ECLI:NL:RBNNE:2025:4270

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 oktober 2025
Publicatiedatum
20 oktober 2025
Zaaknummer
KL 11270911 \ CV EXPL 24-4493 en 11338351 \ CV EXPL 24-5268 (E)
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de vernietiging van een koopovereenkomst van een jacht op basis van oneerlijke handelspraktijken en non-conformiteit

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland, stond de vraag centraal of een koopovereenkomst met betrekking tot een jacht vernietigd kon worden op grond van een oneerlijke handelspraktijk. De eiser, vertegenwoordigd door mr. H. den Besten, had een jacht gekocht van [gedaagde sub 2] B.V., maar stelde dat het jacht niet voldeed aan de verwachtingen door het ontbreken van een CE-certificaat op het moment van levering. De gedaagden, [gedaagde sub 1] B.V. en [gedaagde sub 2] B.V., voerden aan dat het jacht op het moment van levering voldeed aan de eisen en dat de administratieve afhandeling van de certificering door de coronapandemie was vertraagd. De kantonrechter oordeelde dat de eiser niet voldoende had aangetoond dat de oneerlijke handelspraktijk haar aankoopbeslissing had beïnvloed. De vorderingen van de eiser werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten. In reconventie werd de eiser ook aansprakelijk gesteld voor schadevergoeding aan [gedaagde sub 1] wegens onrechtmatige beslaglegging. De rechter concludeerde dat de koopovereenkomst niet ontbonden kon worden en dat de eiser niet had aangetoond dat er sprake was van non-conformiteit van het jacht. De zaak benadrukt de noodzaak voor consumenten om goed geïnformeerd te zijn over de voorwaarden van hun aankopen, vooral bij grote investeringen zoals jachten.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummers: 11270911 \ CV EXPL 24-4493 en 11338351 \ CV EXPL 24-5268 (na rolvoeging zijn deze zaken gezamenlijk behandeld)
Vonnis van 21 oktober 2025
in de zaak met nummer 11270911 \ CV EXPL 24-4493 van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. H. den Besten,
tegen
[gedaagde sub 1] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] ,
gemachtigde: mr. J.C. Klompé,
en in de zaak met nummer 11338351 \ CV EXPL 24-5268 van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. H. den Besten,
tegen
[gedaagde sub 2] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ,
gemachtigde: mr. J.C. Klompé.

1.De kern van de zaken

In deze zaken draait het om de vraag of de overeenkomst met betrekking tot de koop van een jacht in stand kan blijven. Daarbij moet worden beoordeeld of de overeenkomst wegens een oneerlijke handelspraktijk moet worden vernietigd, dan wel of sprake is van zodanige non-conformiteit van het jacht dat ontbinding van de overeenkomst gerechtvaardigd is.

2.De procedure

In beide zaken
2.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 april 2025
- de akte vermeerdering van eis van [eiser] van 28 mei 2025
- het bericht van 1 juli 2025 met producties van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]
- het bericht van 4 juli 2025 met producties van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 15 juli 2025.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde sub 1] bouwt boten, die door haar zustervennootschap [gedaagde sub 2] worden verkocht. De vennootschappen hebben dezelfde dagelijkse leiding en hetzelfde bestuur.
3.2.
[eiser] heeft op 30 oktober 2020 een overeenkomst getiteld ‘Koop-verkoopcontract Nr. 20133’ (hierna: de overeenkomst) gesloten met [gedaagde sub 2] (die toen nog handelde onder haar voormalige statutaire naam [gedaagde sub 2] B.V.), met betrekking tot de koop van een nog te bouwen motorjacht voor particulier gebruik. Het gaat om een jacht van het type ‘ [jacht] ’ met bouwnummer [nummer] (hierna: het jacht). In de overeenkomst is een koopsom van € 639.533,85 opgenomen.
3.3.
Op de overeenkomst zijn de 'HISWA Algemene aannemings-, verkoop- en leveringsvoorwaarden' van toepassing verklaard. In het bij de overeenkomst behorende overzicht van specificaties is onder meer het volgende opgenomen:
CE-classificering: B
3.4.
Op 8 oktober 2021 is het jacht door [gedaagde sub 2] aan [eiser] geleverd. In de door partijen opgemaakte (onderhandse) akte van levering is een door [eiser] betaalde koopprijs van € 916.812,00 inclusief btw opgenomen.
3.5.
In de periode na de levering van het jacht zijn door [eiser] gebreken aan het jacht geconstateerd, die zij bij [gedaagde sub 2] heeft gemeld. [gedaagde sub 2] heeft gebreken hersteld, maar [eiser] heeft bij [gedaagde sub 2] gemeld dat niet alle gebreken waren verholpen en dat er nieuwe gebreken bij waren gekomen.
3.6.
Per e-mail van 2 augustus 2022 aan [gedaagde sub 2] heeft de heer [echtgenoot] , echtgenoot van [eiser] , gevraagd om de conformiteitsverklaring van het jacht. [gedaagde sub 2] heeft hierop per e-mail van dezelfde dag de conformiteitsverklaring aan [echtgenoot] verzonden en heeft aangegeven dat het origineel in het handboek van het jacht zat. Op de conformiteitsverklaring staat vermeld dat deze is gedateerd op 7 oktober 2021 en dat het jacht een romplengte van 13.97 meter heeft.
3.7.
Per e-mail van 4 augustus 2022 heeft [eiser] [gedaagde sub 2] in gebreke gesteld en verzocht om het jacht terug te nemen onder restitutie van de koopsom.
3.8.
Op 24 augustus 2022 heeft [echtgenoot] in een e-mail aan HISWA-RECRON (hierna: HISWA), de ondernemersorganisatie voor watersport en recreatie, aangegeven dat hij een kopie van het certificaat van het jacht heeft ontvangen en dat daarop een onjuiste lengte van het jacht is vermeld. [echtgenoot] heeft HISWA gevraagd of dit problemen kan geven bij verkoop van het jacht. HISWA heeft [echtgenoot] per e-mail van 9 september 2022 geadviseerd om [gedaagde sub 1] te vragen het certificaat aan te passen, hetgeen [echtgenoot] per e-mail van 13 september 2022 heeft gedaan.
3.9.
