ECLI:NL:RBNNE:2025:4307

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
18/137528-25
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte wegens diefstal met geweld en meerdere inbraken

Op 14 oktober 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van diefstal met geweld en meerdere inbraken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden. De zaak betreft een reeks van strafbare feiten die plaatsvonden in mei 2025, waarbij de verdachte zich schuldig maakte aan een gewelddadige inbraak in een woning met een aangelegen winkel en meerdere bedrijfsinbraken. Tijdens de gewelddadige inbraak heeft de verdachte de bewoners, waaronder een 85-jarige man, 83-jarige vrouw en hun 60-jarige zoon, bedreigd en geslagen. De verdachte heeft geld en goederen weggenomen, waaronder een fiets. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als betrouwbaar beoordeeld en de verdachte heeft zijn daden bekend. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de kwetsbaarheid van de slachtoffers en de recidive van de verdachte. De rechtbank heeft de gevangenisstraf onvoorwaardelijk opgelegd, gezien de eerdere veroordelingen van de verdachte en het risico op recidive. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/137528-25
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/291590-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 14 oktober 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] , thans gedetineerd in [instelling]
.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 september 2025. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. van der Meer, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door officier van justitie mr. R.D. van Essen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 5 mei 2025 te Buitenpost, in elk geval in de gemeente Achtkarspelen, omstreeks 05:15 uur (en de tijd daaropvolgend), in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in/uit een woning (waaronder een schuur) en/of een bedrijfsruimte/winkel, gelegen aan of bij de [adres] , een hoeveelheid geld (uit een kassa) en/of een fiets, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, hij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door (nadat verdachte met een waterpomptang en/of een schroevendraaier, althans een of meer voorwerp(en), aan de deur van de bedrijfsruimte/winkel had gewrikt en/of nadat die [slachtoffer 1] een toegangsdeur van de woning had geopend)
  • die woning binnen te dringen, door die [slachtoffer 1] opzij te duwen, althans zich de toegang tot die woning te verschaffen en/of
  • die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd en/of een of meer ander(e) de(e)l(en) van het lichaam te stompen en/of te slaan en/of tegen de grond te duwen en/of
  • meermalen, althans eenmaal, te roepen: “Kassa, kassa!” en/of “Waar is de kassa?” en/of
  • die [slachtoffer 3] tegen de grond te duwen en/of op de grond te gooien en/of (nadat verdachte zich naar de kassa in die bedrijfsruimte/winkel had begeven)
  • meermalen, althans eenmaal, te roepen: “Ik moet geld, ik moet geld. Kassa open!” en/of “Hoe moet die kassa open?” en/of Die kassa gaat niet open. Openen die kassa.” en/of
  • die [slachtoffer 2] tegen het hoofd te stompen en/of te slaan, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] ten val is gekomen en/of
  • die kassa met kracht/geweld te openen en/of op de grond te gooien en/of
  • een toegangsdeur naar een schuur te forceren/vernielen en/of met kracht/geweld te openen en/of
(nadat verdachte zich via die toegangsdeur naar de schuur van die woning had begeven en een aldaar aanwezige fiets had gepakt)
- aldaar een deur van die schuur naar de openbare weg open te trappen, althans met kracht/geweld te openen, en/of (vervolgens) op die/een fiets weg te rijden en zodoende aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren;
2.
hij op of omstreeks 19 april 2025 te Groningen, in elk geval in de gemeente Groningen, in/uit een (bedrijfs)pand, gelegen aan of bij [adres] , een hoeveelheid geld (ongeveer 700/800 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 4] en/of het bedrijf “ [bedrijf 1] ”, in elk geval aan een ander dan aan verdachte, toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen geld/goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
3.
hij in of omstreeks de periode omvattende de dagen 3 mei 2025 en 4 mei 2025 te Groningen, in elk geval in de gemeente Groningen, in/uit een (winkel)pand, gelegen aan of bij [adres] , een hoeveelheid geld (ongeveer 250 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 5] en/of het bedrijf
“ [bedrijf 2] ”, in elk geval aan een ander dan aan verdachte, toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen geld/goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
4.
hij op of omstreeks 4 mei 2025 te Groningen, in elk geval in de gemeente Groningen, in/uit een (bedrijfs)pand, gelegen aan of bij [adres] ), een hoeveelheid geld (ongeveer 1300 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 6] en/of het bedrijf “ [bedrijf 3] ”, in elk geval aan een ander dan aan verdachte, toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen geld/goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 1, 2, 3 en 4.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat een bewezenverklaring van feit 1, 2, 3 en 4 kan volgen.
