ECLI:NL:RBNNE:2025:4157

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
18.010871.25
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in zorginstelling met levensgevaar voor medebewoners

Op 14 oktober 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 10 januari 2025 brand heeft gesticht in haar kamer in een zorginstelling te Groningen. De verdachte, geboren in 1975, was gedetineerd en werd bijgestaan door haar advocaat, mr. E. van der Meer. Het Openbaar Ministerie was vertegenwoordigd door mr. R. Janssens. Tijdens de zitting op 30 september 2025 werd de verdachte geconfronteerd met de tenlastelegging, die onder andere het opzettelijk brand stichten en het vernielen van een waterkoker omvatte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk brand had gesticht door een matras met vuur in aanraking te brengen en de deur van haar kamer te barricaderen, waardoor het blussen van de brand werd bemoeilijkt. Dit leidde tot gemeen gevaar voor de inboedel en levensgevaar voor medebewoners, die moesten worden geëvacueerd. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen, camerabeelden en forensisch onderzoek. De verdachte werd schuldig bevonden aan beide feiten en kreeg een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling voor haar psychische problemen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar blanco strafblad en de aanbevelingen van deskundigen over haar verminderd toerekeningsvatbaarheid.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18.010871.25
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 14 oktober 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats] , thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 september 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. van der Meer, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat: 1
zij op of omstreeks 10 januari 2025 te Groningen opzettelijk
brand heeft gesticht in haar/een kamer ( [kamernummer] ) en/of een pand van [naam organisatie] te Groningen ( [adres] ) door
-de deur van haar/die kamer in het genoemde pand te barricaderen (met hout en/of een (houten) kast) (en daarmee het blussen te beletten/bemoeilijken) en/of
-vervolgens een matras met open vuur (aansteker) in aanraking te brengen, ten gevolge waarvan de in genoemde kamer aanwezige inboedel (onder andere een matras en/of een kast) en/of andere delen van genoemde kamer (wand(en) en/of plafond en/of kozijn(en)) en/of genoemd pand voornoemd geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand,
in elk geval brand is ontstaan en/of genoemde en/of andere goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand,
in elk geval brand is ontstaan en/of (behoorlijke) rookontwikkeling in het pand voornoemd is ontstaan en/of
terwijl daarvan gemeen gevaar voor het genoemde pand en/of de inboedel en/of andere delen van het genoemde pand is ontstaan en/of
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten medebewoners (waarvan de (22) kamers zijn ontruimd en/of de medebewoners zijn geëvacueerd) en/of aanwezige medewerkers
( [medewerker 1] en/of [medewerker 2] ) te duchten was;
2
zij op of omstreeks 10 januari 2025 te Groningen
opzettelijk en wederrechtelijk een (metalen) waterkoker, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam organisatie] te Groningen, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd tegen de ten laste gelegde feiten.
Oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 30 september 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik was gespannen en gestrest. Ik herinner me dat ik in de dakgoot stond en zwarte handen had. Ik had aanstekers op mijn kamer.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d., 14 januari 2025, opgenomen op pagina 57 e.v. van het dossier van politie Noord-Nederland met nummer [nummer] d.d. 3 maart 2025, inhoudend als verklaring van [medewerker 1] ;
Ik was op vrijdag 10 januari 2025 met [medewerker 3] aan het werk. Ik zag dat [naam] haar sleutel in de richting van [medewerker 2] gooide. [naam] liep het pand uit. Later is [naam] naar binnen gegaan. Er kwam een bewoner naar me toe die zei dat ik naar de tweede verdieping moest gaan omdat de keuken total loss was geslagen. Boven zagen wij dat de keuken helemaal kapot was geslagen. Ik ben op de deur gaan kloppen van [naam] . Ik vroeg haar of zij de keuken kapot had geslagen. De kamer van [naam] bevindt zich aan de overkant van de keuken. Ik hoorde dat [naam] zei “ja dat klopt”. Ik zag en hoorde dat zij begon te schelden en spullen stuk begon te maken. Ik zag dat de kast omver werd gegooid. Ik heb de politie gebeld. Het brandalarm ging af. Ik zag op een kastje dat haar kamernummer afging. Dit is [kamernummer] . Ik ben met de politie mee gegaan naar boven. Ik probeerde die deur open te doen. Ik zag dat er heftige vlammen in de kamer waren. De politie probeerde de deur in te trappen. [naam] was alleen op haar kamer toen wij haar vroegen of zij de keuken had gesloopt. Ik heb dat gezien. [naam] heeft op haar kamer beschikking tot aanstekers.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres] Groningen), opgenomen op pagina 23 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van de verbalisant:
Het pand is opgetrokken uit steen. De verdiepingsvloeren zijn grotendeels van hout en de kamers zijn voorzien van houten wanden. Op de zolderverdieping bevinden zich 8 kamers, een gezamenlijke doucheruimte en keuken. Kamer [kamernummer] betreft een kamer op de zolderverdieping van ongeveer drie meter breed en vier meter diep. Kamer [kamernummer] was grotendeels aangetast door de brand en ik zag dat het gehele plafond ontbrak en op de grond lag. Op/tegen het bed lagen de verbrandde resten van, wat zeer waarschijnlijk, de kast is geweest waarmee de deur was gebarricadeerd. Ik zag dat een deel van het matras, met name in het midden en bij het voeteneinde, was weggebrand. Indien de brand niet was geblust en zich verder had kunnen ontwikkelen valt niet uit te sluiten dat het gehele pand in brand was geraakt. Gelet op het feit dat het voeteneinde van de matras het meest door brand was aangetast is hier zeer waarschijnlijk vuur ter plaatse gebracht en de brand begonnen.
Gelet op de afwezigheid van technische voorzieningen kon een technische oorzaak worden uitgesloten.
Gelet op het feit dat het een kamer van een zorginstelling betreft valt niet uit te sluiten dat de overige kamers van het pand door hitte inwerking, rook dan wel vuur zouden worden aangetast waardoor er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was geweest.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 januari 2025, opgenomen op pagina 62 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van de verbalisant:
Ik heb de camera bekeken welke zicht heeft op de voordeur van kamer [kamernummer] waar de brand is ontstaan. Ik weet dat het de kamer is omdat ik zelf betrokken ben geweest bij de tactische en forensische doorzoeking op zaterdag 11 januari 2025. Op de camerabeelden is start datum en tijdstip te zien 10 januari 2025 om 3:01 PM. De tijd komt overeen met de werkelijke tijd. Ik beschrijf de beelden op momenten waarin de verdachte [verdachte] is te zien en andere belangrijke momenten. Ik herken verdachte omdat ik haar SKDB foto heb gezien.
Om 03:07 uur zie ik verdachte naar boven komen. Ik zie vervolgens verdachte om 03:07 uur haar kamer binnen gaan. Ik zie dat er een lange kast tegen over de deur staat. Ik zie dat zij vervolgens de deur sluit. Ik zie om 03:54 uur dat de medewerkers aankloppen bij kamer [kamernummer] . Ik zie dat getuige [medewerker 1] vervolgens de deur open maakt met een sleutel. Ik zie dat zij vervolgens de kamer binnen lopen. Ik zie dat de medewerkers de kamer verlaten om 03:55:35. Ik zie dat er nog een hoofd boven de kast uitsteekt. Ik zie dat de kast in kamer [kamernummer] om valt. Ik zie dat de deur dicht gaat. Ik zie dat de medewerkers nog binnen proberen te komen maar dat dit niet lukt en vervolgens wordt de deur dicht gedaan. Om 04:03 uur zie ik voor het eerst het brandalarm lichtje knipperen. Dit is niet te zien op deze foto maar wel op de beelden. Om 04:04 uur zie ik dat de politie boven komt samen met getuige [medewerker 1] . Ik zie dat getuige [medewerker 1] de deur opent en ik zie dat er allemaal rook uit de kamer komt. Ik zie dat de deur door de politie wordt open gedaan en dat er allemaal vuur in de kamer is. Ik zie dat de politie probeert te blussen maar moeite heeft met de deur open te houden. Ik zie dat de politie om 04:07 uur weer naar beneden loopt. Ik zie om 04:14 uur dat er voor het eerst vlammen buiten de deur komen. Vervolgens zie ik veel rook in de gang komen.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat zij zich niet kan herinneren of zij op 10 januari 2025 brand heeft gesticht in haar kamer aan de [adres] te Groningen. Naar het oordeel van de rechtbank laat het dossier geen andere mogelijkheid toe dan dat het verdachte is geweest die de brand heeft veroorzaakt. Uit de verklaring van getuige [medewerker 1] en het proces-verbaal van bevindingen met een beschrijving van de camerabeelden op de tweede etage volgt dat op het moment dat de brand ontstaat, enkel verdachte op de kamer aanwezig is. Het brandalarm gaat af slechts enkele minuten nadat medewerkers van [naam organisatie] de kamer van verdachte hebben verlaten. Verdachte heeft zelf verklaard dat zij zich herinnert dat zij op een gegeven moment in de dakgoot stond met zwarte handen en dat zij aanstekers op haar kamer had. Uit het forensisch rapport volgt bovendien dat een technische oorzaak is uitgesloten en dat het zeer waarschijnlijk is dat het voeteneinde van het matras is aangestoken. Voor de mogelijkheid dat de brand is ontstaan op een andere wijze dan door het opzettelijk aansteken van het matras, biedt het dossier geen enkel aanknopingspunt. Naar het oordeel van de rechtbank staat dan ook voldoende vast dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht door haar matras met vuur in aanraking te brengen.
