ECLI:NL:RBNNE:2025:4338

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 juli 2025
Publicatiedatum
24 oktober 2025
Zaaknummer
18-254449-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige verdachte voor meerdere tasjesroven en diefstal van pinpassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 31 juli 2025 een minderjarige verdachte veroordeeld voor meerdere tasjesroven en diefstal van pinpassen. De verdachte, geboren in 2011, heeft zich schuldig gemaakt aan het stelen van tassen met geld en pinpassen uit kleedkamers van voetbalverenigingen. De rechtbank legt een voorwaardelijke jeugddetentie op van 90 dagen met een proeftijd van 2 jaren, evenals een werkstraf van 60 uren. De rechtbank oordeelt dat de verdachte, samen met medeverdachten, op verschillende data en locaties in de gemeente Súdwest-Fryslân, meerdere diefstallen heeft gepleegd, waarbij geweld is gebruikt of dreiging met geweld. De rechtbank heeft de impact van de daden op de slachtoffers in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die op het moment van de feiten 13 jaar oud was. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, die een hoog recidiverisico inschatte. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen en de rechtbank heeft besloten om de bijzondere voorwaarden van de jeugddetentie te verbinden aan de begeleiding door jeugdreclassering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer: 18-254449-24
ter terechtzitting gevoegd parketnummers: 18-189601-24; 18-291462-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 31 juli 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 juli 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.P.M Canoy, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.G.F. van Boven.

Tenlastelegging

Aan verdachte is in de zaak met parketnummer 18-254449-24 ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 7 augustus 2024 te IJlst, althans in de gemeente Súdwest-Fryslân, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een tas (met hierin geld en/of passen), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan
[slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door aan de tas, die die [slachtoffer 1] vast had, te rukken en/of te trekken;
2.
hij op of omstreeks 7 augustus 2024 te IJlst, althans in de gemeente Súdwest-Fryslân, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een tas (met hierin een hoeveelheid geld), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan
[slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
hij op of omstreeks 4 augustus 2024 te Sneek, althans in de gemeente Súdwest-Fryslân, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een tas (met hierin geld en/of passen), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten
dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4.
hij op of omstreeks 6 augustus 2024 te IJlst, althans in de gemeente Súdwest-Fryslân, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een tas (met hierin geld en/of passen), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
en in de zaak met parketnummer 18-189601-24 dat:
1.
hij op of omstreeks 6 april 2024 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, vanuit een kleedkamer van een voetbalvereniging ( [bedrijf 1] ) een portemonnee (met daarin onder meer een bankpas), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 april 2024 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân opzettelijk een portemonnee (met daarin onder meer een bankpas), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als gevonden voorwerp, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij op of omstreeks 6 april 2024 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) een hoeveelheid geld (te weten in totaal 91,00), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen geld onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door meermalen, telkens (contactloos) geld op te nemen met een gestolen en/of gevonden bankpas;
3.
hij op of omstreeks 28 april 2024 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een bus Pringles chips, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Poeisz Supermarkten, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4.
hij meermalen, althans eenmaal, (telkens) in of omstreeks de periode van 6 mei 2024 tot en met 14 mei 2024 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
  • op 6 mei 2024 vanuit een kleedkamer van [bedrijf 2] een of meer (te weten 2) bankpas(sen), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of
  • op 14 mei 2024 vanuit een kleedkamer van [bedrijf 3] een portemonnee (met daarin ondermeer contant geld en een bankpas), in elk geval enig goed geheel of ten delen toebehorende aan [slachtoffer 8] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
5.
hij meermalen althans eenmaal in of omstreeks de periode van 6 mei 2024 tot en met 14 mei 2024 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, telkens een hoeveelheid geld, te weten in totaal 190,00, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen geld onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door telkens (op verschillende data en verschillende momenten) contactloos geld op te nemen met een door hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) gestolen bankpas.
en in de zaak met parketnummer 18-291462-24 dat:
hij op of omstreeks 8 juli 2024 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân opzettelijk, zonder dat daartoe de noodzaak aanwezig was, gebruik heeft gemaakt van een alarmnummer voor publieke diensten, door 112 te bellen en daarbij melding te doen van een steekpartij.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van parketnummer 18-254449-24
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 ten laste gelegde feit, met uitzondering van de geweldscomponent. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hoewel verdachte zijn betrokkenheid bij de diefstal heeft bekend, het dossier ten aanzien van het geweld onvoldoende bewijs bevat. De officier van justitie heeft voorts veroordeling gevorderd voor de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten. Verdachte heeft zijn betrokkenheid bij deze feiten bekend.