Wel heeft de raadsman verzocht om verdachte vrij te spreken van het wegnemen van de fiets zoals tenlastegelegd onder feit 1. Verdachte kan zich het wegnemen van de fiets niet herinneren, had een eigen fiets bij zich en werd op het station aangetroffen met een andere fiets dan die is weggenomen.
Ook heeft de raadsman ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat hij niet heeft geslagen en geduwd maar dat hij werd vastgegrepen en zichzelf wilde los worstelen.
Daarnaast heeft de raadsman ten aanzien van alle feiten aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat de hoogte van de weggenomen geldbedragen lager ligt dan door de aangevers is genoemd. Verdachte heeft zelfs ten aanzien van feit 3 verklaard dat er niets in de kassa zat en dat hij daar dus ook niets heeft weggenomen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht feit 1, 2, 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
Betrouwbaarheid
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of zij de verklaring van verdachte of de verklaringen van de aangevers moet volgen ten aanzien van de fiets en het geweld bij feit 1 en de hoogte van de geldbedragen bij alle feiten. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Ten aanzien van het wegnemen van de fiets en het gepleegde geweld bij feit 1 ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de verklaringen van de drie aangevers. Alle drie verklaren zij overeenkomstig en zonder twijfel over dat de inbreker, verdachte, hen heeft geslagen en/of geduwd en/of dat zij dit bij een ander familielid hebben zien gebeuren. Voor de fiets geldt dat [slachtoffer 2] gedetailleerd heeft verklaard over het wegnemen van de fiets: hij zag in de garage dat hun fiets miste, keek naar buiten en zag verdachte hierop wegfietsen en zag dat twee deuren in de garage waren geforceerd/vernield. Hier staat tegenover dat verdachte ten tijde van dit feit onder invloed van cocaïne was, zodat zijn waarneming en herinnering mogelijk negatief zijn beïnvloed. De rechtbank volgt bij feit 1 dan ook de verklaringen van aangevers ten aanzien van het wegnemen van de fiets en het gepleegde geweld.
Ten aanzien van de hoogte van de weggenomen geldbedragen bij alle feiten overweegt de rechtbank als volgt. Geen van de aangevers heeft de hoogte van de weggenomen geldbedragen met zekerheid kunnen noemen en/of onderbouwd met stukken. Daar komt voor feit 1 bij dat verdachte kort na het feit met een veel lager geldbedrag is aangetroffen dan het door aangevers genoemde geldbedrag. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat bij ieder feit niet precies kan worden vastgesteld hoeveel geld is weggenomen. De rechtbank zal daarom niet uitgaan van de hoogte van de door aangevers genoemde geldbedragen. Wel is de rechtbank bij ieder feit van oordeel dat er een geldbedrag is weggenomen, nu de rechtbank geen aanleiding ziet om daaraan te twijfelen.
Bewijsmiddelen
Feit 1
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 30 september 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Het klopt dat ik op 5 mei 2025 in [plaats] bij de familie [familienaam] heb geprobeerd de voordeur open te maken, binnen ben geweest en geld uit de kassa heb meegenomen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 5 mei 2025, opgenomen op pagina 49 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland, Districtsrecherche Friesland met nummer BVH- [nummer] d.d. 16 juni 2025, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op maandag 5 mei 2025 omstreeks 5.15 uur werd ik wakker omdat ik hoorde dat er bij de voordeur van mijn winkel [bedrijf 4] gebonk klonk. Ik liep naar de winkel en zag een figuur bij de deur staan. Ik zag dat hij met een waterpomptang aan de deur aan het wrikken was.
De man liep om de winkel naar de deur van de woning. Ik deed de deur open. Ik zag dat hij naar binnen liep en ik hoorde hem roepen: “Kassa, kassa!”. Ik zag en voelde dat hij mij vast pakte. Ik zag dat hij met gebalde vuist en met kracht zijn arm naar mijn gezicht bewoog. Ik voelde pijn in mijn gezicht. Ik hoorde dat hij bleef roepen: “Kassa, kassa!”.
