ECLI:NL:RBNNE:2025:4159

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
LEE 23/5564
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling subsidie bonus zorgprofessionals COVID-19 door Stichting Elker

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland op 9 oktober 2025, in de zaak tussen Stichting Elker en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, staat de vaststelling van subsidie voor zorgprofessionals in het kader van de COVID-19 pandemie centraal. Stichting Elker had een subsidie aangevraagd voor zorgprofessionals die in dienst waren van drie verschillende stichtingen. De minister verleende echter alleen subsidie voor de zorgverleners die in dienst waren van de aanvragende stichting, wat door de rechtbank als strijdig met het evenredigheidsbeginsel werd beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de bonussen bij de juiste personen terecht waren gekomen en dat de subsidie daarom op het totale bedrag voor alle betrokken zorgverleners moest worden vastgesteld. De rechtbank vernietigde het besluit van de minister en stelde het subsidiebedrag vast op € 983.600, waarbij ook de proceskosten en het griffierecht aan eiseres werden vergoed. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een evenwichtige belangenafweging bij subsidieverlening en de rol van de subsidieregeling in het ondersteunen van zorgprofessionals tijdens de pandemie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/5564

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 oktober 2025 in de zaak tussen

Stichting Elker, uit Groningen, eiseres

(gemachtigde: mr. M.H. Blokvoort),
en
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,voorheen de minister voor Langdurige Zorg en Sport, verweerder
(gemachtigde: mr. J.A. ter Schure-Borghouts).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de vaststelling van subsidie, verleend aan eiseres, op grond van de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19. Eiseres voert hiertegen een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de vaststelling van de subsidie.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep gegrond is en dat het subsidiebedrag hoger moet worden vastgesteld
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Totstandkoming van het bestreden besluit en procesverloop

2.1.
Eiseres heeft op 10 november 2020 een aanvraag ingediend voor subsidie van de bonus zorgprofessionals COVID-19. Bij besluit van 27 november 2020 heeft verweerder aan eiseres subsidie verleend van maximaal € 1.242.000. Deze subsidie bestaat uit:
€ 690.000 voor 690 zorgprofessionals (medewerkers)
€ 0 voor 0 zorgprofessionals (derden)
€ 552.000 aan af te dragen belastingen.
2.2.
Na voorafgaande correspondentie tussen partijen heeft eiseres op 3 juni 2022 bij verweerder een aanvraag tot vaststelling van de subsidie ingediend. In de aanvraag, die in overeenstemming is met de opgestelde accountantsverklaring, vermeldt zij dat het totale bedrag aan uitgekeerde bonus € 344.000 bedraagt en dat het totale bedrag aan afgedragen belasting € 275.000 bedraagt. Het terug te vorderen bedrag komt daarmee op € 622.800.
2.3.
Bij primair besluit van 31 december 2022 heeft verweerder (overeenkomstig de aanvraag) de subsidie vastgesteld op € 619.200, opgebouwd uit € 344.000 voor 344 zorgprofessionals, en € 275.200 aan af te dragen belastingen. Het verschil van € 622.800 dient eiseres terug te betalen.
2.4.
Bij brief van 7 februari 2023 hebben eiseres en Stichting Het Poortje Jeugdinrichtingen bezwaar gemaakt. Bij brief van 7 maart 2023 heeft de gemachtigde namens eiseres en Stichting Het Poortje de bezwaargronden aangevuld. Nadien hebben partijen meerdere malen gecorrespondeerd over de afhandeling van het bezwaar en heeft eiseres meerdere malen aanvullende stukken ingezonden. Ook hebben partijen elkaar gesproken over het bezwaar.
2.5.
Met het bestreden besluit van 21 november 2023, gericht tot uitsluitend eiseres, heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Eiseres en Stichting Het Poortje Jeugdinrichtingen hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft hierop schriftelijk gereageerd.
2.6.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiseres haar gemachtigde en [naam] en namens verweerder zijn gemachtigde en A.I. Bhatti.
2.7.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. Zij heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht later uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader
3. De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Het geschil
4.1.
Partijen zijn het erover eens dat het verleende subsidiebedrag van € 1.242.000 te hoog was, maar verschillen van mening over de hoogte van het vast te stellen subsidiebedrag. Verweerder stelt dat € 619.200 het juiste bedrag is terwijl eiseres stelt dat dit € 983.600 moet zijn.