Ten aanzien van parketnummer 18-189601-24
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten. Verdachte heeft zijn betrokkenheid bij deze feiten bekend.
Ten aanzien van parketnummer18-291462-24
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte bij de politie een bekennende verklaring heeft afgelegd. Bovendien heeft de politie verdachte aan zijn stem herkend als degene die het 112-gesprek heeft gevoerd.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van parketnummer 18-254449-24
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard, met uitzondering van het onder feit 1 ten laste gelegde geweld, nu het dossier hiervoor onvoldoende bewijs bevat.
Ten aanzien van parketnummer 18-189601-24
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Ten aanzien van parketnummer18-291462-24
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van parketnummer 18-254449-24Bewijsmiddelen
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 juli 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 7 augustus 2024, opgenomen op pagina 84 e.v. van het dossier van Districtsrecherche Fryslân met nummer 2024215067 d.d. 29 november 2024, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1] .
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 7 augustus 2024, opgenomen op pagina 106 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2] .
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 8 augustus 2024, opgenomen op pagina 131 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 3] .
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 8 augustus 2024, opgenomen op pagina 172 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 4] .
Nadere bewijsoverweging feit 1
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de geweldcomponent zoals ten laste is gelegd onder feit 1, nu onvoldoende blijkt dat er daadwerkelijk geweld is toegepast door aan de tas te rukken en/of te trekken.
Ten aanzien van parketnummer 18-189601-24Bewijsmiddelen
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 juli 2025;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 15 april 2024, opgenomen op pagina 27 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2024125175 d.d. 13 juni 2024, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 5] .
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 14 mei 2024, opgenomen op pagina 66 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige] .
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 7 mei 2024, opgenomen op pagina 44 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 6] .
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 10 mei 2024, opgenomen op pagina 58 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 7] .
6. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 22 mei 2024, opgenomen op pagina 76 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 8] .
Ten aanzien van parketnummer18-291462-24Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 6 augustus 2024, opgenomen op pagina 19 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 2024185393 d.d. 15 september 2024, inhoudende als verklaring van [verbalisant 1] :
Plaats delict: Sneek
Ik ben werkzaam bij de politie Noord-Nederland. In het GSM systeem zag ik dat op 8 juli 2024 een melding op het alarmnummer 112 is gedaan. Ik zag dat de melding als classificatie “Steekpartij” was gelogd. Ik zag dat wordt gelogd dat hij de terugkoppeling van de ter plaatse zijnde eenheden krijgt, dat er ter plaatse geen slachtoffer van een steekpartij is aangetroffen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 september 2024, opgenomen op pagina 26 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Ik ontving de geluidsbestanden van het Operationeel Centrum van de politie Noord-Nederland betreffende de valse 112 melding gepleegd op 8 juli 2024. Ik herkende de stem van de melder als die van de mij ambtshalve bekende [verdachte] . Ik herkende de stem, omdat ik kort voor het beschrijvingen van deze bestanden de mij bekende [verdachte] verschillende malen als verdachte heb gehoord.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 31 juli 2024, opgenomen op pagina 55 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
V: Op 8 juli 2024 kregen collegas een melding van een steekpartij in Sneek. Wat kun jij daarover verklaren?
A: Dat was nep
A: Ik heb zelf gebeld
A: Ik wist niet dat jullie dat allemaal zo serieus zouden nemen. Het was een grapje. V: Wat voor melding heb je gedaan?
A: Ik heb 112 gebeld en zei dat er een steekpartij was en daarna zei ik dat het slachtoffer in een busje was gestopt.
Nadere bewijsoverweging
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij het alarmnummer op zijn telefoon heeft ingetoetst, maar niet degene is geweest die het gesprek met de alarmcentrale heeft gevoerd. De rechtbank zal deze verklaring van verdachte als ongeloofwaardig ter zijde leggen, nu verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd bij de politie. Bovendien heeft de politie de stem van verdachte herkend als degene die gebeld heeft. De rechtbank acht gelet op de bovengenoemde bewijsmiddelen het wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is geweest die een valse 112-melding heeft gedaan.