Toen kwam mijn vrouw en hij riep toen naar haar ook dat hij bij de kassa wilde. Ik zag dat hij mijn vrouw tegen de grond duwde. Ik zag dat hij daarna in de richting van de winkel rende. Ik en mijn vrouw lagen op de grond. Mijn zoon kwam naar beneden en ik zei dat
er een inbreker was.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 6 mei 2025, opgenomen op pagina 58 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] :
Op 5 mei 2025 omstreeks 05:30 uur lag ik in onze woning te slapen. Wij werden wakker van gebonk. Ik ging uit het raam kijken. Ik zag een man tegen de deur staan bonken.
Ik zag mijn man op de vloer van de achterkamer liggen. Ik zag dat de man met zijn handen mijn man sloeg. Ik zag dat de man mij vastpakte en mij op de grond gooide. Ik zag dat de man de winkel in liep.
Mijn zoon kwam van boven en liep naar de man in de winkel. Ik hoorde dat hij riep: “Kassa Kassa.”. De man is via de winkel en het magazijn vertrokken. De man heeft mijn fiets gestolen. Uit de winkel heeft de man geld weggenomen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever d.d. 5 mei 2025, opgenomen op pagina 52 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Op 5 mei 2025 omstreeks 05:40 uur bevond ik mij thuis aan [adres] te
[plaats] . Dit betreft een woning waaraan ook een bedrijfspand is gelegen. Dit betreft mijn winkel, en die van mijn vader, genaamd [bedrijf 4] .
Ik hoorde lawaai. Ik kwam vervolgens in de woonkamer van mijn ouders. Mijn beide ouders lagen op de grond in hun woning. Mijn vader zei tegen mij dat er een inbreker in de woning was. Mijn vader wees richting de bedrijfsruimte.
Ik ging daarop versneld naar onze bedrijfsruimte en daar zag ik bij de toonbank van de kassa een man staan, de inbreker, vanaf nu NN1. Ik zag dat NN1 met de kassa in zijn hand aan het schudden was. Ik zag dat hij de kassa probeerde te openen en daarbij hoorde ik hem zeggen: “Die kassa gaat niet open. Openen die kassa.”. Ik liep daarop op NN1 af en direct kreeg ik een vuistslag van NN1 tegen mijn rechter zijkant van mijn hoofd. Ik voelde daarop een pijnscheut. Ik kwam door deze klap ten val en het werd mijn zwart voor de ogen. Wat ik nog weet is dat NN1 constant riep: “Ik moet geld, ik moet geld. Kassa open!”.
Ik zag via het zijraam van de keuken iemand weg vluchten. Ik ben daarop via de winkel richting de garage gelopen. Ik zag dat die tussendeur, van de winkel naar de garage geforceerd was. Ik zag in de garage vervolgens dat er een fiets miste.
Ik zag dat de deur van de garage naar de openbare weg ook open stond en geforceerd
was. Ik keek naar buiten de openbare weg op en ik zag toen NN1 wegfietsen op mijn fiets uit de garage.
Feit 2
Nu verdachte feit 2 duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 30 september 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 19 april 2025, opgenomen op pagina 120 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 4] .
Feit 3
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 30 september 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Het klopt dat ik in de nacht van 3 op 4 mei 2025 bij [bedrijf 2] heb ingebroken. Ik heb daar gezocht naar geld.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 6 mei 2025, opgenomen op pagina 25 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland, Districtsrecherche Friesland met nummer [nummer] d.d. 1 augustus 2025, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 5] , namens [bedrijf 2] :
Plaats delict: [adres] Groningen
Pleegdatum/tijd: tussen 3 mei 2025 om 18:30 en 4 mei 2025 om 10:04
Rond 10.05 kwam onze medewerkster via de achterdeur binnen en zag dat er van alles (kassala, kleingeld) op de grond lag bij onze achterste kassa en dat het raam van de winkelpui kapot gemaakt was. Het briefgeld was weg en de kassa vernield.
