ECLI:NL:RBNNE:2025:4339

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 juli 2025
Publicatiedatum
24 oktober 2025
Zaaknummer
18-254363-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige verdachte voor meerdere tasjesroven en bedreiging met geweld

De rechtbank Noord-Nederland heeft op 31 juli 2025 uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2009, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere tasjesroven en een bedreiging. De verdachte is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie van 272 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met medeverdachten meerdere straatroven heeft gepleegd, waarbij vrouwen als slachtoffers zijn gekozen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte actief betrokken was bij de diefstallen en dat de bedreiging met een mes een ernstig feit was dat een grote impact heeft gehad op de slachtoffers. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd en psychische problemen. De vordering van de officier van justitie tot jeugddetentie werd grotendeels toegewezen, maar zonder bijzondere voorwaarden voor het voorwaardelijke deel. De rechtbank heeft de vordering van een benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, maar andere vorderingen niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18-254363-24
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18-302786-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 31 juli 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd te [instelling 1] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 juli 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.G.F. van Boven.

Tenlastelegging

Aan verdachte is in de zaak met parketnummer 18-254363-24 ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 7 augustus 2024 te IJlst, althans in de gemeente Súdwest-Fryslân, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een tas (met hierin geld en/of passen), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door aan de tas, die die [slachtoffer 1] vast had, te rukken en/of te trekken;
2.
hij op of omstreeks 7 augustus 2024 te IJlst, althans in de gemeente Súdwest-Fryslân, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een tas (met hierin een hoeveelheid geld), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
hij op of omstreeks 4 augustus 2024 te Sneek, althans in de gemeente Súdwest-Fryslân, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een tas (met hierin geld en/of passen), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4.
hij op of omstreeks 4 augustus 2024 te Sneek, althans in de gemeente Súdwest-Fryslân, althans in Nederland, meermalen, althans éénmaal, een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat/die (telkens) geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich (telkens) de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of het weg te nemen geld (telkens) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten contactloos heeft gepind met een eerder gestolen pinpas;
5.
hij op of omstreeks 6 augustus 2024 te IJlst, althans in de gemeente Súdwest-Fryslân, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een tas (met hierin geld en/of passen), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
6.
hij op of omstreeks 4 augustus 2024 te IJlst, althans in de gemeente Súdwest-Fryslân, althans in Nederland, [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door bij die [slachtoffer 5] aan de deur te verschijnen en/of te aan te kloppen en/of (daarbij) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp te tonen en/of daarbij te zeggen "ik steek je dood, ik snij de hoofd eraf en/of ik steek je in de kont".
en in de zaak met parketnummer 18-302786-24 dat:
hij op of omstreeks 8 juli 2024, te Sneek, in de gemeente Súdwest-Fryslân, opzettelijk (een) ambtena(a)r(en), te weten [slachtoffer 6] , aspirant van politie, en/of [slachtoffer 7] , hoofdagent van politie, en/of [slachtoffer 8] , agent van politie, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar/hun de woorden toe te voegen: Doe normaal jonge homo's, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van parketnummer 18-254363-24
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 ten laste gelegde feit, met uitzondering van de geweldscomponent. Hij heeft daartoe aangevoerd dat gelet op de aangifte, de herkenning van verdachte door aangeefster en de belastende verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Ten aanzien van het geweld heeft de officier van justitie aangevoerd dat het dossier onvoldoende bewijs bevat, zodat verdachte van dit onderdeel dient te worden vrijgesproken.
De officier van justitie heeft voorts veroordeling gevorderd voor de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten. Daartoe heeft hij aangevoerd dat gelet op de aangifte, de herkenning van verdachte door aangeefster, de belastende verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en de verklaring van verdachte dat hij wist dat de overval zou plaatsvinden, het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verdachte heeft daarnaast een bekennende verklaring afgelegd omtrent het pinnen van geldbedragen met de gestolen pinpas.
Daarnaast heeft de officier van justitie veroordeling gevorderd voor het onder 6 ten laste gelegde feit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaring van verdachte dat hij de bedreiging niet heeft geuit, maar enkel op een afstandje stond, als ongeloofwaardig ter zijde gelegd dient te worden. Het dossier bevat voldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte de bedreiging heeft geuit, gelet op de aangifte en de belastende verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] .