[gedaagde sub 2] heeft het CE-certificaat en de (nieuwe) conformiteitsverklaring van het jacht per e-mail van 5 oktober 2022 aan [echtgenoot] gestuurd. Het CE-certificaat is op 24 september 2022 afgegeven door keuringsinstantie European Certification Bureau Nederland B.V. (hierna: ECB) en vermeldt een lengte van het jacht van 14.47 meter. De door [gedaagde sub 1] afgegeven conformiteitsverklaring is eveneens gedateerd op 24 september 2022.
3.10.
Op 10 oktober 2022 heeft er een inspectie plaatsgevonden van het jacht door zowel een door [eiser] ingeschakelde deskundige, de heer [deskundige 1] (hierna: [deskundige 1] ) als een door [gedaagde sub 1] dan wel [gedaagde sub 2] ingeschakelde deskundige, de heer [deskundige 2] (hierna: [deskundige 2] ). [deskundige 1] en [deskundige 2] hebben op respectievelijk 22 en 14 oktober 2022 een expertise rapport opgesteld. Daaruit volgt dat zij het grotendeels eens waren over de (oplossing voor) door [eiser] benoemde klachten over het jacht, met uitzondering van twee klachten.
3.11.
[eiser] heeft op 8 maart 2023 een klacht ingediend bij de Geschillencommissie Waterrecreatie (hierna: De Geschillencommissie), met betrekking tot twee na de deskundigenonderzoeken resterende punten en een aanvullend punt. Het betrof de werking van de airco-installatie, de stuwkracht van de boeg- en hekschroef en de aansluiting van een ventilator op de lichtschakelaar. In augustus 2023 heeft [eiser] zijn ingediende klacht aangevuld met nieuwe klachten. [gedaagde sub 2] heeft verweer gevoerd in de procedure bij de Geschillencommissie.
3.12.
Op 7 november 2023 heeft de Geschillencommissie [eiser] ontvankelijk verklaard in de drie klachtonderdelen die hij op 8 maart 2023 had ingediend en niet-ontvankelijk in de in augustus 2023 nieuw ingediende klachtonderdelen.
3.13.
De Geschillencommissie heeft de drie oorspronkelijke klachtonderdelen van [eiser] inhoudelijk beoordeeld en heeft in dat kader een deskundige ingeschakeld. De deskundige heeft het jacht op 3 april 2024 geïnspecteerd. [eiser] en [gedaagde sub 2] hebben tijdens de inspectie aangegeven dat de klacht over de aansluiting van de ventilator op de lichtschakelaar kwam te vervallen. In de rapportage van het deskundigenonderzoek heeft de deskundige opgenomen van mening te zijn dat de airco-installatie niet gebrekkig is en dat de origineel ingebouwde boegschroef niet gebrekkig of van onvoldoende vermogen was. Bij bindend advies van 23 oktober 2024 heeft de Geschillencommissie de klacht van [eiser] ongegrond verklaard. De Geschillencommissie heeft geoordeeld dat door [eiser] onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de airco-installatie ondeugdelijk is en dat de boeg- en hekschroef te weinig kracht heeft.
3.14.
Los van de hiervoor beschreven procedure bij de Geschillencommissie heeft [eiser] aan de heer [deskundige 3] (hierna: [deskundige 3] ) opdracht gegeven het jacht op gebreken te inspecteren. [deskundige 3] heeft in zijn rapport van 20 juli 2024 een overzicht opgenomen van 44 zogenoemde ‘CE-gerelateerde opmerkingen c.q. gebreken’ en 14 ‘niet CE-gerelateerde gebreken en defecten’. In een brief van 20 juni 2025 aan de advocaat van [deskundige 3] , met een kopie aan de advocaat van [gedaagde sub 2] , heeft HISWA geoordeeld over een door [gedaagde sub 2] ingediende klacht met betrekking tot deskundige [deskundige 3] . HISWA is van oordeel dat [deskundige 3] bij de inspectie van het jacht en het rapporteren daarover, niet heeft voldaan aan de eisen die aan een onafhankelijke en onpartijdige deskundige mogen worden gesteld.
3.15.
Op 8 augustus 2024 heeft [eiser] , na daartoe op 31 juli 2024 verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, conservatoir derdenbeslag doen leggen onder ABN AMRO Bank ten laste van [gedaagde sub 1] , alsmede conservatoir beslag doen leggen op vier boten voor zover die eigendom waren van [gedaagde sub 1] .
3.16.
[eiser] heeft vervolgens, na daartoe op 20 augustus 2024 verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, conservatoir derdenbeslag doen leggen onder ABN AMRO bank ten last van [gedaagde sub 2] , alsmede conservatoir beslag doen leggen op vier boten voor zover die eigendom waren van [gedaagde sub 2] . Op 21 augustus 2024 heeft [eiser] de gelegde beslagen ten laste van [gedaagde sub 1] opgeheven.

4.Het geschil

In de zaak tegen [gedaagde sub 1] (11270911)
in conventie
4.1.