Feit 4
Nu verdachte feit 4 duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 30 september 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 4 mei 2025, opgenomen op aanvullende pagina 7 (de paginanummering vangt opnieuw aan na pagina 69) e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 6] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1, 2, 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 5 mei 2025 te Buitenpost omstreeks 05:15 uur en de tijd daaropvolgend uit een woning, waaronder een schuur, en een bedrijfsruimte/winkel, gelegen aan [adres] , een hoeveelheid geld uit een kassa en een fiets, dat/die aan [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door,
nadat verdachte met een waterpomptang aan de deur van de bedrijfsruimte/winkel had gewrikt en [slachtoffer 1] een toegangsdeur van de woning had geopend,
  • die woning binnen te dringen,
  • [slachtoffer 1] tegen het hoofd te stompen en tegen de grond te duwen,
  • meermalen te roepen: “Kassa, kassa!”,
  • die [slachtoffer 3] tegen de grond te duwen, en
nadat verdachte zich naar de kassa in die bedrijfsruimte/winkel had begeven
- meermalen te roepen: “Ik moet geld, ik moet geld. Kassa open!” en “Die kassa gaat niet open. Openen die kassa.”,
  • [slachtoffer 2] tegen het hoofd te stompen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] ten val is gekomen,
  • die kassa te openen,
  • een toegangsdeur naar een schuur te forceren, en
nadat verdachte zich via die toegangsdeur naar de schuur van die woning had begeven en een aldaar aanwezige fiets had gepakt,
- aldaar een deur van die schuur naar de openbare weg met kracht te openen en vervolgens op die fiets weg te rijden;
2.
hij op 19 april 2025 te Groningen uit een bedrijfspand, gelegen aan [adres] een hoeveelheid geld, dat geheel aan [slachtoffer 4] en het bedrijf “ [bedrijf 1] ” toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
3.
hij in de periode omvattende de dagen 3 mei 2025 en 4 mei 2025 te Groningen uit een winkelpand gelegen aan [adres] een hoeveelheid geld, dat geheel aan het bedrijf “ [bedrijf 2] ” toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en dat weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en verbreking;
4.
hij op 4 mei 2025 te Groningen uit een bedrijfspand gelegen aan of bij [adres] een hoeveelheid geld, dat geheel aan [slachtoffer 6] en het bedrijf “ [bedrijf 3] ” toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en dat weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en verbreking.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning;
2. diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
3. diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
4. diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1, 2, 3 en 4 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vierenhalf jaren met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf van vier jaren waarvan twee jaren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, dan wel een gevangenisstraf van drie jaren.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport van VNN [plaats] van 11 september 2025, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 september 2025, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
In een periode van twee weken tijd heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan drie bedrijfsinbraken en één diefstal met geweld in een woning met aangelegen winkel. De bedrijfsinbraken pleegde hij telkens na sluitingstijd door een raam in te gooien, daardoor naar binnen te kruipen en vervolgens het geld uit de (door hem vernielde) kassa mee te nemen. Hierbij waren geen andere personen aanwezig in de winkel. Bij de diefstal in de woning met aangelegen winkel was dit wel het geval. Terwijl een 85-jarige man, 83- jarige vrouw en hun 60-jarige zoon sliepen, probeerde verdachte hun aangelegen winkel binnen te komen. De 85-jarige man kwam op dit geluid af en opende de deur van zijn woning, omdat hij dacht dat het zijn zoon was. Zo is verdachte de woning binnengekomen, waar het tot een confrontatie tussen verdachte en de drie slachtoffers is gekomen. Zij zijn vervolgens in hun eigen woning door verdachte geslagen en op de
grond gegooid. Uiteindelijk lukte het verdachte om via de woning in het winkelgedeelte te komen en geld uit de kassa te halen, waarna hij vluchtte op een fiets van de slachtoffers. Er is een einde aan deze reeks aan strafbare feiten gekomen doordat verdachte op het station, wachtend op de eerste trein, is aangehouden door de politie.
Verdachte heeft de feiten bekend en heeft verklaard dat hij deze diefstallen heeft gepleegd omdat hij geld voor drugs nodig had. Daarmee heeft hij telkens zijn behoefte aan drugs laten prevaleren boven de eigendomsrechten van anderen. Daarbij heeft verdachte in de winkels niet alleen geld weggenomen maar ook spullen vernield en een enorme troep achtergelaten. Dit soort feiten leveren overlast en schade op voor de winkeliers. De rechtbank neemt verdachte dit kwalijk.