Bewezenverklaring

Ten aanzien van parketnummer 18-254449-24
De rechtbank acht het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 7 augustus 2024 te IJlst, tezamen en in vereniging met anderen, een tas met hierin geld en passen die aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op 7 augustus 2024 te IJlst, tezamen en in vereniging met anderen, een tas met hierin een hoeveelheid geld die aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
hij op 4 augustus 2024 te Sneek, tezamen en in vereniging met anderen, een tas met hierin geld en passen die aan [slachtoffer 3] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4.
hij op 6 augustus 2024 te IJlst, tezamen en in vereniging met anderen, een tas met hierin geld en passen die aan [slachtoffer 4] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Ten aanzien van parketnummer 18-189601-24
De rechtbank acht het onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 6 april 2024 te Sneek, tezamen en in vereniging met anderen, vanuit een kleedkamer van voetbalvereniging [bedrijf 1] een portemonnee met daarin onder meer een bankpas die aan [slachtoffer 5] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
hij op 6 april 2024 te Sneek, tezamen en in vereniging met een anderen, meermalen een hoeveelheid geld, te weten in totaal 91,00 die aan [slachtoffer 5] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders dat weg te nemen geld
onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door meermalen contactloos geld op te nemen met een gestolen bankpas;
hij op 28 april 2024 te Sneek, tezamen en in vereniging met anderen, een bus Pringles chips die aan Poiesz Supermarkten toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
hij meermalen in de periode van 6 mei 2024 tot en met 14 mei 2024 te Sneek, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
  • op 6 mei 2024 vanuit een kleedkamer van [bedrijf 2] twee bankpassen, die aan [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] toebehoorden en
  • op 14 mei 2024 vanuit een kleedkamer van [bedrijf 3] een portemonnee met daarin onder meer contant geld en een bankpas, toebehorende aan [slachtoffer 8] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
hij meermalen in de periode van 6 mei 2024 tot en met 14 mei 2024 te Sneek, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, steeds een hoeveelheid geld die aan [slachtoffer 6] , respectievelijk [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader(s) dat weg te nemen geld onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door op verschillende data en verschillende momenten contactloos geld op te nemen met een gestolen bankpas.
Ten aanzien van parketnummer18-291462-24
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 8 juli 2024 te Sneek, opzettelijk, zonder dat daartoe de noodzaak aanwezig was, gebruik heeft gemaakt van een alarmnummer voor publieke diensten, door 112 te bellen en daarbij melding te doen van een steekpartij.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van parketnummer 18-254449-24
diefstal door twee of meer verenigde personen.
diefstal door twee of meer verenigde personen.
diefstal door twee of meer verenigde personen.
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van parketnummer 18-189601-24
diefstal door twee of meer verenigde personen.
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd.
diefstal door twee of meer verenigde personen.
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van parketnummer18-291462-24
1. opzettelijk, zonder dat daartoe de noodzaak aanwezig is, gebruik maken van een alarmnummer voor publieke diensten.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor alle ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijke jeugddetentie van 180 dagen met een proeftijd van twee jaren en de door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerde bijzondere voorwaarden, alsmede een werkstraf van 60 uren. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor de oplegging van een geheel voorwaardelijke werkstraf met de door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerde bijzondere voorwaarden, naast een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten onder meer schuldig gemaakt aan meerdere straatroven. De groep jongeren waar verdachte onderdeel van was, reed op fatbikes langs fietsers en greep vervolgens tassen uit de fietstas of fietsmand van de slachtoffers. Ook heeft de groep jongeren een vrouw in het park beroofd van haar tas. Verdachte en zijn medeverdachten vluchtten vervolgens op de fatbikes met de buitgemaakte tassen. Uit de tassen werden contant geld en pinpassen gehaald. Deze buit werd onderling verdeeld. Verdachte heeft verklaard dat terwijl zij aan het fietsen waren, zij bewust op zoek waren naar geschikte slachtoffers. Zo betroffen alle slachtoffers vrouwen, waarvan de oudste ten tijde van het feit 74 jaar oud was. Door op zoek te gaan naar een specifieke doelgroep, zijn verdachte en zijn medeverdachten zeer berekenend te werk gegaan. Uit de aangiftes en de door aangeefster [slachtoffer 1] gegeven toelichting bij de vordering tot schadevergoeding is gebleken dat de impact van het handelen van verdachte en zijn medeverdachten groot is geweest. Dergelijke feiten zorgen niet alleen voor financiële schade, maar roepen bij de slachtoffers, en de maatschappij in het algemeen, gevoelens van angst, onrust en onveiligheid op. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de straatroven werden gepleegd op klaarlichte dag en op de openbare weg. Verdachte heeft met zijn handelen enkel zijn eigen financiële gewin voor ogen gehad en heeft geen enkel respect getoond voor andermans eigendommen. De rechtbank acht het bovendien zeer zorgelijk dat verdachte, naar eigen zeggen van plan was een (zeer) gewelddadige straatroof te plegen.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een reeks feiten die verband houden met diefstallen uit kleedkamers van sportverenigingen. Verdachte is met zijn medeverdachten meerdere keren bij verschillende voetbalverenigingen in Sneek kleedkamers binnengegaan op zoek naar geld en pinpassen. Met de gestolen pinpassen werd door verdachte en zijn medeverdachten vervolgens contante geldbedragen gepind. Hierdoor heeft hij niet alleen verschillende mensen financiële schade berokkend, maar ook het vertrouwen aangetast dat je tijdens het sporten je spullen veilig in een kleedkamer kunt achterlaten. Verdachte heeft wederom enkel oog voor zijn eigen financiële gewin gehad.
Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het doen van een valse 112-melding. Het opzettelijk bellen naar een alarmnummer zonder dat daartoe de noodzaak bestaat, zorgt niet alleen voor overlast, maar maakt het voor anderen, die wel dringend hulp nodig hebben, wellicht onmogelijk om op tijd hulp te krijgen, hetgeen mensenlevens in gevaar kan brengen.
De rechtbank neemt dit alles verdachte kwalijk en rekent hem dit aan.
Persoon van verdachte
Naast de ernst van de feiten houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft de strafbare feiten gepleegd toen hij 13 jaar oud was. Uit de justitiële documentatie van 12 september 2024 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft daarnaast gelet op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 8 juli 2025. Uit het rapport blijkt dat het risico op recidive ingeschat wordt als hoog. De risicofactoren liggen met name op het gebied van vaardigheden, relaties, vrijetijdsbesteding, middelengebruik en houding van verdachte in combinatie met agressief gedrag. De Raad acht het van belang dat er diagnostisch onderzoek zal worden verricht, zodat de meest passende hulpverlening kan
worden ingezet. De Raad acht het daarnaast van belang dat verdachte verantwoordelijkheid voor zijn handelen leert nemen. Er zijn zorgen omtrent de gewetensontwikkeling en de hoge mate van beïnvloedbaarheid van verdachte.
Verdachte is van 8 augustus 2024 tot 13 augustus 2024 gedetineerd geweest, waarna zijn voorlopige hechtenis is geschorst onder een aantal voorwaarden. Op 21 februari 2025 is de schorsing opgeheven, omdat verdachte zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden. Vervolgens is op 6 mei 2025 de voorlopige hechtenis van verdachte opnieuw geschorst onder strenge bijzondere voorwaarden, waaronder een jeugdreclasseringsmaatregel en ITB [instelling] . Het verloop van het schorsingstoezicht verloopt moeizaam. Dit heeft erin geresulteerd dat verdachte op 2 juli 2025 wederom een officiële waarschuwing heeft gekregen. Tijdens het toezicht is gebleken dat verdachte weinig leerbaar is en moeilijk te sturen en te begrenzen is. Zo is gebleken dat verdachte herhaaldelijk het contactverbod met de medeverdachten heeft overtreden. Daarnaast is gebleken dat verdachte omgang heeft met jongeren die in aanraking komen met de politie. Gedurende de schorsingsperiode is er onvoldoende zicht gekomen op het sociale netwerk van verdachte. De Raad acht het dan ook noodzakelijk dat het intensieve toezicht en begeleiding van verdachte langer voortduurt. Tijdens de schorsingsperiode is gebleken dat verdachte baat heeft bij duidelijke kaders en grenzen. De Raad adviseert dan ook de inzet van de maatregel ITB [instelling] in combinatie met elektronische monitoring. Nu er tijdens de schorsing onvoldoende resultaat behaald is, kan er nog niet toegewerkt worden naar het uitbouwen van meer vrijheden en verantwoordelijkheden. Bij een veroordeling adviseert de Raad een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest en een deels voorwaardelijke werkstraf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ITB [instelling] voor de duur van zes maanden, een locatiegebod met elektronische monitoring, meewerken aan diagnostiek en behandeling, meewerken aan aanvullende hulpverlening, een alcohol- en drugsverbod en meewerken aan controles hierop en een contactverbod met de slachtoffers en de medeverdachten.