[eiser] vordert na wijziging van eis om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
1. De koopovereenkomst op grond van art 6:193 BW te vernietigen en [gedaagde sub 1] te
veroordelen tot het betalen van een bedrag groot zijnde € 916.812 zijnde de koopprijs te vermeerderen met rente vanaf de betaaldata doch in ieder geval vanaf 8 oktober 2021 dan wel datum dagvaarding tot algehele voldoening,
2. [gedaagde sub 1] te veroordelen tot het betalen van de kosten voor de deskundigen en de
boegschroef zijnde een totaal bedrag van € 15.692,19 inclusief btw te
vermeerderen met wettelijke rente vanaf datum dagvaarding tot algehele voldoening,
3. [gedaagde sub 1] te veroordelen in de buitengerechtelijke incassokosten van € 6.355,00 te
vermeerderen met wettelijke rente vanaf datum dagvaarding tot algehele voldoening,
Subsidiair:
4. De koopovereenkomst te ontbinden en [gedaagde sub 1] te veroordelen tot het betalen van
een bedrag groot zijnde € 916.812 inclusief rente vanaf betaaldata doch in ieder geval vanaf 8 oktober 2021 dan wel datum dagvaarding tot algehele voldoening,
5. [gedaagde sub 1] te veroordelen tot het betalen van de kosten voor de deskundigen en de
boegschroef zijnde een totaal bedrag van € 15.692,19 inclusief btw te vermeerderen met wettelijke rente vanaf datum dagvaarding tot algehele voldoening,
6. [gedaagde sub 1] te veroordelen in de buitengerechtelijke incassokosten van € 6.355,00 te
vermeerderen met wettelijke rente vanaf datum dagvaarding tot algehele
voldoening,
Meer subsidiair:
7. De koopovereenkomst te vernietigen op grond van de dwaling en [gedaagde sub 1] te
veroordelen tot een bedrag groot zijnde € 916.812 inclusief rente vanaf betaaldata
doch in ieder geval vanaf 8 oktober 2021 dan wel datum dagvaarding tot algehele
voldoening,
8. [gedaagde sub 1] te veroordelen tot het betalen van de kosten voor de deskundigen zijnde
een totaal bedrag van € 15.692,19 inclusief btw te vermeerderen met wettelijke
rente vanaf datum dagvaarding tot algehele voldoening,
9. [gedaagde sub 1] te veroordelen in de buitengerechtelijke incassokosten van € 6.355,00 te
vermeerderen met wettelijke rente vanaf datum dagvaarding tot algehele
voldoening,
Nog meer subsidiair:
10. [gedaagde sub 1] op grond van onrechtmatige daad te veroordelen tot het betalen van de
schadevergoeding zijnde een bedrag groot € 916.812 inclusief rente vanaf
betaaldata doch in ieder geval vanaf 8 oktober 2021 dan wel datum dagvaarding tot
algehele voldoening,
11. [gedaagde sub 1] te veroordelen tot het betalen van de kosten voor de deskundigen en de
boegschroef zijnde een totaal bedrag van € 15.692.19 inclusief btw te
vermeerderen met wettelijke rente vanaf dagvaarding tot algehele voldoening,
12. [gedaagde sub 1] te veroordelen in de buitengerechtelijke incassokosten van € 6.355,00 te
vermeerderen met wettelijke rente vanaf datum dagvaarding tot algehele
voldoening,
Zowel primair/subsidiair als (meer) subsidiair:
13. [gedaagde sub 1] te veroordelen in de (na)kosten van deze procedure te vermeerderen met wettelijke rente vanaf datum vonnis tot algehele voldoening,
14. [gedaagde sub 1] te veroordelen in de beslagkosten van € 2.106,78 te vermeerderen met
wettelijke rente vanaf datum dagvaarding tot algehele voldoening,
15. [eiser] toe te staan de vordering nader bij Staat op te maken.
4.2.
[gedaagde sub 1] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in (voorwaardelijke) reconventie
4.4.
[gedaagde sub 1] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. Voorwaardelijk, in geval voor recht wordt verklaard dat [gedaagde sub 1] niet de debiteur is van de door [eiser] gepretendeerde vorderingen, [eiser] te veroordelen om aan [gedaagde sub 1] te betalen € 2.600,83 bij wijze van vergoeding van ten gevolge van onrechtmatige beslaglegging geleden schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 27 augustus 2024,
2. [eiser] te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de gebruikelijke nakosten en met de wettelijke rente over een en ander.
4.5.
[eiser] voert verweer. [eiser] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde sub 1] , met veroordeling van [gedaagde sub 1] in de kosten van deze procedure.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
In de zaak tegen [gedaagde sub 2] (11338351)
4.7.
[eiser] vordert na wijziging van eis om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
1. De koopovereenkomst op grond van art 6:193 BW te vernietigen en [gedaagde sub 2] te
veroordelen tot het betalen van een bedrag groot zijnde € 916.812 zijnde de koopprijs te vermeerderen met rente vanaf de betaaldata doch in ieder geval vanaf 8 oktober 2021 dan wel datum dagvaarding tot algehele voldoening,
2. [gedaagde sub 2] te veroordelen tot het betalen van de kosten voor de deskundigen en de
boegschroef zijnde een totaal bedrag van € 15.692,19 inclusief btw te
vermeerderen met wettelijke rente vanaf datum dagvaarding tot algehele voldoening,
3. [gedaagde sub 2] te veroordelen in de buitengerechtelijke incassokosten van € 6.355,00 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf datum dagvaarding tot algehele voldoening,
Subsidiair:
4. De koopovereenkomst te ontbinden en [gedaagde sub 2] te veroordelen tot het betalen van een bedrag groot zijnde € 916.812 inclusief rente vanaf betaaldata doch in ieder geval vanaf 8 oktober 2021 dan wel datum dagvaarding tot algehele voldoening,
5. [gedaagde sub 2] te veroordelen tot het betalen van de kosten voor de deskundigen en de
boegschroef zijnde een totaal bedrag van € 15.692,19 inclusief btw te vermeerderen met wettelijke rente vanaf datum dagvaarding tot algehele voldoening,
6. [gedaagde sub 2] te veroordelen in de buitengerechtelijke incassokosten van € 6.355,00 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf datum dagvaarding tot algehele
voldoening,
Meer subsidiair:
7. De koopovereenkomst te vernietigen op grond van de dwaling en [gedaagde sub 2] te
veroordelen tot een bedrag groot zijnde € 916.812 inclusief rente vanaf betaaldata
doch in ieder geval vanaf 8 oktober 2021 dan wel datum dagvaarding tot algehele
voldoening,
8. [gedaagde sub 2] te veroordelen tot het betalen van de kosten voor de deskundigen zijnde een totaal bedrag van € 15.692,19 inclusief btw te vermeerderen met wettelijke rente vanaf datum dagvaarding tot algehele voldoening,
9. [gedaagde sub 2] te veroordelen in de buitengerechtelijke incassokosten van € 6.355,00 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf datum dagvaarding tot algehele
voldoening,
Nog meer subsidiair:
10. [gedaagde sub 2] op grond van onrechtmatige daad te veroordelen tot het betalen van de
schadevergoeding zijnde een bedrag groot € 916.812 inclusief rente vanaf
betaaldata doch in ieder geval vanaf 8 oktober 2021 dan wel datum dagvaarding tot
algehele voldoening,
11. [gedaagde sub 2] te veroordelen tot het betalen van de kosten voor de deskundigen en de
boegschroef zijnde een totaal bedrag van € 15.692.19 inclusief btw te
vermeerderen met wettelijke rente vanaf dagvaarding tot algehele voldoening,
12. [gedaagde sub 2] te veroordelen in de buitengerechtelijke incassokosten van € 6.355,00 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf datum dagvaarding tot algehele
voldoening,
Zowel primair/subsidiair als (meer) subsidiair:
13. [gedaagde sub 2] te veroordelen in de (na)kosten van deze procedure te vermeerderen met wettelijke rente vanaf datum vonnis tot algehele voldoening,
14. [gedaagde sub 2] te veroordelen in de beslagkosten van € 2.106,78 te vermeerderen met
wettelijke rente vanaf datum dagvaarding tot algehele voldoening,
15. [eiser] toe te staan de vordering nader bij Staat op te maken.