Extra kwalijk hierbij is dat één diefstal s nachts en gedeeltelijk in een woning heeft plaatsgevonden en dat verdachte toen ook geweld tegen de slachtoffers heeft gebruikt. Hierdoor hebben zij pijn en letsel opgelopen. De rechtbank kan zich voorstellen dat dit bijzonder beangstigend voor de slachtoffers moet zijn geweest, om op deze manier in hun eigen woning belaagd en bestolen te worden. Verdachte heeft aan de slachtoffers, die op de zitting aanwezig waren, zijn spijt betuigd en aangegeven het verschrikkelijk te vinden. Hij heeft verklaard dat dit niet zijn bedoeling is geweest en hij normaal alleen uit winkels waar niemand aanwezig is steelt.
Persoonlijke omstandigheden
Uit het rapport van de reclassering en de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat verdachte een langdurige geschiedenis van delictpleging en verslavingsproblematiek heeft. In de afgelopen vijf jaren is verdachte meermalen wegens vermogensfeiten veroordeeld tot verschillende soorten straffen, zoals taakstraffen, gevangenisstraffen en voorwaardelijke straffen met bijzondere voorwaarden. Ook in 2025 is verdachte al tweemaal onherroepelijk veroordeeld, waarbij op 24 juni 2025 een gevangenisstraf van zeven maanden is opgelegd en een voorwaardelijk gevangenisstraf van vijf maanden alsnog ten uitvoer is gelegd. Dit betekent dat verdachte in ieder geval als gevolg van die veroordeling nog twaalf maanden gevangenisstraf moet ondergaan.
De reclassering constateert op vrijwel alle leefgebieden problemen en schat het risico op recidive en onttrekken aan voorwaarden in als hoog. Hoewel hij nooit openstond voor behandeling voor zijn drugsverslaving, heeft hij nu aangegeven wel open te staan voor een klinische behandeling. De reclassering twijfelt echter of de huidige motivatie van verdachte ook na het ondergaan van een gevangenisstraf nog aanwezig is. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met een aantal bijzondere voorwaarden, waaronder de klinische opname.
StrafGevangenisstraf
Gelet op de justitiële documentatie van verdachte, de ernst van de feiten en de oriëntatiepunten van het LOVS vindt de rechtbank enkel een gevangenisstraf passend en geboden. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is hoe hoog deze gevangenisstraf moet zijn en of een deel van deze gevangenisstraf voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden, waaronder de klinische opname, moet zijn.
Duur van de gevangenisstraf
Ten aanzien van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het LOVS, in het bijzonder de tabellen voor “inbraak/insluiping” en “overval” in een bedrijf en woning en de in de toelichtingen gegeven specifieke omstandigheden. Gelet op de justitiële
documentatie van verdachte is de rechtbank van oordeel dat in de tabel van inbraak/insluiping uitgegaan dient te worden van “veelvuldige recidive”.
Voor de bedrijfsinbraken (feit 2, 3 en 4) vindt de rechtbank per feit een gevangenisstraf van vier maanden passend en geboden. Dit is conform het oriëntatiepunt voor inbraak in een bedrijfspand met veelvuldige recidive.
Anders dan voor feit 2, 3 en 4 is de rechtbank van oordeel dat er geen volledig passend oriëntatiepunt voor feit 1 aanwezig is. Dit heeft te maken met de gecombineerde woning-winkel-situatie en de wetenschap en bedoeling van verdachte voorafgaand aan het feit (nog buiten de woning/winkel).