Naar het oordeel van de rechtbank is ook sprake geweest van gemeen gevaar voor goederen, gevaar voor lichamelijk letsel van een ander en levensgevaar voor anderen. Uit het forensisch rapport volgt dat de verdiepingsvloeren grotendeels van hout zijn en dat de kamers zijn voorzien van houten wanden. Op het moment van de brand bevonden zich meerdere personen in het pand. Deze zijn weliswaar geëvacueerd door tijdig handelen van medewerkers en hulpdiensten, maar dat neemt niet weg dat de brand zich snel ontwikkelde en op een gegeven moment zon gevaar opleverde dat de politie na een vergeefse bluspoging besloot het pand te verlaten en te wachten op de brandweer. Die bluspoging werd bovendien bemoeilijkt doordat verdachte de deur had gebarricadeerd met een kast. Uit de beschrijving van de camerabeelden volgt dat nog voordat de brandweer begon met blussen, de vlammen al buiten de kamerdeur kwamen en dat er aanzienlijke rookontwikkeling was. In het forensisch rapport wordt tot slot de conclusie getrokken
dat dat het hele pand in brand had kunnen raken en dat er vanwege hitte inwerking, rook en vuur levensgevaar voor anderen te duchten was. Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat het in de onderhavige zaak naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was dat als gevolg van de brand levensgevaar voor anderen te duchten was.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, gevaar voor lichamelijk letsel voor een ander en levensgevaar voor een ander te duchten was.
Feit 2
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 30 september 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 januari 2025, opgenomen op pagina 10 van het dossier van politie Noord-Nederland met nummer [nummer] d.d. 3 maart 2025, inhoudend een verklaring van verbalisant;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d., 14 januari 2025, opgenomen op pagina 57 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend een verklaring van [medewerker 1] ;

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
zij op 10 januari 2025 te Groningen opzettelijk
brand heeft gesticht in haar kamer ( [kamernummer] ) in een pand van [naam organisatie] te Groningen ( [adres] ) door
-de deur van haar kamer in het genoemde pand te barricaderen met een houten kast en daarmee het blussen te bemoeilijken en
-vervolgens een matras met open vuur (aansteker) in aanraking te brengen, ten gevolge waarvan de in genoemde kamer aanwezige inboedel (onder andere een matras en een kast) en andere delen van genoemde kamer (plafond) geheel of gedeeltelijk zijn verbrand,
in elk geval brand is ontstaan en genoemde en andere goederen geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan en (behoorlijke) rookontwikkeling in het pand voornoemd is
ontstaan en
terwijl daarvan gemeen gevaar voor het genoemde pand en de inboedel en andere delen van het genoemde pand is ontstaan en
levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten medebewoners (waarvan de kamers zijn ontruimd en/of de medebewoners zijn geëvacueerd) en aanwezige medewerkers
( [medewerker 1] en [medewerker 2] ) te duchten was;
2
zij op 10 januari 2025 te Groningen
opzettelijk en wederrechtelijk een metalen waterkoker, die geheel of ten dele aan [naam organisatie] te Groningen, in elk geval aan een ander toebehoorde, heeft vernield;
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten is
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 en feit 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en onder oplegging van bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd. Daarbij heeft hij gewezen op de ernst van het feit en de onveilige situatie die heeft bestaan. De officier van justitie heeft gevorderd om een verplichting tot dagbesteding als afzonderlijke bijzondere voorwaarde op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaren. Hij heeft in dat kader gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, haar blanco strafblad en heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten verminderd aan verdachte kunnen worden toegerekend. Tot slot heeft de raadsman verzocht om bij opname van de bijzondere voorwaarde van middelencontrole toe te voegen dat dit plaatsvindt indien de reclassering dit nodig acht.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de Pro Justitia rapportage van 7 juni 2025 van N.A. Schoenmaker, een reclasseringsadvies van 17 januari 2025 en een e-mail van de reclassering van 29 september 2025, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 10 januari 2025 brand gesticht in haar kamer in een pand van [naam organisatie] te Groningen. Zij heeft haar deur gebarricadeerd met een kast en vervolgens een matras met open vuur in aanraking gebracht, ten gevolge waarvan in haar kamer een grote brand is ontstaan. Daarmee heeft verdachte gevaar veroorzaakt voor het pand van [naam organisatie] , de daarin aanwezige goederen én (levens)gevaar veroorzaakt voor de personen die zich ten tijde van de brand in het pand bevonden.