Op te leggen straf
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het volgende oordeel. De rechtbank zal verdachte geen langere jeugddetentie opleggen dan dat het voorarrest heeft geduurd. Aan verdachte wordt een deels voorwaardelijke jeugddetentie opgelegd, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, te weten 81 dagen. De rechtbank is met de deskundigen van oordeel dat het van belang is dat verdachte onder begeleiding en toezicht zal blijven staan, zodat het recidiverisico kan worden verminderd. Uit de rapportages en de voortgang van het schorsingstoezicht blijkt dat verdachte een strak kader nodig heeft waarbij er voortdurend toezicht en begeleiding is. Het daarop gerichte traject dat tijdens de schorsingsperiode is ingezet dient naar het oordeel van de rechtbank dan ook te worden voortgezet. Het baart de rechtbank zorgen dat verdachte op zeer jonge leeftijd in korte tijd een grote hoeveelheid strafbare feiten heeft gepleegd. De rechtbank legt een voorwaardelijke jeugddetentie van 90 dagen op om verdachte ervan te doordringen zich in de toekomst te onthouden van het plegen van strafbare feiten. Een voorwaardelijke werkstraf, zoals geadviseerd door de Raad, acht de rechtbank ontoereikend.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie van 171 dagen, met aftrek van de dagen doorgebracht in voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, passend en oplegging daarvan geboden is. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke strafdeel de door de Raad in haar rapport geformuleerde bijzondere voorwaarden verbinden, met uitzondering van het contactverbod met de slachtoffers, waaraan verdachte zich gedurende een proeftijd van twee jaren moet houden. De reden om geen contactverbod met de slachtoffers op te leggen, ligt erin besloten dat is gebleken dat de slachtoffers willekeurige voorbijgangers betroffen. Tijdens het schorsingstoezicht is bovendien niet gebleken dat verdachte contact heeft gehad of heeft willen zoeken met de slachtoffers. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding voor het opleggen van deze bijzondere voorwaarde. De rechtbank zal de duur van het locatiegebod en de elektronische monitoring beperken tot de duur van de ITB [instelling] , te weten zes
maanden. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 60 uren opleggen.
Anders dan door de officier van justitie is gevorderd, zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden niet dadelijk uitvoerbaar verklaren. De dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden kan alleen worden toegepast als er ex artikel 77za van het Wetboek van Strafrecht ernstig rekening met worden gehouden met het risico dat de minderjarige opnieuw een ernstig misdrijf pleegt dat de lichamelijke integriteit van anderen bedreigt. Nu van een dergelijk misdrijf geen sprake is, is er naar het oordeel van de rechtbank geen wettelijke grondslag voor het dadelijk uitvoerbaar verklaren van de voorwaarden.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
Ten aanzien van parketnummer 18-254449-24
[naam] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 778,80 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 358,08 ter vergoeding van materiële schade en 600,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Daarnaast wordt gevorderd een vergoeding van de proceskosten van 47,25.
Ten aanzien van parketnummer 18-189601-24
[slachtoffer 5] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Ter terechtzitting heeft de benadeelde partij zijn vordering ingetrokken, zodat de rechtbank geen beslissing meer dient te nemen over de vordering.
[slachtoffer 6] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 5,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
[slachtoffer 8] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 552,75 ter vergoeding van materiële schade en 382,50 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering van [naam]
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering, nu het feit waarvan de benadeelde partij het slachtoffer zou zijn, niet aan verdachte ten laste is gelegd.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1]
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor hoofdelijke toewijzing in aanmerking komt, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 6]
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor hoofdelijke toewijzing in aanmerking komt, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de vordering [slachtoffer 8]
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de materiële schade voor hoofdelijke toewijzing in aanmerking komt, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De immateriële schade dient niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu deze schade niet als immateriële schade is aan te merken.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van [naam]
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1]
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 6]
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen.