4.2.
Verweerder stelt dat er alleen recht bestaat op subsidie voor de zorgbonussen die uitgekeerd zijn aan zorgprofessionals die in dienst waren van eiseres. Het recht op subsidie kan geen betrekking hebben op de bonussen uitgekeerd aan werknemers van Stichting Het Poortje Jeugdinrichtingen en Stichting Combinatie Elker/Poortje, omdat die andere stichtingen geen aanvraag tot verlening van subsidie hebben ingediend.
4.3.
Eiseres voert aan dat het indertijd alleen voor haar mogelijk was een aanvraag in te dienen en dat zij daarom heeft gekozen voor een aanvraag voor alle werknemers in dienst van de drie stichtingen. In de praktijk was namelijk sprake van één organisatie. Al deze werknemers waren zorgprofessionals in de zin van de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19.
4.4.
Ter beoordeling ligt voor of verweerder terecht het recht op subsidie bij de vaststelling heeft beperkt tot uitsluitend de bonussen voor zover die zijn uitgekeerd aan werknemers in dienst van eiseres zelf en niet voor zover deze zijn uitgekeerd aan werknemers van de twee andere stichtingen. De rechtbank zal daartoe eerst de aard van de Subsidieregeling en de organisatiestructuur van de drie betrokken stichtingen bespreken. Vervolgens zullen de onderwerpen van de beroepsgronden aan de orde komen.
De subsidieregeling
5.1.
De toelichting bij de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19 [1] (Subsidieregeling) vermeldt dat de uitbraak van het virus COVID-19 ingrijpende gevolgen heeft gehad. Personen werkzaam in de sector zorg en welzijn (zorgprofessionals) hebben een uitzonderlijke prestatie moeten leveren. Het kabinet wil hiervoor waardering uitspreken. Door middel van de Subsidieregeling kunnen zorgaanbieders subsidie aanvragen voor het uitkeren van een bonus van € 1.000 aan een werknemer of derde van wie de zorgaanbieder van oordeel is dat deze ten tijde van de uitbraak van COVID-19 een uitzonderlijke prestatie heeft geleverd. Per uitgekeerde bonus zal ook subsidie worden verstrekt aan de zorgaanbieder om de over de bonus verschuldigde belasting te kunnen voldoen.
5.2.
De toelichting vermeldt voorts: ‘Er is gekozen om een generieke regeling op te stellen, waarbij het aan zorgaanbieders is om te bepalen welke werknemers en derden tijdens de uitbraak van COVID-19 een uitzonderlijke prestatie hebben geleverd. Het kabinet treedt niet in die verantwoordelijkheid. In deze regeling wordt een minimale set criteria gehanteerd op grond waarvan zorgprofessionals wel of niet in aanmerking komen voor een bonus. Een dergelijke opzet van de regeling doet het meest recht aan de onderling verschillende inzet van de zorgprofessionals en aan de rol van de zorgaanbieders. Vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: Ministerie van VWS) is ook geen zicht op de individuele inzet van de zorgprofessionals. Het verscherpen van criteria in de regeling waaraan de zorgaanbieder zou moeten toetsen of een zorgprofessional in aanmerking kan komen voor een bonus, zou onnodig ingrijpen in de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder en er zelfs toe kunnen leiden dat zorgprofessionals die zich wel degelijk hebben ingespannen toch buiten de boot vallen. Dat is uiteraard onwenselijk’.
In de toelichting staat ook: ‘De belangrijkste afweging die uiteindelijk gemaakt zal moeten worden is of de zorgprofessional zich tijdens de periode van de uitbraak van het COVID-19 virus uitzonderlijk heeft ingezet voor patiënten en cliënten met COVID-19 of in bijzondere mate heeft bijgedragen aan de strijd tegen het coronavirus. De zorgaanbieder kan een bonus aanvragen voor zowel eigen werknemers, als derden die werkzaamheden hebben verricht (bijvoorbeeld zzp’ers en uitzendkrachten)’.
5.3.
In artikel 5 van de Subsidieregeling is bepaald dat de subsidie alleen verstrekt wordt aan zorgaanbieders die in het handelsregister zijn ingeschreven met een activiteit met een Standaard Bedrijfsindeling (SBI)-code die is opgenomen in de bijlage bij de Subsidieregeling.