4.8.
[eiser] heeft in de conclusie van repliek van 16 januari 2025 haar eis vermeerderd met de kosten van de aanschaf van nieuwe accu’s en met de vordering tot afgifte van de berekening/specificatie van de airconditioning. Deze eisvermeerderingen heeft [eiser] echter niet meer terug laten komen in de akte vermeerdering van eis van 28 mei 2025, waarin haar huidige vorderingen zijn opgenomen. Om die reden hoeft daarop in dit vonnis geen beslissing te worden genomen.
4.9.
[gedaagde sub 2] voert verweer. [gedaagde sub 2] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
4.10.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

In beide zaken
De kantonrechter is bevoegd
5.1.
Tijdens de mondelinge behandeling is met partijen besproken dat het voor de absolute competentie van de kantonrechter van belang is hoe de overeenkomst gekwalificeerd moet worden. [eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat de overeenkomst kwalificeert als een consumentenkoop en niet als een aanneemovereenkomst. Volgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is er sprake van een overeenkomst tot aanneming van werk.
5.2.
Indien de te leveren roerende zaak nog tot stand moet worden gebracht en de overeenkomst ook voldoet aan de omschrijving van aanneming van werk, dan wordt de overeenkomst op grond van artikel 7:5 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) mede als een consumentenkoop aangemerkt als de overeenkomst wordt gesloten tussen een aannemer en een consument. De kantonrechter is van oordeel dat hiervan in dit geval sprake is. Vast staat dat [gedaagde sub 2] zich op 30 oktober 2020 heeft verbonden om aan [eiser] een jacht te leveren tegen betaling van de overeengekomen prijs, hetgeen gekwalificeerd kan worden als koop. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] de overeenkomst heeft gesloten als consument, dat [gedaagde sub 2] handelde in het kader van haar bedrijfsactiviteit en dat het jacht een roerende zaak is. Verder staat vast dat het te leveren jacht nog gebouwd moest worden. Op de overeenkomst zijn de ‘HISWA Algemene Aannemings-, Verkoop- en Leveringsvoorwaarden van toepassing. Betaling diende ingevolge de overeenkomst in vier termijnen plaats te vinden: bij opdracht, bij start voormontage, bij start timmerwerk en vóór oplevering. Het betreft een semi-custom-built [deskundige 1] , met specifiek door [eiser] gekozen opties. Daarmee kan de overeenkomst ook worden gekwalificeerd als aanneming van werk. Ingevolge artikel 7:5 lid 4 BW moet de overeenkomst gelet op het voorgaande (mede) worden aangemerkt als een consumentenkoop.
5.3.
Zaken betreffende een consumentenkoopovereenkomst worden op grond van artikel 93 aanhef en onder c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), behandeld en beslist door de kantonrechter, ongeacht het beloop of de waarde van de vordering. De kantonrechter is dan ook bevoegd om van de vorderingen kennis te nemen.
Onjuist citaat in pleitnota
5.4.
Na de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter geconstateerd dat mr. Den Besten in zijn pleitnota onjuist heeft geciteerd uit het tussenvonnis van de kantonrechter van deze rechtbank van 9 mei 2025 in de procedure met zaaknummer 11069370 \ CV EXPL 24-2340. [1] De kantonrechter stelt vast dat het citaat uit rechtsoverweging 6.13 van dat tussenvonnis in de pleitnota is aangevuld. Nu deze aanvulling echter niet ziet op feiten die voor de beslissing van belang zijn, ziet de kantonrechter geen aanleiding om daaraan gevolgtrekkingen te verbinden.
In de zaak tegen [gedaagde sub 1] (11270911)
in conventie
De vorderingen jegens [gedaagde sub 1] worden volledig afgewezen
5.5.
[gedaagde sub 1] heeft aangevoerd dat zij geen partij is bij de overeenkomst waarop [eiser] zich beroept. De overeenkomst is gesloten tussen [eiser] en [gedaagde sub 2] . [gedaagde sub 2] is dus de partij die [eiser] moet aanspreken voor vorderingen die daarmee verband houden, aldus [gedaagde sub 1] .
5.6.
[eiser] stelt dat [gedaagde sub 1] zich in de correspondentie met haar als verkopende partij heeft voorgedaan en de suggestie heeft gewekt partij te zijn bij de overeenkomst. Daarbij wijst [eiser] erop dat zij in de correspondentie over de door haar geconstateerde gebreken aan het jacht de ene keer antwoord kreeg van [gedaagde sub 2] en de andere keer van [gedaagde sub 1] , waarbij er verschillende KVK-nummers werden gebruikt. Ook is [gedaagde sub 1] de opdrachtgever van de expertise door [deskundige 2] en heeft [gedaagde sub 1] niet aan [eiser] medegedeeld dat [gedaagde sub 2] de verkopende partij werd. Als wordt geoordeeld dat [gedaagde sub 1] geen partij is bij de overeenkomst, stelt [eiser] zich op het standpunt dat [gedaagde sub 1] haar op het verkeerde been heeft gezet over wie haar contractspartij was, waardoor [gedaagde sub 1] in de proceskosten moet worden veroordeeld.
5.7.
