummer]
d.d. 17 april 2024, inhoudend als relaas van de verbalisant:
Op 11 maart 2024 deelde ik verdachte, te weten [verdachte] , op enig moment mede dat hij was aangehouden voor het rijden onder invloed. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , deelde verdachte mede dat hij uit zijn auto moest komen, maar dit deed hij niet. Ik pakte hem hierop vast. Daarbij trok en duwde verdachte zichzelf in een andere richting dan ik hem trachtte te brengen. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , riep wederom meerdere keren naar hem dat hij uit zijn auto moest stappen, maar hij weigerde nog immer mee te werken en verzette zich. Hij sloeg daarbij met zijn armen in mijn richting.
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan wederspannigheid, op de wijze zoals ten laste gelegd. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van het hieromtrent door verbalisant op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen en daarnaast heeft verdachte ter terechtzitting zelf de context van dit proces-verbaal van bevindingen bevestigd door aan te geven dat hij inderdaad onenigheid heeft gehad met verbalisant [verbalisant 1] , hetgeen de rechtbank sterkt in haar overtuiging dat het inderdaad zo gegaan is zoals door verbalisant [verbalisant 1] geverbaliseerd.
In de zaak met parketnummer 08.329984.24
De rechtbank acht het onder dit parketnummer onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 30 september 2025;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 april 2024, opgenomen op pagina 15 e.v. van het dossier van politie eenheid Noord-Nederland met nummer [nummer] d.d. 18 oktober 2024, inhoudend het relaas van de verbalisant;
2. Een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming/eerste beslissing d.d. 28 april 2024, opgenomen op pagina 39 e.v. van voornoemd dossier;
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 april 2024, opgenomen op pagina 11 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van de verbalisant.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder parketnummer 18.149145.24 onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde, het onder parketnummer 18.168853.24 ten laste gelegde en het onder parketnummer 08.329984.24 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
(in de zaak met parketnummer 18.149145.24)
1. subsidiair.
hij, op 1 mei 2024 te Winschoten, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voorgenoemde [slachtoffer 1] :
- met een honkbalknuppel tegen het achterhoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij, op 1 mei 2024 te Winschoten, verbalisanten [slachtoffer 2/verbalisant] en [slachtoffer 3/verbalisant] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door:
- voorgenoemde verbalisanten een hooivork en een mes en een houten knuppel te tonen en vervolgens met voorgenoemde voorwerpen te zwaaien en stekende bewegingen te maken;
hij, op 1 mei 2024 te Winschoten, [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door voorgenoemde personen:
- een mes en een houten knuppel te tonen en met voorgenoemde voorwerpen te zwaaien en/of stekende bewegingen te maken en met het mes een snijdende beweging langs zijn, verdachtes, keel te maken, en
- dreigend de woorden toe te voegen: "Ik maak jullie dood! Wegwezen hier!" en: "Ik onthoud jullie gezichten, ik onthoud jullie werkbus!" en "Lach niet, anders sla ik je tanden uit je mond!";
hij, op 1 mei 2024 te Winschoten, [slachtoffer 6] heeft mishandeld door voorgenoemde [slachtoffer 6] te duwen, waardoor zij ten val is gekomen;
(in de zaak met parketnummer 18.168853.24)
hij, op 11 maart 2024 te Winschoten, gemeente Oldambt, zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, verbalisant [verbalisant 1] , brigadier van politie Eenheid Noord-Nederland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten tijdens de aanhouding van verdachte, door met zijn armen in de richting van verbalisant te slaan en door te trekken en te duwen in tegengestelde richting dan waarin voornoemde ambtenaar verdachte trachtte te geleiden;
(in de zaak met parketnummer 08.329984.24)
1.
hij, op 28 april 2024, te Zwolle, opzettelijk een ambtenaar, te weten [aspirant] (aspirant bij de Eenheid oost-Nederland), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door haar de woorden toe te voegen: "kankerhoer, ja jij bent een kankerhoer”;
2.
hij, op 28 april 2024, te Zwolle, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
I;
3.
hij, op 28 april 2024, te Zwolle, een wapen van categorie IV onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een biljartbal in een sok, zijnde een voorwerp waarvan, gelet op de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen, heeft gedragen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
(in de zaak met parketnummer 18.149145.24)