5.4.
Zoals uit het formulier voor de subsidievaststelling blijkt en zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, vindt de controle steekproefsgewijs plaats.
De organisatie van de betrokken stichtingen
6. Uit de toelichtingen van eiseres in de dossierstukken en ter zitting, die door verweerder niet zijn weersproken, blijkt het volgende over de organisatie van de betrokken stichtingen.
6.1.
In 2014 zijn Stichting Elker (eiseres) en Stichting Het Poortje Jeugdinrichtingen bestuurlijk gefuseerd middels een personele unie van de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht. De stichtingen zijn apart blijven bestaan als dochterstichtingen van de nieuw opgerichte Stichting Combinatie Elker/Poortje (CEP) [2] . De gezamenlijke activiteiten, zoals de ondersteunende dienst, zijn daarbij ondergebracht in de Stichting CEP. De drie stichtingen werden vanaf dat moment vanuit de Stichting CEP aangestuurd door één bestuur en één managementteam.
6.2.
De werknemers hadden ten tijde van het verlenen van de subsidie een arbeidsovereenkomst met één van de drie stichtingen. Elke werknemer verrichtte vooral werkzaamheden voor de eigen stichting, maar in voorkomende gevallen ook voor één van de andere stichtingen. Zo lang dit incidenteel het geval was, leidde dit niet tot onderlinge verrekening. Kregen de werkzaamheden voor een andere stichting een meer structureel karakter, dan vond wel doorberekening plaats. In de periode van COVID-19 gebeurde het over en weer bij elkaar inspringen noodgedwongen meer dan voorheen het geval was.
6.3.
De zorgverleners werkzaam voor de drie stichtingen die in aanmerking kwamen voor de bonus, hebben deze uitbetaald gekregen van de stichting die hun eigen werkgever was. Al deze werknemers waren zorgprofessionals in de zin van de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19. Alleen eiseres heeft een aanvraag voor subsidieverlening ingediend. Het door eiseres ontvangen bedrag werd verdeeld over de drie stichtingen voor zover die de bonussen uitbetaalden.
6.4.
Per 1 januari 2024 zijn de stichtingen gefuseerd in Elker Holding, met daarin de Stichting Elker en daarnaast de Stichting Elker-Portalis die zich uitsluitend richt op het bieden van passend onderwijs. De zorgactiviteiten van Stichting Elker en Stichting Het Poortje Jeugdinrichtingen zijn nu ondergebracht in Stichting Elker.
6.5.
De rechtbank overweegt dat in de actuele situatie de werkzaamheden die recht gaven op de bonussen volledig zijn ondergebracht bij eiseres. Om die reden merkt de rechtbank nu uitsluitend de Stichting Elker als eiseres aan [3] en niet meer Stichting Het Poortje Jeugdinrichtingen, de rechtspersoon namens wie het beroep ook is ingesteld. In dit verband is ook van belang dat de verplichting tot terugbetaling volledig bij eiseres ligt en niet ook bij een andere rechtspersoon.
Aanvraag alleen door eiseres gedaan
7.1.
Eiseres voert aan dat het systeem het onmogelijk maakte om voor alle drie de stichtingen een aanvraag in te dienen, gezien de onjuiste SBI-codes van de andere twee stichtingen. Het systeem liep bij het aanvragen voor de andere twee stichtingen vast. Er is daarom voor gekozen om op naam van eiseres voor werknemers van alle drie de stichtingen aan te vragen. De aanvraag is gedaan in de hectische crisistijd die aanleiding vormde voor de Subsidieregeling.
7.2.
Verweerder brengt hier tegenin dat Stichting Het Poortje Jeugdinrichtingen en Stichting CEP hem niet tijdens het aanvraagtijdvak op de hoogte hebben gesteld van problemen die zij ondervonden, niet kort na de aanvraag door Stichting Elker en ook niet door bezwaar te maken tegen het verleningsbesluit. Verweerder heeft meerdere aanvragen ontvangen van zorgaanbieders die (abusievelijk) met een onjuiste SBI-code in het handelsregister geregistreerd stonden.
7.3.