Tot slot heeft de officier van justitie veroordeling gevorderd voor de onder 2 en 5 ten laste gelegde feiten. Verdachte heeft zijn betrokkenheid bij deze feiten bekend.
Ten aanzien van parketnummer 18-302786-24
De officier van justitie heeft veroordeling voor het ten laste gelegde feit gevorderd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verbalisanten een ambtsedig proces-verbaal hebben opgemaakt dat verdachte de belediging jegens hen heeft geuit. Bovendien heeft verdachte bekend dat hij iets heeft gezegd tegen de verbalisanten, maar de exacte woorden niet meer weet.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van parketnummer 18-254363-24
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1, met uitzondering van de geweldscomponent, 2, 3, 4 en 5 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 6 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van parketnummer 18-302786-24
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18- 254363-24 en het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18-302786-24 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de bewijsmiddelen toe zoals die zullen worden opgenomen in de eventueel later op te maken aanvulling van dit vonnis. Deze bewijsmiddelen bevatten de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden, waarbij ieder bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts gebruikt is voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van parketnummer 18-254363-24Feit 1
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het geweld zoals ten laste is gelegd onder feit 1, nu onvoldoende blijkt dat er daadwerkelijk geweld is toegepast door aan de tas te rukken en/of te trekken.
Feit 3
Verdachte heeft verklaard dat hij bij de straatroof aanwezig was, maar geen actieve bijdrage heeft geleverd. De rechtbank zal de verklaring van verdachte als ongeloofwaardig ter zijde leggen en overweegt daartoe als volgt. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat aangeefster door één van de verdachten werd gevraagd om een sigaret. Vervolgens werd door een andere verdachte haar tas weggenomen. Aangeefster heeft verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] herkend als één van de jongens die haar tas heeft weggenomen. Daarnaast heeft medeverdachte [medeverdachte 2] een belastende verklaring afgelegd. Hij
heeft verklaard dat op het moment dat hij de tas wegnam, het verdachte was die de vrouw afleidde. Ook medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat de straatroof is gepleegd door verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] . Verdachte en zijn medeverdachten zijn vervolgens samen gevlucht en hebben onderling het contante geld verdeeld. Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte actief betrokken was bij de diefstal. De rechtbank acht het dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de straatroof heeft gepleegd.
Feit 6
Verdachte heeft ontkend degene te zijn geweest die de bedreiging jegens aangeefster heeft geuit. Desalniettemin komt de rechtbank tot een bewezenverklaring. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Aangeefster beschrijft dat een jongen haar tuin in kwam lopen en haar bij haar voordeur vroeg of hij naar de wc mocht. Toen aangeefster weigerde, vertrok de jongen. Even later kwam dezelfde jongen terug en bedreigde hij aangeefster met een mes en voegde daarbij de woorden toe “Ik steek je dood, ik snij je hoofd eraf”. Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft bij de politie verklaard dat het verdachte is geweest die bij een woning heeft gevraagd of hij naar de wc mocht. Ook medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat verdachte degene is die de vrouw heeft bedreigd. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat verdachte de ten laste gelegde bedreiging heeft begaan. Naar het oordeel van de rechtbank levert het tonen van een mes en de daarbij toegevoegde uitlatingen een bedreiging op met enig misdrijf tegen het leven gericht.
De rechtbank overweegt voorts dat verdachte van het onderdeel in de tenlastelegging waarin staat “ik steek je in je kont” zal worden vrijgesproken, nu dit onderdeel niet wettig en overtuigend bewezen is. Uit de aangifte blijkt niet dat deze woorden zijn geuit.