De rechtbank stelt voorop dat zij het oriëntatiepunt voor een bedrijfs-/woningoverval niet als uitgangspunt zal nemen. Hoewel het feit voor de slachtoffers vermoedelijk wel als een overval zal voelen, is de rechtbank van oordeel dat de situatie meer aansluit bij een situatie waarbij de inbreker wordt overlopen door de bewoner van een woning dan wel door de eigenaar van een winkel. Gelet op de toedracht van feit 2, 3 en 4, de modus operandi van verdachte en de verklaring van verdachte, is het verdachte telkens te doen om geld in kassalades van winkels waar na sluitingstijd niemand aanwezig is. Dat heeft verdachte in dit geval ook geprobeerd en gemeend. Immers heeft hij s nachts aan de deur van de winkel gewrikt en geprobeerd binnen te komen. Hij had op dat moment niet door dat er aan de andere kant van de deur mensen aanwezig waren en dacht dat het een winkel was. Toen het oudste slachtoffer de deur van zijn woning, grenzend aan de winkel, opende om een kijkje te nemen, is verdachte op die manier binnengekomen. Hoe kwalijk het ook is dat er in de woning van de slachtoffers een confrontatie heeft plaatsgevonden, heeft verdachte de woning niet doorzocht op spullen maar is hij naar het winkelgedeelte gegaan, om daar het door hem voorgenomen plan om de inhoud van de kassa mee te nemen, uit te voeren. De rechtbank is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat het op voorhand niet verdachte zijn bedoeling is geweest om uit de woning spullen weg te nemen en de confrontatie met personen aan te gaan. Gelet daarop vindt de rechtbank het oriëntatiepunt voor een overval niet passend.
Wel vindt de rechtbank dat verdachte verder is gegaan dan alleen inbreken, zoals bij feit 2, 3 en 4 het geval is, en de situatie waarvoor het oriëntatiepunt van inbraak bedoeld is. Hij is, terwijl hij na het openen van de deur wél wist dat er personen aanwezig waren, toch de woning binnengegaan. Vervolgens is hij in de woning de confrontatie aangegaan met niet één maar drie slachtoffers, die ook nog eens gezien hun leeftijd kwetsbaar waren. De rechtbank zal het oriëntatiepunt voor inbraak voorop stellen maar daarbij sterk rekening houden met voornoemde strafverzwarende omstandigheden. Al met al vindt de rechtbank een gevangenisstraf van 18 maanden voor feit 1 passend en geboden.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank ten aanzien van alle feiten een gevangenisstraf van dertig maanden (2,5 jaren) passend en geboden vindt. Daarbij heeft de rechtbank ook acht geslagen op het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de opgelegde straffen bij de eerdere veroordelingen van 2025.
Onvoorwaardelijke gevangenisstraf
De verdediging heeft verzocht om de gevangenisstraf deels voorwaardelijk op te leggen en daaraan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te koppelen. De rechtbank ziet echter op dit moment geen aanleiding om bijzondere voorwaarden op te leggen. Verdachte dient in het kader van een eerdere veroordeling nog twaalf maanden gevangenisstraf te ondergaan. Daar komt onderhavige gevangenisstraf nog bij. De rechtbank deelt dan ook de mening van de reclassering dat op dit moment niet in te schatten is of verdachte na deze detentie nog steeds gemotiveerd is om mee te werken aan
bijzondere voorwaarden. Dit kan te zijner tijd opnieuw worden bezien in het kader van een eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling. Dit betekent dat de rechtbank de gevangenisstraf onvoorwaardelijk zal opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Inbeslaggenomen goederen

De officier van justitie heeft gevorderd om het in beslag genomen geld terug te geven aan de familie [familienaam] , nu dit uit hun kassa weggenomen geld betreft. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen geld, te weten 85,00 en 29,40, moet worden teruggegeven aan de familie [familienaam] , nu dit het weggenomen geld uit de kassa betreft. Gelet op dat [slachtoffer 2] schadevergoeding voor de inhoud van de kassa heeft gevorderd, zal de rechtbank het inbeslaggenomen geld aan hem retourneren en verrekenen met de vordering tot schadevergoeding.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 1] , tot een bedrag van 19,38 ter zake van materiële schade en 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [ [slachtoffer 3] , tot een bedrag van 19,44 ter vergoeding van materiële schade en 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
3. [ [slachtoffer 2] , tot een bedrag van 389,74 ter vergoeding van materiële schade en
3. [ 500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van alle benadeelde partijen gevorderd om de materiële schadevergoeding toe te wijzen en de gevorderde immateriële schadevergoeding te matigen en toe te wijzen tot een bedrag overeenkomstig categorie B van de Rotterdamse Schaal. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd om ten aanzien van alle benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van alle benadeelde partijen geen verweer gevoerd op de gevorderde materiële schadevergoeding. Wel heeft hij ten aanzien van alle benadeelde partijen de hoogte van de gevorderde immateriële schadevergoeding betwist en verzocht deze te matigen tot een bedrag van
1.000,00.