Ten aanzien van de vordering [slachtoffer 8]
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Daarnaast heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de materiële schade kan worden toegewezen.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van [naam]
Het feit waarvan de benadeelde partij het vermoedelijke slachtoffer is, is niet aan verdachte ten laste gelegd. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. De
vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1]Materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de materiële schadeposten betreffende het weggenomen contante geld, de kosten voor een rijbewijs, identiteitskaart en pasfotos en de reiskosten naar het gemeentehuis worden toegewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 in de zaak met parketnummer 18-254449-24 bewezen verklaarde feit. De hoogte van deze schadeposten is niet door de verdediging betwist.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd. De vordering is op dat punt onderbouwd door een toelichting van buro slachtofferhulp en een journaal van de huisarts van de benadeelde partij.
De rechtbank overweegt dat indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek slechts een vergoeding voor immateriële schade kan worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van de bedoelde aantasting in de persoon op andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. De benadeelde zal daartoe voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daarvoor is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat de gegeven onderbouwing onvoldoende is om dat te kunnen vaststellen.
De rechtbank overweegt voorts dat geen onderbouwing nodig is, indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon op andere wijze is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht. De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in dit geval niet zodanig is dat deze meebrengt dat de nadelige gevolgen voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat van een aantasting in de persoon op andere wijze sprake is. De vordering zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
Proceskosten
Als proceskosten heeft de benadeelde partij reiskostenvergoeding gevorderd voor het bezoek aan Slachtofferhulp Nederland en voor het bijwonen van de zitting. De rechtbank overweegt ten aanzien van deze reiskosten volgende.
De benadeelde partij is niet ter terechtzitting verschenen, zodat de reiskosten met betrekking tot het bijwonen van de zitting zullen worden afgewezen. De rechtbank is voorts van oordeel dat de opgevoerde reiskosten voor het bezoek aan Slachtofferhulp Nederland niet zijn aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit zoals bedoeld in artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering en ook niet toewijsbaar zijn als proceskosten op grond van de civiele proceskostenregeling. Zij worden in die regeling immers niet genoemd (zie Hof Arnhem-Leeuwarden 3 juni 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:4540). De rechtbank zal deze reiskosten daarom eveneens afwijzen.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 6]
Naar het oordeel van de rechtbank kan de vordering worden toegewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 4 in de zaak met parketnummer 18-189601-24 bewezen verklaarde feit. De hoogte van de vordering is niet door de verdediging betwist.
Ten aanzien van de vordering [slachtoffer 8]
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de materiële schadeposten worden toegewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van de onder 4 en 5 in de zaak met parketnummer 18-189601-24 bewezen verklaarde feiten. De hoogte van deze schadeposten is niet door de verdediging betwist.
Onder immateriële schade (smartengeld) heeft de benadeelde partij onder meer aangegeven dat hij verlofdagen heeft moeten opnemen, waarvoor hij een bedrag van 382,50 als schade heeft gevorderd. De rechtbank begrijpt deze post als schade bestaande uit verlies aan verdienvermogen, wat als materiële schade heeft te gelden. Bij gebreke aan onderbouwing van deze schadepost, zal de rechtbank de vordering in zoverre niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Aansprakelijkheid ouders
Nu verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten de leeftijd van veertien jaren nog niet had bereikt, worden de vorderingen op grond van artikel 51g lid 4 van het Wetboek van Strafvordering geacht te zijn gericht tegen zijn ouders, genaamd [ouder 1] en [ouder 2] . De ouders zijn daarom aansprakelijk voor betaling van de hiervoor genoemde toegewezen bedragen.
De officier van justitie heeft oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd. Nu verdachte naar burgerlijk recht niet persoonlijk aansprakelijk gesteld kan worden voor de schade en er derhalve geen wettelijke grondslag voor is, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel niet opleggen.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte de strafbare feiten telkens samen met anderen heeft gepleegd en dat de ouders van verdachte samen met (de ouders van) de medeverdachten naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat de ouders van verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeven te bepalen indien (de ouders van) (één van) de medeverdachte(n) deze al hebben betaald, en andersom.
Veroordeling in de kosten
De rechtbank zal de ouders van verdachte telkens veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over de toegewezen schadebedragen telkens toewijzen vanaf de datum van het ontstaan van de schade.