Medeplegen feit 1, 2, 3 en 5
Ten aanzien van de onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten stelt de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen vast dat tussen verdachte en de medeverdachten telkens sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering en een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat verdachte en zijn medeverdachten telkens als groep de slachtoffers hebben benaderd, waarop één iemand de tas heeft weggenomen. De groep is hierna gezamenlijk weggefietst en heeft de buit achteraf onderling verdeeld. Bovendien heeft verdachte ten aanzien van een aantal feiten verklaard dat hij vooraf wist dat er een straatroof gepleegd ging worden en was er dus ook sprake van een gezamenlijk plan. Eén van de medeverdachten heeft hierover verklaard dat de groep bewust op zoek was naar geschikte slachtoffers. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen onder feit 1, 2, 3 en 5 wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Ten aanzien van 18-254363-24
De rechtbank acht het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 7 augustus 2024 te IJlst, tezamen en in vereniging met anderen, een tas met hierin geld en passen die aan [slachtoffer 1] , toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen; 2.
hij op 7 augustus 2024 te IJlst, tezamen en in vereniging met anderen, een tas met hierin een hoeveelheid geld die aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
hij op 4 augustus 2024 te Sneek, tezamen en in vereniging met anderen, een tas met hierin geld en passen die aan [slachtoffer 3] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4.
hij op 4 augustus 2024 te Sneek, meermalen, een hoeveelheid geld die aan [slachtoffer 3] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte het weg te nemen geld telkens onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten contactloos heeft gepind met een eerder gestolen pinpas;
5.
hij op 6 augustus 2024 te IJlst, tezamen en in vereniging met anderen, een tas met hierin geld en of passen die aan [slachtoffer 4] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
6.
hij op of omstreeks 4 augustus 2024 te IJlst, [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door bij [slachtoffer 5] aan de deur te verschijnen en aan te kloppen en daarbij een mes te tonen en daarbij te zeggen "ik steek je dood, ik snij je hoofd eraf ".
Ten aanzien van parketnummer 18-302786-24
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 8 juli 2024, te Sneek, opzettelijk ambtenaren, te weten [slachtoffer 6] , aspirant van politie, en [slachtoffer 8] , agent van politie, gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hun de woorden toe te voegen: Doe normaal jonge homo's.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van parketnummer 18-254363-24
diefstal door twee of meer verenigde personen.
diefstal door twee of meer verenigde personen.
diefstal door twee of meer verenigde personen.
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd.
diefstal door twee of meer verenigde personen.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Ten aanzien van parketnummer 18-302786-24
1. eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor alle ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 272 dagen, met aftrek van de dagen die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 90 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de jeugdreclassering.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijke jeugddetentie van 90 dagen passend is. De raadsman heeft daarbij naar voren gebracht dat verdachte al geruime tijd in voorarrest heeft doorgebracht en daarmee een groot deel van zijn straf reeds heeft uitgezeten.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van
de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten onder meer schuldig gemaakt aan meerdere straatroven. De groep jongeren waar verdachte onderdeel van was, reed op fatbikes langs fietsers en greep vervolgens tassen uit de fietstas of fietsmand van de slachtoffers. Ook heeft de groep jongeren een vrouw in het park beroofd van haar tas. Verdachte en zijn medeverdachten vluchtten vervolgens op de fatbikes met de buitgemaakte tassen. Uit de tassen werden contant geld en pinpassen gehaald. Deze buit werd onderling verdeeld. Uit het dossier blijkt dat verdachte en zijn medeverdachten bewust op zoek waren naar geschikte slachtoffers. Zo betroffen alle slachtoffers vrouwen, waarvan de oudste ten tijde van het feit 74 jaar oud was. Door op zoek te gaan naar een specifieke doelgroep, zijn verdachte en zijn medeverdachten zeer berekenend te werk gegaan. Uit de aangiftes en de door aangeefster [slachtoffer 1] gegeven toelichting bij de vordering tot schadevergoeding is gebleken dat de impact van het handelen van verdachte en zijn medeverdachten groot is geweest. Dergelijke feiten zorgen niet alleen voor financiële schade, maar roepen bij de slachtoffers, en de maatschappij in het algemeen, gevoelens van angst, onrust en onveiligheid op. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de straatroven werden gepleegd op klaarlichte dag en op de openbare weg. Verdachte heeft met zijn handelen enkel zijn eigen financiële gewin voor ogen gehad en heeft geen enkel respect getoond voor andermans eigendommen.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een bedreiging van een vrouw van 84 jaar. Verdachte heeft bij haar aangebeld, om te vragen of hij naar de wc mocht. Vervolgens heeft hij haar met een mes bedreigd. Dit betreft een ernstig feit, wat ontzettend beangstigend voor het slachtoffer moet zijn geweest. Te meer nu deze bedreiging bij de woning van aangeefster heeft plaatsgevonden, een plek waar zij zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen. Met zijn handelen heeft verdachte dan ook een grove inbreuk gemaakt op het veiligheidsgevoel van het slachtoffer. Daarnaast neemt de rechtbank het verdachte kwalijk dat hij kennelijk een mes voorhanden heeft gehad in de openbare ruimte en daadwerkelijk met dit mes heeft gedreigd. Het ongecontroleerde bezit van steekwapens vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en heeft een grote maatschappelijke impact. Bovendien leidt het voorhanden hebben van messen gemakkelijk tot het gebruik daarvan, met alle gevolgen van dien.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een belediging van twee verbalisanten. Verdachte toont daarmee een gebrek aan respect voor autoriteitsfiguren. De rechtbank neemt verdachte dit kwalijk. De betreffende ambtenaren moeten onder normale omstandigheden hun werk kunnen doen en behoren bij de uitoefening van hun functie niet te worden uitgescholden.