Oordeel van de rechtbank
Medische kosten
De drie benadeelde partijen hebben vergoeding van de door hun gemaakte medische kosten gevorderd. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partijen deze gestelde materiële schade hebben geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezenverklaarde. De vorderingen, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zullen daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 5 mei 2025.
Inhoud kassa
[slachtoffer 2] heeft vergoeding van de weggenomen inhoud van de kassa à 350,00 gevorderd.
Gelet op dat de rechtbank het inbeslaggenomen geld ad 114,40 aan de benadeelde partij teruggeeft, zal de rechtbank de vordering voor dat deel afwijzen.
Het resterende deel van de vordering ad 235,60 zal de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren, omdat dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd. Immers heeft de rechtbank hiervoor overwogen dat onvoldoende vaststaat wat de hoogte van het weggenomen geldbedrag betreft. Aanhouding van de zaak om dit te herstellen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank bepaalt dan ook dat dat de vordering op dit punt niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Immateriële schade
De drie benadeelde partijen hebben vergoeding van immateriële schade gevorderd. Ter motivering van de hoogte van dit bedrag is verwezen naar de Rotterdamse Schaal. De rechtbank is echter van oordeel dat de situaties zoals genoemd in de Rotterdamse Schaal niet aansluiten op het onderhavige feit. De rechtbank zal daarom geen acht slaan op de Rotterdamse Schaal.
Naar het oordeel van de rechtbank is het wel voldoende aannemelijk dat de benadeelde partijen immateriële schade hebben geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezenverklaarde. De hoogte van de schade wordt naar billijkheid vastgesteld op 3.000,00. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2025, en het overige gedeelte van de vordering afwijzen. Anders dan in de vordering is gedaan, zal de rechtbank ten aanzien van de hoogte geen onderscheid maken tussen de benadeelde partijen.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank ten aanzien van alle benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Proceskosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 25 september 2024 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Assen (18/291590-24) is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een voorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden, met een proeftijd van drie jaren. De proeftijd is ingegaan op 9 oktober 2024. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 24 juni 2025 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Ter terechtzitting van 30 september 2025 heeft de officier van justitie niet-ontvankelijkheid gevorderd, omdat deze voorwaardelijke gevangenisstraf al volledig ten uitvoer is gelegd bij onherroepelijk vonnis van 24 juni 2025.
Gelet op voornoemd onherroepelijk vonnis verklaart de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering met parketnummer 18/291590-24.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 60a, 63, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van feit 1:
Gelast de teruggaveaan
[slachtoffer 2]van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven goederen, te weten:
  • 85,00 EUR, Geld Euro (Omschrijving: PL0100- [nummer] ), en
  • 29,40 EUR, Geld Euro (Omschrijving: PL0100- [nummer] ).
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 2] te betalen:
  • het bedrag van 3.039,74 (zegge: drieduizend negenendertig euro en vierenzeventig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 mei 2025 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 2] voor een bedrag van 235,60 niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wijst de vordering van [slachtoffer 2] voor een bedrag van 1.614,40 af.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat te betalen een bedrag van 3.039,74 (zegge: drieduizend negenendertig euro en vierenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2025 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 39,74 aan materiële schade en 3.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 40 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 1] te betalen:
  • het bedrag van 3.019,38 (zegge: drieduizend negentien euro en achtendertig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 mei 2025 tot de dag van algehele voldoening;
- de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van [slachtoffer 1] voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van 3.019,38 (zegge: drieduizend negentien euro en achtendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2025 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 19,38 aan materiële schade en 3.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 40 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 3] te betalen:
  • het bedrag van 3.019,44 (zegge: drieduizend negentien euro en vierenveertig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 mei 2025 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van [slachtoffer 3] voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat te betalen een bedrag van 3.019,44 (zegge: drieduizend negentien euro en vierenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2025 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 19,44 aan materiële schade en 3.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 40 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 18/291590-24:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering d.d. 24 juni 2025.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. M.M. Spooren en N. Hof, rechters, bijgestaan door mr. L.F. Beitsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 oktober 2025.
Mr. M.M. Spooren en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.