De kantonrechter stelt vast dat op de koopovereenkomst enkel [eiser] en [gedaagde sub 2] vermeld staan. Feiten of omstandigheden die tot de conclusie kunnen leiden dat [eiser] bij het aangaan van de overeenkomst in de veronderstelling geweest was of had kunnen zijn dat desondanks (ook) [gedaagde sub 1] daarbij partij zou zijn, zijn niet gesteld. Naar het oordeel van de kantonrechter staat daarmee ook vast dat niet [gedaagde sub 1] , maar [gedaagde sub 2] partij is bij de koopovereenkomst waarover het hier gaat. De vorderingen tegen [gedaagde sub 1] zullen daarom worden afgewezen voor zover [eiser] daaraan ten grondslag legt dat [gedaagde sub 1] (ook) haar contractuele wederpartij is.
5.8.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde sub 1] geen onjuiste indruk heeft gewekt over wie contractspartij van [eiser] was en dus niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] . Het enkele feit dat de e-mails van [eiser] de ene keer zijn beantwoord vanuit [gedaagde sub 1] en de andere keer vanuit [gedaagde sub 2] , waarbij onder de e-mails van [gedaagde sub 2] twee KVK-nummers stonden, levert nog geen onrechtmatig handelen op. [gedaagde sub 1] heeft onweersproken toegelicht dat zij in opdracht van [gedaagde sub 2] de service- en garantiewerkzaamheden uitvoerde, en dat om die reden ook e-mails vanuit [gedaagde sub 1] werden verzonden. Dat in de opdracht aan [deskundige 2] de naam van [gedaagde sub 1] is vermeld – hetgeen volgens [gedaagde sub 1] op een vergissing van [deskundige 2] berust – is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Zoals [gedaagde sub 1] terecht heeft aangevoerd, was de naam van [gedaagde sub 2] vermeld op de akte van levering en had [eiser] via het handelsregister eenvoudig de naamswijziging kunnen controleren. Naar het oordeel van de kantonrechter levert ook het niet actief melden van de naamswijziging door [gedaagde sub 1] aan [eiser] onder deze omstandigheden geen onrechtmatig handelen op. Ook op die grond zijn de door [eiser] tegen [gedaagde sub 1] ingestelde vorderingen niet toewijsbaar.
5.9.
Gelet op het voorgaande zullen de vorderingen van [eiser] jegens [gedaagde sub 1] worden afgewezen. Voor afwijking van de hoofdregel dat de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten wordt veroordeeld ziet de kantonrechter gelet op het voorgaande evenmin aanleiding, zodat [eiser] in de proceskosten van [gedaagde sub 1] zal worden veroordeeld.
Proceskosten
5.10.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten (inclusief nakosten) van [gedaagde sub 1] worden veroordeeld. De proceskosten van [gedaagde sub 1] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
4.068,00
(3 punten × € 1.356,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.203,00
5.11.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
in (voorwaardelijke) reconventie
[eiser] is aansprakelijk voor beslagschade
5.12.
De kantonrechter begrijpt uit het petitum in reconventie, gelezen in het licht van de daaraan voorafgaande conclusie en het algehele partijdebat, dat [gedaagde sub 1] haar schade als gevolg van beslaglegging door [eiser] vergoed wil zien, indien de vorderingen in conventie zouden worden afgewezen. Nu dat het geval is, komt de kantonrechter toe aan een inhoudelijke beoordeling daarvan.
5.13.
Op de beslaglegger rust een risicoaansprakelijkheid voor de gevolgen van het door hem gelegde beslag als de vordering waarvoor beslag is gelegd geheel ongegrond is. [2] [eiser] is daarom in dit geval in beginsel aansprakelijk voor de schade die [gedaagde sub 1] heeft geleden door de beslagen die [eiser] voor de vorderingen heeft laten leggen.
5.14.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde sub 1] voldoende aannemelijk gemaakt dat zij door de desbetreffende beslagen schade heeft geleden. [eiser] heeft de door [gedaagde sub 1] gevorderde bankkosten van € 50,00 erkend, zodat dat bedrag zal worden toegewezen. [gedaagde sub 1] heeft verder aan de hand van een gespecificeerde urenstaat gesteld dat zij advocaatkosten heeft gemaakt ter hoogte van € 1.510,83. Hoewel [eiser] de omvang van de werkzaamheden op de urenstaat (6:10 uur) betwist, komt die omvang – van werkzaamheden die zijn uitgevoerd in het kader van het gelegde beslag – de kantonrechter niet onredelijk voor. Het gevorderde bedrag aan advocaatkosten is daarom toewijsbaar. Dit geldt niet voor de gevorderde interne kosten van € 1.040,00. Het door [gedaagde sub 1] overgelegde overzicht van de interne uren is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende gespecificeerd en onderbouwd. In totaal zal dan ook een bedrag van € 1.560,83 aan schadevergoeding worden toegewezen.
5.15.
De vordering ter zake van wettelijke rente zal als niet weersproken worden toegewezen zoals in de beslissing is vermeld.
Proceskosten
5.16.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [gedaagde sub 1] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
306,00
(3 punten × factor 0,5 × € 204,00)
Totaal
306,00
5.17.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
In de zaak tegen [gedaagde sub 2] (11338351)
De overeenkomst wordt niet op grond van een oneerlijke handelspraktijk vernietigd
5.18.
[eiser] heeft aan de primair gevorderde vernietiging van de koopovereenkomst ten grondslag gelegd dat [gedaagde sub 2] een oneerlijke handelspraktijk heeft verricht. Ter onderbouwing hiervan heeft [eiser] gesteld dat het CE-certificaat niet was verleend op het moment van het in de handel brengen van het jacht. Daarnaast heeft [eiser] de conformiteitsverklaring van het jacht pas ontvangen bij het handboek op 29 juli 2022, samen met het bouwersplaatje, en was de conformiteitsverklaring gedateerd op 7 oktober 2021. Dit terwijl het CE-certificaat en de juiste conformiteitsverklaring pas op 24 september 2022 volgden.
5.19.
[gedaagde sub 2] betwist dat zij een oneerlijke handelspraktijk heeft verricht en voert aan dat het jacht op het moment dat het aan [eiser] werd geleverd volgens keuringsinstantie ECB in technische zin geheel voldeed aan de eisen voor CE-certificering. Volgens [gedaagde sub 2] is in de praktijk de gewoonte ontstaan om bij semi-custom-built jachten, zoals die van [eiser] , het CE-certificaat (en de op basis daarvan afgegeven conformiteitsverklaring) na te sturen aan de koper, doorgaans enkele maanden na oplevering. In dit geval heeft de administratieve afhandeling van de certificering als gevolg van de Coronapandemie langer geduurd dan gebruikelijk, aldus [gedaagde sub 2] .