Persoon van verdachte
Naast de ernst van de feiten houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft de ten laste gelegde feiten gepleegd toen hij 15 jaar oud was. Uit de justitiële documentatie van 12 september 2024 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft daarnaast gelet op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 7 juli 2025. Uit het rapport blijkt dat de Raad ernstige zorgen heeft over de ontwikkeling en de instabiele thuissituatie van verdachte. Dit heeft ertoe geleid dat verdachte op 30 mei 2025 onder toezicht is gesteld voor de duur van een jaar en er een machtiging tot uithuisplaatsing is verleend voor drie maanden, terwijl de beslissing op de overigens verzochte negen maanden is aangehouden. De Raad heeft daarnaast zorgen over de intrinsieke motivatie en weerbaarheid van verdachte buiten een gestructureerde
omgeving. Hierop zal in het civiele kader worden ingezet.
Verder blijkt uit het rapport dat verdachte is gediagnostiseerd met een posttraumatische stressstoornis (PTSS), een Oppositioneel Opstandige Stoornis (ODD) en een verstandelijke beperking. De Raad heeft ernstige zorgen over de leerbaarheid van verdachte, waar zijn verstandelijk beperkte vermogens mogelijk aan ten grondslag liggen. Verdachte toont geen inzicht en is kwetsbaar en beïnvloedbaar. Het lukt verdachte niet om verantwoordelijkheid te nemen voor zijn handelen. De Raad heeft voorts geconcludeerd dat het risico op recidive hoog is. De risicofactoren zijn zeer hoog op het gebied van vaardigheden, geestelijke gezondheid, vrije tijd, werk en financiën.
Verdachte is van 8 augustus 2024 tot en met 27 augustus 2024 gedetineerd geweest, waarna zijn voorlopige hechtenis is geschorst onder een aantal voorwaarden. Op 28 februari 2025 is de schorsing opgeheven, omdat verdachte zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden. De Raad stelt dat het strafrechtelijk kader ontoereikend is gebleken. Het intensieve toezicht, waaronder de begeleiding vanuit ITB [instelling 2] en elektronische monitoring hebben er niet toe geleid dat het recidive risico is afgenomen. De Raad heeft gelet op het voorgaande oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie geadviseerd.
Op te leggen straf
De rechtbank maakt zich ernstig zorgen over de ontwikkeling van verdachte. Er is sprake van complexe problematiek en de mogelijkheden om deze ontwikkeling bij te sturen in een ambulant strafrechtelijk kader zijn uitgeput. De rechtbank acht de eis van de officier van justitie passend en zal aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie opleggen. Anders dan door de officier van justitie is gevorderd, zal de rechtbank aan het voorwaardelijke deel geen bijzondere voorwaarden verbinden. De rechtbank ziet hiervoor geen aanleiding, nu het intensieve toezicht van de schorsing vroegtijdig is teruggelegd en de deskundigen geen mogelijkheden zien om in het strafrechtelijk kader toezicht uit te oefenen en verdachte te begeleiden. Met het opleggen van een voorwaardelijke jeugddetentie wil de rechtbank verdachte er desalniettemin van doordringen zich in de toekomst te onthouden van het plegen van strafbare feiten.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie van 272 dagen, met aftrek van de dagen doorgebracht in voorarrest, te weten 174 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren, passend en oplegging daarvan geboden is.