De rechtbank overweegt dat ten tijde van de aanvraag weliswaar sprake was van een bestuurlijke fusie van de drie stichtingen, maar dat de stichtingen nog altijd separate werkgevers waren voor hun eigen medewerkers. Eiseres voert terecht aan dat de aanvraagperiode in een hectische tijd viel, maar Stichting Het Poortje Jeugdinrichtingen en Stichting CEP waren desondanks in de gelegenheid om de praktische problemen rond de aanvragen bij verweerder aan de orde te stellen en een aanvraag in te dienen voor hun eigen werknemers. De rechtbank heeft er oog voor dat dit niet zonder meer direct tot een bevredigende oplossing zou hebben geleid. Ter zitting heeft verweerder namelijk opgemerkt dat aanvragen met SBI-codes die niet waren opgenomen in de bijlage, werden afgewezen. Het zou dan echter wel mogelijk zijn geweest om dit probleem in een bezwaarprocedure aan de orde te stellen. De situatie die nu voorligt, waarbij voor een deel van de bonussen de aanvraag is ingediend door de verkeerde rechtspersoon (een rechtspersoon die niet de werkgever is van de zorgmedewerkers voor wie de bonus is bedoeld), zou zich dan niet hebben voorgedaan. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
7.4.
Eiseres heeft gewezen op artikel 5, tweede lid, van de Subsidieregeling, waaruit volgt dat ook bij een niet in de bijlage opgenomen SBI-code subsidie kan worden verleend als de zorgaanbieder wel een activiteit uitvoert waarop de regeling ziet. Dit is echter te meer een grond om ondanks een onjuiste SBI-code een aanvraag in te dienen. De bepaling geeft immers de mogelijkheid tot correctie als de feitelijke situatie daarom vraagt.
Zorgprofessionals (medewerkers) of zorgprofessionals (derden)
8.1.
Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte niet heeft onderkend dat, en niet heeft onderzocht of, de werknemers in dienst van Stichting Het Poortje Jeugdinrichtingen en Stichting CEP die ook werkzaamheden verrichtten voor eiseres, aangemerkt dienden te worden als ‘derde’, werkzaam bij eiseres en daarmee als ‘zorgprofessional’ voor wie eiseres subsidie kon aanvragen.
8.2.
De rechtbank stelt vast dat eiseres niet voor zorgprofessionals (derden) subsidie heeft aangevraagd (2.1.) en dat eiseres dit argument niet in de bezwaarprocedure heeft aangevoerd.
8.3.
De rechtbank overweegt verder dat de toelichting bij de Subsidieregeling (5.2.) als voorbeeld van ‘derden’ zzp’ers en uitzendkrachten noemt. Naar het oordeel van de rechtbank is de situatie in deze zaak, waarbij de werknemers van de drie stichtingen over en weer bij elkaar insprongen, niet vergelijkbaar met deze voorbeelden. Anders dan zzp’ers en uitzendkrachten, waren de zorgprofessionals in kwestie wel werkzaam bij een zorginstelling die zelf een aanvraag in kon dienen. Om die reden slaagt de beroepsgrond niet.
Evenredigheid
9. De hardheidsclausule van artikel 15a van de Subsidieregeling biedt de mogelijkheid van een bepaling af te wijken als toepassing daarvan tot een onbillijkheid van overwegende aard leidt. De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat de subsidie niet is vastgesteld zoals eiseres bepleit, niet voortvloeit uit een onvoorziene uitwerking van een bepaling van de Subsidieregeling, maar uit de omstandigheid dat de aanvraag slechts door één van de stichtingen is ingediend. Mede gezien de ruime beoordelingsvrijheid die aan het bestuursorgaan toekomt bij het al dan niet toepassen van een hardheidsclausule als deze, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid kunnen concluderen dat de toepassing van de bepalingen van de Subsidieregeling niet tot een onbillijkheid van overwegende aard hebben geleid.
9.1.
Eiseres stelt dat het bestreden besluit strijdig is met het evenredigheidsbeginsel. Het lager vaststellen van de subsidie is volgens haar niet geschikt, niet noodzakelijk en onevenwichtig.
9.2.