5.20.
Zoals in rechtsoverweging 5.2 reeds is geoordeeld, is in deze zaak (mede) sprake van consumentenkoop, waardoor afdeling 3A van titel 3 van Boek 6 BW, met betrekking tot oneerlijke handelspraktijken, van toepassing is. [3] Een handelaar die een oneerlijke handelspraktijk jegens een consument verricht handelt onrechtmatig. Een handelspraktijk die onder alle omstandigheden oneerlijk is, is het aanbrengen van een vertrouwens-, kwaliteits- of ander soortgelijk label zonder daarvoor de vereiste toestemming te hebben gekregen. Hetzelfde geldt voor het beweren dat een handelaar of een product door een openbare of particuliere instelling is aanbevolen, erkend of goedgekeurd terwijl dat niet het geval is, of iets dergelijks beweren zonder dat aan de voorwaarde voor de aanbeveling, erkenning of goedkeuring is voldaan. Een overeenkomst die als gevolg van een oneerlijke handelspraktijk tot stand is gekomen, is vernietigbaar.
5.21.
De fabrikant van een jacht als dat van [eiser] moet op grond van artikel 6 lid 1 Wet pleziervaartuigen 2016 juncto artikel 19 van de Richtlijn 2013/53/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 (hierna: de Richtlijn) een conformiteitsbeoordelingsprocedure uitvoeren of laten uitvoeren voordat het jacht in de handel wordt gebracht. Daarmee waarborgt de fabrikant dat het jacht in overeenstemming is met alle toepasselijke eisen van de harmonisatiewetgeving van de EU.
5.22.
De procedure van conformiteitsbeoordeling die van toepassing is voor dit (type) jacht bestaat uit een aantal stappen. Een van die stappen is dat een erkende keuringsinstantie onderzoek doet en bij goedkeuring een CE-certificaat verleent voor het type jacht. De fabrikant stelt vervolgens voor een productmodel een conformiteitsverklaring op, waarmee wordt gegarandeerd dat het jacht conform de desbetreffende harmonisatiewetgeving van de EU is en overeenstemt met het type als beschreven in het CE-certificaat.
5.23.
Voor de door [eiser] gevorderde vernietiging van de overeenkomst op grond van artikel 6:193j lid 3 BW moet niet alleen sprake zijn van een oneerlijke handelspraktijk, maar is ook vereist dat dat de overeenkomst als gevolg van die oneerlijke handelspraktijk tot stand is gekomen. Dat betekent dat [eiser] moet stellen en zo nodig bewijzen dat zij daadwerkelijk door de gestelde oneerlijke handelspraktijk is beïnvloed toen zij besloot om het jacht te kopen.
5.24.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat zij zonder de door haar gestelde oneerlijke handelspraktijk van [gedaagde sub 2] de koopovereenkomst niet zou hebben gesloten, althans niet onder dezelfde voorwaarden. De kantonrechter zal dit oordeel hierna toelichten.
5.25.
Ter zitting heeft [echtgenoot] verklaard dat hij tijdens het verkoopgesprek heeft gezegd dat het jacht gecertificeerd moest zijn en dat [eiser] en hij altijd een [deskundige 1] met certificering hebben gehad. In deze verklaring ligt de stelling besloten – die ook door [eiser] is ingenomen – dat [eiser] het jacht niet zou hebben gekocht als zij had geweten dat er nog geen CE-certificaat voor het jacht was afgegeven. Ter onderbouwing heeft [eiser] aangegeven dat de waarde van het jacht zonder CE-certificaat vele malen lager zou zijn dan de kooprijs en dat er zonder CE-certificaat problemen kunnen ontstaan met de verzekering en de garantie. [eiser] had er naar eigen zeggen belang bij dat het jacht bij de levering voldeed aan alle waarborgen die CE-certificering meebrengt.
5.26.
Naar het oordeel van de kantonrechter volgt uit deze algemene onderbouwing, die in feite voor elke gemiddelde consument geldt, niet noodzakelijkerwijs in dit specifieke geval een causaal verband tussen de aankoopbeslissing van [eiser] en de gestelde oneerlijke handelspraktijk. Dat de gemiddelde consument door een handelspraktijk een besluit over het aangaan van een overeenkomst neemt of kan nemen dat zij anders niet had genomen, betekent immers nog niet dat de individuele consument (hier: [eiser] ) ook daadwerkelijk door de praktijk is beïnvloed toen zij besloot om te contracteren. Dat laatste moet door [eiser] worden gesteld en zo nodig worden bewezen. Dat heeft zij niet gedaan. [eiser] heeft er wel terecht op gewezen dat de conformiteitsbeoordelingsprocedure volgens de Richtlijn doorlopen moet worden voordat het pleziervaartuig in de handel wordt gebracht en de kantonrechter overweegt dat de consument alleen aan de hand van het CE-certificaat kan zien of dit het geval is. [eiser] heeft echter niet onderbouwd – anders dan de consument in het tussenvonnis van 9 mei 2025 in de procedure met zaaknummer 11069370 \ CV EXPL 24-2340 [4] , waarnaar door [eiser] wordt verwezen – dat het voor haar persoonlijk cruciaal was dat het CE-certificaat ten tijde van de koop en levering van het jacht al was afgegeven. Dit blijkt ook niet uit de e-mail van [echtgenoot] aan [gedaagde sub 2] van 13 september 2022, waarin [eiser] naar eigen zeggen heeft aangekaart dat er iets mis was met de certificering. In die e-mail heeft [echtgenoot] enkel bij [gedaagde sub 2] aangegeven dat hij graag een certificaat met de juiste afmetingen van het jacht wilde ontvangen. [echtgenoot] heeft er in die e-mail geen melding van gemaakt dat het CE-certificaat ten tijde van de koop en levering van het jacht nog niet was verstrekt, terwijl dat wel bleek uit het ontvangen certificaat. Daaruit maakt de kantonrechter op dat het kennelijk voor [eiser] dus niet van zodanig belang was dat ook van de datering van het certificaat melding moest worden gemaakt, zodat evenmin valt in te zien dat dit gegeven zonder meer van belang is geweest bij de aankoopbeslissing. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde sub 2] in het kader van de causaliteitsvraag dus terecht aangevoerd dat [eiser] pas jaren na het verstrekken van het CE-certificaat heeft geklaagd over het te laat afgeven daarvan. Dat wijst er niet op dat [eiser] een andere beslissing zou hebben genomen over de koop van het jacht als zij had geweten dat het certificeringsproces op het moment van levering van het jacht nog niet was afgerond. Feiten of omstandigheden waaruit dat wel zou blijken heeft [eiser] niet gesteld of onderbouwd.