Benadeelde partij

Ten aanzien van parketnummer 18-254363-24
[naam] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 778,80 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 358,08 ter vergoeding van materiële schade en 600,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Daarnaast wordt gevorderd een vergoeding van de proceskosten van 47,25.
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering van [naam]
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering, nu het feit waarvan de benadeelde partij het slachtoffer zou zijn, niet aan verdachte ten laste is gelegd.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1]
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor hoofdelijke toewijzing in aanmerking komt, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van [naam]
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de vordering is gebaseerd op een feit welke niet aan verdachte ten laste is gelegd.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1]
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering hoofdelijk kan worden toegewezen.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van [naam]
Het feit waarvan de benadeelde partij het vermoedelijke slachtoffer is, is niet aan verdachte ten laste gelegd. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1]Materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de materiële schadeposten betreffende het weggenomen contante geld, de kosten voor een rijbewijs, identiteitskaart en pasfotos en de reiskosten naar het gemeentehuis worden toegewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 in de zaak met parketnummer 18-254363-24 bewezen verklaarde feit. De hoogte van deze schadeposten is niet door de verdediging betwist.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd. De vordering is op dat punt onderbouwd door een toelichting van buro slachtofferhulp en een journaal van de huisarts van de benadeelde partij.
De rechtbank overweegt dat indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek slechts een vergoeding voor immateriële schade kan worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van de bedoelde aantasting in de persoon op andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. De benadeelde zal daartoe voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daarvoor is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat de gegeven onderbouwing onvoldoende is om dat te kunnen vaststellen.
De rechtbank overweegt voorts dat geen onderbouwing nodig is, indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon op andere wijze is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht. De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in dit geval niet zodanig is dat deze meebrengt dat de nadelige gevolgen voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat van een aantasting in de persoon op andere wijze sprake is. De vordering zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
Proceskosten
Als proceskosten heeft de benadeelde partij reiskostenvergoeding gevorderd voor het bezoek aan Slachtofferhulp Nederland en voor het bijwonen van de zitting. De rechtbank overweegt ten aanzien van deze reiskosten volgende.
De benadeelde partij is niet ter terechtzitting verschenen, zodat de reiskosten met betrekking tot het bijwonen van de zitting zullen worden afgewezen. De rechtbank is voorts van oordeel dat de opgevoerde reiskosten voor het bezoek aan Slachtofferhulp Nederland niet zijn aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit zoals bedoeld in artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering en ook niet toewijsbaar zijn als proceskosten op grond van de civiele proceskostenregeling. Zij worden in die regeling immers niet genoemd (zie Hof Arnhem-Leeuwarden 3 juni 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:4540). De rechtbank zal deze reiskosten daarom eveneens afwijzen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de overige kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat verdachte samen met (de ouders van) de medeverdachten naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeven te bepalen indien (de ouders van) (één van) de medeverdachte(n) deze al hebben betaald, en andersom.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. Het aantal dagen waarvoor gijzeling kan worden toegepast bepaalt de rechtbank vanwege de toepassing van het jeugdstrafrecht op nul.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over de toegewezen schadebedragen toewijzen vanaf de datum van het ontstaan van de schade.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 266, 267, 285, 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart de onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten in de zaak met parketnummer 18-254363-24 en het ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 18-302786-24 bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 272 dagen.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
90 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op
2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde jeugddetentie.

Benadeelde partijen

Ten aanzien van parketnummer 18-254363-24
Verklaart de vordering van
[naam]niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [naam] haar eigen proceskosten draagt.
Ten aanzien van parketnummer 18-254363-24 feit 1
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als (de ouders van) een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer 1] te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 augustus 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • wijst af de gevorderde reiskosten naar slachtofferhulp en voor het bijwonen van de zitting van totaal 47,25;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil;
  • verklaart de vordering van
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een (ouder van de) mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van 358,08 (zegge: driehonderdachtenvijftig euro en acht eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 358,08 aan materiële schade.
Bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op 0 dagen.
Bepaalt dat als verdachte of (de ouders van) een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Vlietstra, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. R.B. Maring en mr. G.C. Koelman, rechters, bijgestaan door mr. R.D. Ensel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 juli 2025.
Mr. R.D. Ensel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.