Bij uitspraak van 20 maart 2024 [4] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) in een zaak over een besluit op grond van de Subsidieregeling overwogen dat de bestuursrechter toetst of de (uitkomst van de) belangenafweging die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit onevenredig is in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. [5] In het verlengde van de tegen het besluit aangevoerde beroepsgronden zal worden beoordeeld of en zo ja op welke wijze de geschiktheid, de noodzakelijkheid en de evenwichtigheid van de maatregel bij de toetsing moeten worden betrokken. De intensiteit van de toetsing wordt bepaald door onder meer de aard van de uitgeoefende bestuursbevoegdheid, de aard en het gewicht van de bij het besluit betrokken belangen en de ingrijpendheid van het besluit en de mate waarin het besluit fundamentele rechten van de belanghebbende aantast. Naarmate de aangetaste belangen zwaarder wegen, de nadelige gevolgen van het besluit ernstiger zijn of het besluit een grotere inbreuk maakt op fundamentele rechten zal de toetsing intensiever kunnen zijn.
9.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is het lager vaststellen van de subsidie in dit geval een geschikt middel om een deels onterechte subsidieverlening te corrigeren. Zoals hierboven is besproken, heeft eiseres ten onrechte subsidie aangevraagd voor werknemers die niet bij haarzelf in dienst waren. Met de lagere vaststelling wordt het algemene belang gediend dat subsidiegelden juist worden besteed.
9.4.
De rechtbank acht de lagere vaststelling echter niet noodzakelijk. De subsidie is deels niet door de juiste zorgaanbieders aangevraagd, maar wél is de aanvraag om subsidiëring van de bonussen tijdig ingediend en staat naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast dat zij is ingediend voor alle mogelijk in aanmerking komende zorgprofessionals werkzaam bij de drie stichtingen (al vermeldt de aanvraag dit niet nadrukkelijk). Daarmee is achteraf duidelijk met het oog op welke zorgprofessionals subsidie is aangevraagd. Deze zorgprofessionals waren destijds in dienst bij één van de drie (reeds bestuurlijk gefuseerde) stichtingen en zijn daarna (na de feitelijke fusie) werknemers geworden van eiseres. Van belang is verder dat eiseres en de twee andere stichtingen in feite (zie 6. en verder) destijds reeds één organisatie met één bestuur en één managementteam vormden. Het is daarmee aannemelijk dat het de zorgaanbieders zelf (in dit geval de drie betrokken stichtingen) zijn die, overeenkomstig de opzet van de subsidieregeling (5.2.) bepaald hebben welke werknemers tijdens de uitbraak van COVID-19 een uitzonderlijke prestatie hebben geleverd. Hiermee is ook aannemelijk dat de bonussen uitbetaald zijn aan de personen voor wie de subsidieregeling in het leven is geroepen.
9.5.
Verder is de lagere vaststelling naar het oordeel van de rechtbank ook niet evenwichtig. Deze levert voor eiseres een fors financieel nadeel op. Daartegenover is het aannemelijk dat de bonusbetaling heeft plaatsgevonden zoals deze met de subsidieregeling wordt beoogd. Omdat verondersteld kan worden dat de bonussen bij de juiste personen terecht zijn gekomen, wordt het algemeen belang feitelijk niet geschaad. Zowel voorafgaand aan de aanvraag tot vaststelling als tijdens de bezwaarprocedure heeft eiseres deze relevante aspecten aan de orde gesteld. Hieraan heeft verweerder bij de vaststelling van de subsidie en bij de heroverweging op bezwaar niet het juiste gewicht toegekend.
9.6.
De rechtbank oordeelt daarom dat de uitkomst van de belangenafweging door verweerder onevenredig is. De beroepsgrond over het evenredigheidsbeginsel slaagt. Het bestreden besluit wordt om die reden vernietigd.
10.1.
Gezien de aard van de zaak acht de rechtbank finale geschillenbeslechting mogelijk en aangewezen. Zij zal daarom zelf in de zaak voorzien.
10.2.
Naar het oordeel van de rechtbank kan verondersteld worden, zie 9.4., dat de bonussen bij de juiste personen terecht zijn gekomen. Hiermee is volledig voldaan aan de doelstelling van de subsidieregeling. Eiseres heeft met het indienen van de aanvraag een fout gemaakt (besproken in 7.1. en verder) maar dit heeft er niet toe geleid dat voor een hoger bedrag subsidie is verleend dan met de subsidieregeling is beoogd. Terugbetaling van het bedrag dat in geschil is, is daarom niet geboden. De rechtbank acht een hogere vaststelling inclusief het bedrag dat in geschil is, een evenredige uitkomst.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit. Zij neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing en stelt het subsidiebedrag vast op € 983.600.