5.27.
[eiser] heeft gelet hierop onvoldoende onderbouwd dat de overeenkomst niet tot stand zou zijn gekomen als zij ten tijde van de koop had geweten dat de conformiteitsbeoordelingsprocedure nog niet was afgerond en dat het CE-certificaat nog niet was afgegeven. Er kan daarom niet vastgesteld worden dat een causale relatie bestaat tussen De door [eiser] gestelde oneerlijke handelspraktijk en haar aankoopbeslissing, zodat de daarop gebaseerde gevorderde vernietiging van de overeenkomst zal worden afgewezen. Of en in hoeverre er daadwerkelijk sprake was van een oneerlijke handelspraktijk van [gedaagde sub 2] in de zin van artikel 6:193b juncto 6:193g BW, is daarmee niet langer van belang.
De vordering tot ontbinding van de koopovereenkomst
5.28.
[eiser] heeft subsidiair ontbinding van de koopovereenkomst gevorderd op grond van artikel 6:265 BW. Daarbij heeft [eiser] terugbetaling van de koopsom en schadevergoeding gevorderd. Blijkens de dagvaarding stelt [eiser] dat [gedaagde sub 2] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, omdat het jacht non-conform is in de zin van artikel 7:17 lid 2 BW. [eiser] heeft hierbij verwezen naar het rapport van deskundige [deskundige 3] van 20 juli 2024, waarin 44 zogenoemde CE-gerelateerde opmerkingen c.q. gebreken zijn opgenomen en 14 niet CE-gerelateerde gebreken en defecten. Daarnaast heeft [eiser] in de dagvaarding vijf nieuwe gebreken vermeld en heeft zij gedurende deze procedure melding gemaakt van nog een nieuw gebrek.
5.29.
[gedaagde sub 2] betwist dat het jacht non-conform is en voert aan dat voor zover er nog resterende gebreken zijn die onder de garantie zouden vallen, zij bereid is geweest die te herstellen. In geen geval rechtvaardigen de nog resterende gebreken aan het jacht algehele ontbinding van de overeenkomst, aldus [gedaagde sub 2] .
5.30.
Zoals hiervoor in 5.2 al is overwogen, is hier sprake van een gemengde overeenkomst van zowel aanneming als (consumenten)koop. Omdat bij eventuele strijd tussen beide regimes het koopregime voorgaat (artikel 7:5 lid 4 BW) en [eiser] zelf als grondslag voor haar vordering naar de conformiteitsregeling bij koop verwijst, zal bij de beoordeling (enkel) worden gekeken naar de conformiteitsnorm. Het uitgangspunt daarbij is de in artikel 7:17 lid 1 BW neergelegde regel, dat een afgeleverde zaak aan de overeenkomst moet beantwoorden. Een zaak beantwoordt volgens het tweede lid van dat artikel niet aan de overeenkomst als zij, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper daarover heeft gedaan, niet de eigenschappen heeft die de koper op grond van die overeenkomst mocht verwachten. De koper mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan de koper de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft bij normaal gebruik van een nieuw motorjacht te gelden dat er veilig en deugdelijk mee gevaren moet kunnen worden en dat er op een deugdelijke manier en met een voldoende mate van comfort aan boord kan worden verbleven, zonder wezenlijke gebreken die dit gebruik verhinderen of ernstig belemmeren.
5.31.
Bij een consumentenkoop wordt vermoed dat de zaak bij aflevering niet aan de overeenkomst beantwoordt, indien de afwijking van wat is overeengekomen zich binnen één jaar na aflevering openbaart, tenzij de verkoper anders aantoont of de aard van de zaak of de aard van de afwijking zich daartegen verzet (artikel 7:18a lid 2 BW).
5.32.
Aan de hand van het voornoemde juridisch kader zal de kantonrechter hierna de door [eiser] gestelde gebreken beoordelen. Daarbij geldt nog als uitgangspunt dat de eisen van een behoorlijke rechtspleging meebrengen dat een partij die een beroep wil doen op uit bepaalde producties blijkende feiten en omstandigheden, dit op een zodanige wijze dient te doen dat voor de rechter duidelijk is welke stellingen hem ter beoordeling worden voorgelegd en dat voor de wederpartij duidelijk is waartegen zij zich dient te verweren. De rechter heeft slechts te letten op de feiten waarop een partij ter ondersteuning van haar standpunt een beroep heeft gedaan, en de enkele omstandigheid dat uit door een partij overgelegde stukken een bepaald feit blijkt, impliceert niet dat zij zich ter ondersteuning van haar standpunt op dat feit beroept. [5]
CE-gerelateerde opmerkingen c.q. gebreken
5.33.
De 44 CE-gerelateerde opmerkingen en gebreken die in de rapportage van [deskundige 3] zijn opgenomen, betreffen zaken die volgens [deskundige 3] niet voldoen aan de vereisten voor het verkrijgen van een CE-certificaat. De kantonrechter is van oordeel dat een aantal van deze opmerkingen en gebreken het normale gebruik van het jacht naar hun aard niet in de weg staan. Zo verhinderen het pas later hebben ontvangen van het CE-certificaat en het los geleverd zijn van het bouwersplaatje niet dat feitelijk met het jacht gevaren kan worden zoals bij normaal gebruik van het jacht mag worden verwacht (en hier staat ook vast dat het jacht desondanks daadwerkelijk is gebruikt).
5.34.