Inbeslaggenomen goederen

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen fatbike en telefoon verbeurd verklaard dienen te worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen fatbike dient te worden teruggegeven aan verdachte. Daarnaast heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen telefoon verbeurd verklaard kan worden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de inbeslaggenomen fatbike verbeurd verklaren. Verdachte heeft met behulp van de fatbike een groot aantal straatroven gepleegd. Daarnaast heeft verdachte met de telefoon een valse 112- melding gepleegd, zodat de rechtbank de telefoon eveneens verbeurd zal verklaren.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 142 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten in de zaak met parketnummer 18-254449-24, de onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten in de zaak met parketnummer 18-189601-24 en het ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 18-291462-24 bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een jeugddetentie voor de duur van 171 dagen.
Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
90 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op
2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden gedurende de proeftijd:
dat de veroordeelde zich meldt bij het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid op het [adres] , op de door de jeugdreclassering te bepalen plaatsen en tijdstippen, zolang en zo vaak als deze instelling dat nodig vindt;
dat de veroordeelde in het kader van reclasseringstoezicht medewerking verleent aan het toezicht van en de begeleiding door de jeugdreclassering in het kader van Intensieve Trajectbegeleiding [instelling] (ITB [instelling] ) gedurende de eerste zes maanden van de proeftijd;
dat de veroordeelde gedurende maximaal de eerste zes maanden van de proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt, op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig is op het adres [adres] . De veroordeelde stelt zich ter controle van dit locatiegebod onder elektronische monitoring (GPS). De veroordeelde heeft een aaneengesloten blok van een nader te bepalen uren ter invulling van zijn activiteiten (school, behandeling, sport, hobbys, werk), zoals met de jeugdreclassering wordt afgesproken. De veroordeelde houdt zich aan het weekschema van de jeugdreclassering;
dat de veroordeelde meewerkt aan diagnostiek en de eventueel daaruit voortvloeiende ambulante behandeling, door een door de jeugdreclassering te bepalen instelling, indien en voor zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de door de instelling te geven huisregels;
dat de veroordeelde meewerkt aan aanvullende hulpverlening door een door de jeugdreclassering aan te wijzen instelling, voor zover en zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt;
dat de veroordeelde zich zal onthouden van gebruik van alcohol en drugs en zal meewerken aan controles hierop door middel van bloed- en urineonderzoek;
dat de veroordeelde op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met medeverdachten [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum] 2008, [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum] 2008 en [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedatum] 2009.
Geeft aan het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid te Leeuwarden, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

Een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 60 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

Benadeelde partijen

Ten aanzien van 18-254449-24
Verklaart de vordering van
[naam]niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [naam] haar eigen proceskosten draagt.
Ten aanzien van parketnummer 18-254449-24 feit 1
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]tot het hierna te noemen bedrag toe ten laste van
[ouder 1] en [ouder 2], de gezaghebbende ouders van verdachte en veroordeelt hen hoofdelijk, aldus dat als (de ouders van) een mededader betaalt, [ouder 1] en [ouder 2] in zoverre zullen zijn bevrijd, om aan [slachtoffer 1] te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 augustus 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • wijst af de gevorderde reiskosten naar slachtofferhulp en voor het bijwonen van de zitting van totaal 47,25;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil;
  • verklaart de vordering van
Ten aanzien van parketnummer 18-189601-24 feit 4
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 6]toe ten laste van
[ouder 1] en [ouder 2], de gezaghebbende ouders van verdachte en veroordeelt hen hoofdelijk, aldus dat als (de ouders van) een
mededader betaalt, [ouder 1] en [ouder 2] in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer 6] te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Ten aanzien van parketnummer 18-189601-24 feit 4 en feit 5
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 8]tot het hierna te noemen bedrag toe ten laste van
[ouder 1] en [ouder 2], de gezaghebbende ouders van verdachte en veroordeelt hen hoofdelijk, aldus dat als (de ouders van) een mededader betaalt, [ouder 1] en [ouder 2] in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer 8] te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 8] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Verklaart verbeurd de volgende inbeslaggenomen goederen:

- Fiets (elektrisch), Em Oko (goednummer: PL0100-2024214380-1744816)
- Telefoon, Apple (goednummer: PL0100-2024182564-1734083)
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Maring, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. N.A. Vlietstra en mr. G.C. Koelman, rechters, bijgestaan door mr. R.D. Ensel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 juli 2025.
Mr. R.D. Ensel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.