ECLI:NL:RBNNE:2025:4174

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
18.263441.24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diverse verkeersdelicten met taakstraffen en rijontzegging

Op 14 oktober 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 16 augustus 2024 in Leeuwarden. De verdachte, geboren in 2006, was als bestuurder van een personenauto betrokken bij een frontale botsing met een fietser, die daarbij zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gevaarlijk rijgedrag, omdat hij de fietser niet voldoende in de gaten heeft gehouden en afgeleid was door het openen van een raam. De verdachte heeft de plaats van het ongeval verlaten zonder hulp te bieden aan het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, omdat er onvoldoende bewijs was voor zwaar lichamelijk letsel. Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan de subsidiaire tenlasteleggingen, waaronder het rijden zonder rijbewijs en het veroorzaken van een verkeersongeval. De rechtbank heeft een taakstraf van in totaal 120 uren opgelegd, waarvan 40 uren voor het subsidiaire feit, 60 uren voor het tweede feit en 20 uren voor het derde feit. Daarnaast is de verdachte voor zes maanden ontzegd om motorrijtuigen te besturen. De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheden van de zaak, de persoon van de verdachte en de vordering van de officier van justitie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18.263441.24

Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken

d.d. 14 oktober 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , wonende [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 september 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B. Hartman, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 augustus 2024 te Leeuwarden
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto),
daarmede rijdende over de weg, de Cornelis Trooststraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
  • een motorrijtuig te besturen, terwijl hij het hiervoor vereiste rijbewijs niet had, en/of
  • (gedeeltelijk) op de rijbaan voor tegemoetkomend verkeer te rijden, althans niet zoveel mogelijk rechts te houden, en/of
  • zijn voertuig richting een tegemoetkomende fietser, te weten [slachtoffer] , te bewegen, terwijl deze [slachtoffer] slingerde, en/of
  • zijn aandacht niet, althans onvoldoende, te houden bij de verkeerssituatie ter plaatse, en/of
  • bij het naderen van die [slachtoffer] , onvoldoende uit te wijken en/of snelheid te minderen,
waardoor er een (frontale) botsing is ontstaan tussen de personenauto en die [slachtoffer] , waardoor een ander (te weten die [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten
  • ontsierende littekens in het gezicht en/of op het hoofd, en/of
  • letsel aan de kniebanden,
of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 augustus 2024 te Leeuwarden
als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Cornelis Trooststraat,
  • een motorrijtuig heeft bestuurd, terwijl hij het hiervoor vereiste rijbewijs niet had, en/of
  • (gedeeltelijk) op de rijbaan voor tegemoetkomend verkeer heeft gereden, althans niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden, en/of
  • zijn voertuig richting een tegemoetkomende fietser, te weten [slachtoffer] , heeft bewogen, terwijl deze [slachtoffer] slingerde, en/of
  • zijn aandacht niet, althans onvoldoende, heeft gehouden bij de verkeerssituatie ter plaatse, en/of
  • bij het naderen van die [slachtoffer] , onvoldoende heeft uitgeweken en/of snelheid heeft geminderd, (waardoor er een (frontale) botsing is ontstaan tussen de personenauto en die [slachtoffer] en/of waardoor die [slachtoffer] letsel heeft bekomen), door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die
weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
dat hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) had verricht,
welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Leeuwarden op/aan de Cornelis Trooststraat, op of omstreeks 16 augustus 2024 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer] ) letsel en/of schade was toegebracht en/of een ander (te weten [slachtoffer] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
3.
hij op of omstreeks 16 augustus 2024 te Leeuwarden
als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, (o.a.) de Cornelis Trooststraat, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in
artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder 1. primair, 2. en 3. ten laste gelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1. primair ten laste gelegde feit nu er geen sprake is van grove schuld aan de zijde van verdachte. Ten aanzien van het onder
1. subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman gesteld dat er van de zijde van verdachte geen sprake is geweest van gevaarlijk rijgedrag zodat verdachte ook van dat feit moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft zich ten aanzien van de feiten 2. en 3. gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Bewijsoverweging
De rechtbank acht het onder 1. primair ten laste gelegde feit niet bewezen. Voor een bewezenverklaring van dit feit moet er sprake zijn van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer of van zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Het dossier bevat een verslag van de spoedeisende hulp van 16 augustus 2024 en een forensisch geneeskundig verslag van 27 augustus 2024. Uit deze verslagen komt naar voren dat er op het voorhoofd van het slachtoffer een oppervlakkige ontvelling aanwezig was met een kleinere ontvelling op het midden van het voorhoofd. Rondom waren kleinere laceraties (verscheuringen van de huid en het onderliggende weefsel) aanwezig. De linkerknie van het slachtoffer was iets gezwollen. In de genoemde verslagen staat alleen dat letsel aan de banden van de knie niet kan worden uitgesloten. Daarmee is er onvoldoende bewijs voor het ten laste gelegde letsel aan de kniebanden. Bij het onderzoek op 27 augustus 2024 waren op het voorhoofd van het slachtoffer diverse roze verkleuringen zichtbaar. In de beschrijving is opgenomen dat deze passend zijn bij herstellende huidbeschadigingen. Er wordt vermeld dat blijvende littekenvorming zal optreden, maar waarop dit is gebaseerd wordt niet vermeld. Het dossier bevat daarnaast geen informatie over de huidige situatie van de littekens.