Ten aanzien van de overige CE-gerelateerde gebreken is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat deze gebreken in de weg zouden staan aan de conformiteit van het jacht. Ter onderbouwing van de stelling dat het zou gaan om gebreken die non-conformiteit opleveren, wordt enkel verwezen naar het rapport van [deskundige 3] , maar gelet op het hiervoor genoemde uitgangspunt had van haar verwacht mogen worden dat zij in de processtukken had gesteld en onderbouwd dat en waarom het aanwezig zijn van die gebreken zou maken dat het jacht niet aan de overeenkomst voldoet. Dat heeft zij nagelaten en het staat de kantonrechter niet vrij die onderbouwing zelfstandig uit het overgelegde rapport te destilleren. Ten aanzien daarvan heeft [gedaagde sub 2] overigens nog terecht aangevoerd dat de CE-certificering een momentopname is, omdat dit plaatsvindt op het moment van het in de handel brengen van een vaartuig. Daarna is het niet meer mogelijk om te controleren of het jacht nog aan de eisen voor CE-certificering voldoet, omdat de eigenaar allerlei veranderingen aan het jacht kan hebben aangebracht. Dit blijkt ook uit de in 3.14 genoemde brief van HISWA, waarin HISWA het onbegrijpelijk acht dat [deskundige 3] aan zijn eigen bevindingen ‘ex nunc’ één op een conclusie ‘ex tunc’ verbindt, te weten dat het jacht destijds nooit een CE-certificering zou mogen hebben gekregen. Vaststaat dat er op 24 september 2022 een CE-certificaat is afgegeven door ECB. Op basis daarvan moet ervan worden uitgegaan dat het jacht op dat moment in overeenstemming was met alle toepasselijke eisen van de harmonisatiewetgeving van de EU.
Niet CE-gerelateerde gebreken en defecten en nieuwe gebreken
5.35.
[eiser] heeft de 14 niet CE-gerelateerde gebreken en defecten uit de rapportage van [deskundige 3] zonder nadere toelichting overgenomen in de dagvaarding. Daarnaast heeft [eiser] vijf nieuwe gebreken opgenomen in de dagvaarding, waarbij ter onderbouwing slechts is verwezen naar een productie. Ook het nieuwe gebrek waarvan door [eiser] tijdens deze procedure melding is gemaakt is enkel door middel van een in een productie opgenomen foto onderbouwd. Daarmee heeft [eiser] geen of nauwelijks onderbouwing gegeven voor de gestelde gebreken. [gedaagde sub 2] is als gevolg daarvan ook niet in de gelegenheid geweest om deugdelijk verweer te voeren. De kantonrechter kan door het ontbreken van voldoende onderbouwing niet vaststellen of het jacht als gevolg de gestelde gebreken al dan niet aan de overeenkomst beantwoordt, mede indachtig het hiervoor al verwoorde uitgangspunt.
5.36.
Tot slot geldt ten aanzien van de door [eiser] gestelde gebrekkige werking van de airconditioning dat dit een klacht betreft die door [eiser] aan de Geschillencommissie is voorgelegd en die door de Geschillencommissie ongegrond is verklaard. De beslissing van de Geschillencommissie is een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 BW, waaraan partijen zich hebben gebonden. Op grond van artikel 7:904 BW is die beslissing vernietigbaar als gebondenheid daaraan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Door [eiser] is niet gesteld dat daarvan sprake zou zijn. Partijen zijn dan ook gebonden aan de beslissing van de Geschillencommissie, zodat de kantonrechter niet toekomt aan de beoordeling van dit gestelde gebrek.
Conclusie: de koopovereenkomst wordt niet ontbonden
5.37.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is niet komen vast te staan dat de gestelde gebreken bij aflevering van het jacht aanwezig waren, zodat de kantonrechter niet tot de conclusie kan komen dat het jacht op dat moment niet aan de koopovereenkomst heeft voldaan. De op die stelling gebaseerde vordering tot ontbinding zal daarom worden afgewezen.
Het beroep op dwaling is niet onderbouwd
5.38.
[eiser] heeft geen zelfstandige feiten en omstandigheden gesteld ter onderbouwing van haar beroep op dwaling. De meer subsidiaire vordering van [eiser] tot vernietiging van de overeenkomst op grond van dwaling zal daarom worden afgewezen, evenals de daarmee samenhangende vorderingen.
De vordering uit onrechtmatige daad is onvoldoende onderbouwd
5.39.
[eiser] heeft uiterst subsidiair gevorderd om [gedaagde sub 2] op grond van onrechtmatige daad te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding. [eiser] heeft gesteld dat [gedaagde sub 2] onrechtmatig heeft gehandeld door het verrichten van een oneerlijke handelspraktijk, maar heeft niet gesteld of onderbouwd dat is voldaan aan de overige voorwaarden voor schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad. Dit leidt ertoe dat de uiterst subsidiaire vorderingen van [eiser] eveneens zullen worden afgewezen.
Beslagkosten en schadevergoeding nader op te maken bij staat
5.40.
Het voorgaande brengt mee dat ook de vordering tot veroordeling van [gedaagde sub 2] in de beslagkosten en de vordering tot schadevergoeding nader op te maken bij staat, zullen worden afgewezen.
Proceskosten
5.41.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde sub 2] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
4.068,00
(3 punten × € 1.356,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.203,00

6.De beslissing

De kantonrechter
In de zaak tegen [gedaagde sub 1] (11270911)
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 4.203,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in reconventie
6.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling aan [gedaagde sub 2] van een bedrag van € 1.560,83 aan schadevergoeding wegens onrechtmatige beslaglegging, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 27 augustus 2024, tot de dag van volledige betaling,
6.4.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 306,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in conventie en in reconventie
6.6.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.7.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.8.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.2 tot en met 6.4, 6.6 en 6.7 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
In de zaak tegen [gedaagde sub 2] (11338351)
6.9.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
6.10.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 4.203,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.11.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.10 genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. van Eijk en in het openbaar uitgesproken op
21 oktober 2025.
54374

Voetnoten

2.HR 11 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2841
3.In het bijzonder zijn voor deze zaak van belang: de artikelen 6:193b lid 1, 6:193g aanhef en onder b en d en 6:193j lid 3 BW.
5.HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:404