Brandstichting is een bijzonder ernstig feit dat vanwege het gevaar zettende karakter daarvan gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt. Dat de brand niet tot lichamelijk letsel of erger heeft geleid, is een gelukkige omstandigheid, maar deze is zeker niet te danken aan het handelen van de verdachte.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een delict is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de Pro Justitia rapportage van 7 juni 2025 van N.A. Schoenmaker, GZ-psycholoog. In dit rapport wordt geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van meerdere stoornissen, waarbij in relatie tot het delict met name een posttraumatische stressstoornis relevant is. Geadviseerd wordt om het ten laste gelegde verminderd aan verdachte toe te rekenen. Omdat sprake is van een aantal beschermende factoren en een motivatie voor behandeling, wordt het risico op recidive ingeschat als laag tot matig. Om deze reden adviseert de psycholoog een ambulante forensische behandeling met begeleiding door verslavingszorg.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het reclasseringsadvies van 17 januari 2025 en een aanvullend e-mailbericht van de reclassering van 29 september 2025. Hieruit volgt dat verdachte geen vaste woon- of verblijfplek heeft en dat zij niet terug kan naar de opvang van [naam organisatie] . De reclassering adviseert een reclasseringstoezicht met bijzondere voorwaarden, waaronder middelencontrole, beschermd wonen en een ambulante behandeling.
Bij het bepalen van de straf neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat opzettelijke brandstichting een ernstig feit is dat in beginsel een langdurige gevangenisstraf rechtvaardigt.
De rechtbank neemt de conclusie van de psycholoog dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is over en zal hier in strafmatigende zin rekening mee houden. De rechtbank houdt ook in strafmatigende zin rekening met het feit dat verdachte niet eerder voor een (soortgelijk) misdrijf is veroordeeld en dat voor het voorkomen van recidive het accent met name op hulp en begeleiding moet liggen. Gelet hierop zal de rechter afwijken van de eis van de officier van justitie. Alles afwegende acht de rechtbank passend om een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijke strafdeel zal de rechtbank bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geadviseerd. Daarbij zal de rechtbank een verplichting tot dagbesteding als afzonderlijke voorwaarde opleggen en aan de middelencontrole toevoegen dat dit verplicht is indien de reclassering dit nodig acht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 12 maanden,niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich op uitnodiging meldt bij Reclassering Verslavingszorg Noord-Nederland, [adres] te Groningen;
dat de veroordeelde zich onder behandeling zal stellen van [instelling] of een soortgelijke instelling, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig acht, zal verblijven in een instelling voor beschermd wonen, te weten [instelling] , of een soortgelijke instelling, en zich zal houden aan de huisregels en het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd inspant voor het vinden en behouden van een vorm van dagbesteding, bestaande uit (vrijwilligers)werk en/of een andere vorm van vrijetijdsbesteding, in overleg met de reclassering;
dat de veroordeelde meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs, indien de reclassering dat nodig acht. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.O. Thijsen, voorzitter, mr. H.J. Schuth en mr. S.T. Kooistra, rechters, bijgestaan door mr. L. van der Weide, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 oktober 2025.
Mr. Kooistra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.