11.1.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 21 november 2023;
- herroept het besluit van 31 december 2022;
- bepaalt dat de subsidie wordt vastgesteld op € 983.600 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 365 aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, voorzitter, en mr. P.G. Wijtsma en mr. A.S. Broere, leden, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:4
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Artikel 4:23
1. Een bestuursorgaan verstrekt slechts subsidie op grond van een wettelijk voorschrift dat regelt voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt.
Artikel 4:29
Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald kan voorafgaand aan een subsidievaststelling een beschikking omtrent subsidieverlening worden gegeven, indien een aanvraag daartoe is ingediend voor de afloop van de activiteit of het tijdvak waarvoor de subsidie wordt gevraagd.
Artikel 4:42
De beschikking tot subsidievaststelling stelt het bedrag van de subsidie vast en geeft aanspraak op betaling van het vastgestelde bedrag overeenkomstig afdeling 4.2.7.
Artikel 4:46
1. Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, stelt het bestuursorgaan de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.
2. De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:
de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;
de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of
e subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.
Kaderwet VWS-subsidies
Artikel 3
1. Onverminderd hoofdstuk 3 van de Financiële-verhoudingswet kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij regeling van Onze Minister de activiteiten waarvoor een subsidie of een specifieke uitkering kan worden verstrekt nader worden bepaald alsmede andere criteria voor die verstrekking worden vastgesteld.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij regeling van Onze Minister kunnen voorts regels worden gesteld met betrekking tot:
het bedrag van de subsidie of specifieke uitkering dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald;
de aanvraag van de subsidie of specifieke uitkering en de besluitvorming daarover;
de voorwaarden waaronder een subsidie of een specifieke uitkering kan worden verleend;
e verplichtingen verbonden aan de subsidie of de specifieke uitkering;
de vaststelling van de subsidie of specifieke uitkering;
de intrekking en wijziging van de subsidieverlening, subsidievaststelling of verlening of vaststelling van de specifieke uitkering;
de betaling van de subsidie of specifieke uitkering en de verlening van voorschotten;
et verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk, bedoeld in artikel 4:24 van de Algemene wet bestuursrecht.
Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19
Artikel 1
derde: persoon, anders dan een werknemer, die bij een zorgaanbieder werkzaamheden verricht of heeft verricht op basis van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 610 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek gesloten met een ander dan de zorgaanbieder, een overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel 400 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, of overeenkomst van aanneming van werk als bedoeld in artikel 750 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;
zorgprofessional: een werknemer of derde die werkzaamheden heeft verricht tijdens de COVID-19 uitbraak bij de zorgaanbieder.
Artikel 3
De minister kan subsidie verstrekken aan zorgaanbieders voor het uitkeren van een bonus aan een zorgprofessional.
Artikel 5
1. Subsidie wordt enkel verstrekt aan zorgaanbieders die op 1 september 2020 in het handelsregister stonden ingeschreven, met ten minste twee werkzame personen en met een hoofd- of nevenactiviteit met een SBI-code die in Bijlage 1 is opgenomen.
2. In afwijking van het eerste lid, kan subsidie worden verstrekt aan een zorgaanbieder indien uit de aanduiding waarmee de zorgaanbieder op 1 september 2020 is ingeschreven in het handelsregister, naar het oordeel van de minister blijkt dat de zorgaanbieder een hoofd- of nevenactiviteit uitvoert die in Bijlage 1 is opgenomen.
Artikel 7
1. De subsidieaanvraag wordt uiterlijk 10 november 2020 om 23.59 uur door de minister ontvangen, tenzij naar het oordeel van de minister sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard.
Artikel 15a
De minister kan een of meer bepalingen van hoofdstuk 1 en hoofdstuk 2 van deze regeling buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat de desbetreffende bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Voetnoten

1.Staatscourant 2020, 48058
2.De derde dochterstichting Viyuna speelt in deze zaak geen rol en wordt daarom buiten beschouwing gelaten.
3.Zoals besproken is ter zitting.
5.Artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)