De rechtbank beschikt dus niet over informatie over het aantal, de grootte en de zichtbaarheid van de (mogelijk) blijvende littekens en daarmee van de mate waarin deze ontsierend zouden kunnen zijn. Het gaat om littekens die achterblijven na oppervlakkige huidbeschadigingen. De rechtbank ziet in het een en ander onvoldoende bewijs voor het oordeel dat er bij het slachtoffer sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Het dossier bevat geen informatie over eventuele, als gevolg van het letsel, opgetreden tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden van het slachtoffer. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1. primair ten laste gelegde.
De raadsman heeft (eveneens) vrijspraak bepleit voor de onder 1. subsidiair ten laste gelegde overtreding. Hij heeft betoogd dat geen sprake is geweest van gevaarlijk rijgedrag. De rechtbank kan daarin niet meegaan. Uit de bewijsmiddelen, en met name de verklaring van verdachte, komt naar voren dat verdachte de goed zichtbare fietser niet voortdurend in het oog heeft gehouden. Omdat deze fietser - naar zeggen van verdachte - slingerend reed, had verdachte juist extra oplettend moeten zijn zodat hij, mocht
de slingerende fietser te dicht bij zijn auto komen, nog kon uitwijken of stoppen. Verdachte heeft dat nagelaten. Hij heeft zich laten afleiden door het openen van een raam op een moment dat de fietser hem al zo dicht was genaderd dat er meteen daarop een aanrijding met de fietser plaatsvond. Dit is kwalificeerbaar als gevaarzettend gedrag. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 1. subsidiair ten laste gelegde.
De rechtbank ziet eveneens voldoende wettig en overtuigend bewijs voor de onder 2. en 3. ten laste gelegde feiten.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de bewijsmiddelen toe zoals die zullen worden opgenomen in de eventueel later op te maken aanvulling van dit vonnis. Deze bewijsmiddelen bevatten de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden, waarbij ieder bewijsmiddel
- ook in onderdelen - slechts gebruikt is voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de onder 1. subsidiair, 2. en 3. ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. subsidiair:
hij op 16 augustus 2024 te Leeuwarden, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Cornelis Trooststraat,
  • een motorrijtuig heeft bestuurd, terwijl hij het hiervoor vereiste rijbewijs niet had, en
  • zijn voertuig richting een tegemoetkomende fietser, te weten [slachtoffer] , heeft bewogen, terwijl deze [slachtoffer] slingerde, en
  • zijn aandacht onvoldoende heeft gehouden bij de verkeerssituatie ter plaatse, en
  • bij het naderen van die [slachtoffer] , onvoldoende heeft uitgeweken,
waardoor er een frontale botsing is ontstaan tussen de personenauto en die [slachtoffer] en waardoor die [slachtoffer] letsel heeft bekomen, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd;
dat hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) had verricht,
welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Leeuwarden op de Cornelis Trooststraat op 16 augustus 2024, de plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander, te weten [slachtoffer] , letsel en schade was toegebracht en [slachtoffer] in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
hij op 16 augustus 2024 te Leeuwarden, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg de Cornelis Trooststraat, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
subsidiair: Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel c, van de Wegenverkeerswet 1994.
Overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1. primair, 2. en 3. wordt veroordeeld tot in totaal 104 dagen gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest, en 18 maanden ontzegging van de rijbevoegdheid.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat het niet nodig is om naast de 104 dagen voorarrest nog een straf op te leggen. De raadsman heeft bepleit de geëiste ontzegging van de rijbevoegdheid voorwaardelijk op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportages van de reclassering van 2 oktober 2024 en van 24 april 2025, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich als bestuurder van de auto van zijn vader schuldig gemaakt aan gevaarlijk rijgedrag waardoor een botsing met een fietser is ontstaan. De fietser is gewond geraakt en moest in het ziekenhuis worden behandeld. Verdachte is na de aanrijding doorgereden zonder zijn gegevens achter te laten en zonder hulp te bieden aan de gewonde fietser. Verdachte was bovendien niet in het bezit van een rijbewijs.
Deze feiten rechtvaardigen oplegging van een taakstraf. Verdachte heeft 104 dagen in voorarrest doorgebracht en deze dagen zullen in mindering worden gebracht op de op te leggen taakstraf naar de maatstaf van 2 uren arbeid per dag voorarrest. Dit betekent dat verdachte per saldo géén taakstraf meer hoeft te verrichten omdat deze volledig zal worden verrekend met de ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis.
De rechtbank zal voor het bewezen verklaarde misdrijf ook een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen en wel voor de duur van zes maanden onvoorwaardelijk. Dit om de ernst van het feit te benadrukken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d en 62 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 7, 107, 176 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. subsidiair, 2. en 3. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
ter zake de onder 1. subsidiair bewezenverklaarde overtreding:

een taakstraf voor de duur van 40 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
ter zake het onder 2. bewezenverklaarde misdrijf:

een taakstraf voor de duur van 60 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen - bromfietsen daaronder begrepen - voor de tijd van 6 (zes) maanden.
ter zake de onder 3. bewezen verklaarde overtreding:

een taakstraf voor de duur van 20 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 10 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. M. Brinksma en mr. N. Hof, rechters, bijgestaan door T.L. Komrij, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 oktober 2025.
Mr. Brinksma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.