ECLI:NL:RBNNE:2025:4370

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
18-114355-25
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling minderjarige verdachte voor poging tot doodslag en onbruikbaar maken van brandblusser

Op 1 oktober 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een minderjarige verdachte veroordeeld voor poging tot doodslag en het onbruikbaar maken van een brandblusser. De zaak betreft een steekincident dat plaatsvond op 13 april 2025 in Leeuwarden, waarbij de verdachte het slachtoffer met een mes heeft gestoken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer, gezien de aard van de verwondingen. De verdachte werd ook schuldig bevonden aan het onbruikbaar maken van een brandblusser op 24 november 2024. De rechtbank legde een voorwaardelijke jeugddetentie op van 120 dagen, met bijzondere voorwaarden, en kende schadevergoeding toe aan het slachtoffer. De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder eerdere veroordelingen en de noodzaak voor begeleiding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18-114355-25
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18-051216-25
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 1 oktober 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] , verblijvende te [verblijfplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 september 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.A. Pots, advocaat te Leeuwarden en mr. F.M.M.M. Vogels, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.R. Posthuma.

Tenlastelegging

Aan verdachte is in de zaak met parketnummer 18-114355-25, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 april 2025 te Leeuwarden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven met een mes althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen en/of met kracht in het lichaam (de
benen en/of in de borst/onder de/het hart(streek)) heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans indien vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 april 2025 te Leeuwarden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen en/of met kracht in het lichaam (de benen en/of in de borst/onder de/het hart(streek)) heeft gestoken.
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans indien vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden;
hij op of omstreeks 13 april 2025 te Leeuwarden, [slachtoffer] heeft mishandeld door hem met een mes althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen en/of met kracht in het lichaam (de benen en/of in de borst/onder de/het hart(streek)) heeft gestoken.
en in de zaak met parketnummer 18-051216-25 dat:
hij op of omstreeks 24 november 2024, te Drachten, in de gemeente Smallingerland, opzettelijk en wederrechtelijk een brandblusser, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van parketnummer 18-114355-25
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat uit de aangifte van [slachtoffer] en de getuigenverklaring van [getuige 1] blijkt dat verdachte aangever meermalen heeft gestoken met een mes, waaronder in de borststreek. De verklaring van verdachte dat hij uit zelfverdediging handelde en alleen in het been van verdachte heeft gestoken, is niet aannemelijk.
Ten aanzien van parketnummer 18-051216-25
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit, in die zin dat de brandblusser tijdelijk onbruikbaar is gemaakt. Verdachte heeft bekend dat hij de brandblusser heeft leeggespoten.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van parketnummer 18-114355-25
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Daartoe is door de verdediging aangevoerd dat verdachte zowel ter terechtzitting als bij de politie consistent heeft verklaard dat hij aangever eenmaal in het been heeft gestoken uit zelfverdediging. Indien verdachte wordt gevolgd in zijn verklaring, kan er geen bewezenverklaring volgen.
Ten aanzien van parketnummer 18-051216-25
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Omdat verdachte de brandblusser enkel heeft leeggespoten en er geen blijvende schade is aangericht, is er geen sprake van vernieling.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van parketnummer 18-114355-25Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 13 april 2025, opgenomen op pagina 14 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met onderzoeksnaam Liber en -nummer NN1R025056 d.d. 24 juni 2025, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Plaats delict: Leeuwarden Pleegdatum: 13 april 2025
We gingen naar huis en toen heeft hij mij met het mes gestoken. Hij heeft mij drie keer gestoken, twee keer in mijn been en één keer in mijn borst. [verdachte] is degene die mij gestoken heeft. Eerst in het rechter bovenbeen, daarna het linker bovenbeen en daarna de borst.
2. Een geschrift, te weten een medisch journaal van de spoedeisende hulp d.d. 13 april 2025, opgenomen op pagina 23 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende:
Patiënt [slachtoffer] presenteerde zich op de spoedeisende hulp van het [ziekenhuis] in verband met een steekverwonding thorax en bovenbenen. Steekverwondingen (3-tal) waarvoor transcutane hechting.
Thorax, linkerbeen en rechterbeen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 13 april 2025, opgenomen op pagina 29 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
Hij (
de rechtbank begrijpt: [verdachte] )heeft gestoken. Drie keer ( [getuige 1] : getuige maakt stekende bewegingen naar zijn benen en richting zijn hart). Ik heb het wel gezien. [slachtoffer] zei hij heeft mij gestoken. Hij
(de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] )tilde zijn shirt op en ik zag op zijn borst onder zijn hart een wond die bloedde.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 14 april 2025, opgenomen op pagina 34 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
A: [verdachte] zei: “verwijderen, anders steek ik je”. V: Waar had [verdachte] [slachtoffer] gestoken?
A: Rib, been en been.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van forensisch onderzoek d.d. 18 mei 2025, opgenomen op pagina 44 e.v., inhoudende als bevindingen:
Op 13 april 2025 kwamen wij voor forensisch onderzoek aan op de locatie aan de [adres] in Leeuwarden Er was melding gedaan van een steekincident in deze woning. Wij zagen dat er een bank in de woonkamer stond. Wij zagen dat er een op bloed gelijkende substantie op de zitting van de bank aanwezig was. De bewoner, [getuige 1] , vertelde ons dat het slachtoffer [slachtoffer] daar had gezeten en dat hij daar met een mes was gestoken.
Bewijsoverweging
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging strekkende tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat er in de [adres] in Leeuwarden een ontmoeting met aangever heeft plaatsgevonden. Aangever zou verdachte hebben willen beroven van zijn telefoon en zou hierbij een mes getrokken hebben. Om te voorkomen dat verdachte geraakt zou worden met het mes, zou verdachte de hand van aangever waarin hij het mes vasthield, hebben omgedraaid en deze hand richting het lichaam van aangever hebben geduwd, waardoor het mes in het bovenbeen van aangever terecht is gekomen.
Volgens verdachte zou aangever de overige steekverwondingen achteraf bij zichzelf hebben toegebracht of hebben laten toebrengen.
De rechtbank stelt op grond van de gebruikte bewijsmiddelen het volgende vast. Zowel aangever als getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben verklaard dat verdachte op die dag in de woning van [getuige 1] aanwezig is geweest en aldaar aangever driemaal heeft gestoken met een mes. De politie heeft in de woning van [getuige 1] een grote bloedvlek waargenomen op de plek waar het steekincident volgens aangever en de getuigen heeft plaatsgevonden. Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden legt de rechtbank de verklaring van verdachte als ongeloofwaardig terzijde. Het scenario dat aangever zichzelf heeft verwond of heeft laten verwonden acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe het handelen van verdachte juridisch gekwalificeerd dient te worden.
Poging tot doodslag
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte vol opzet (opzet als bedoeling) heeft gehad op de dood van aangever, zodat zij dient te beoordelen of er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg zoals hier het overlijden van aangever aanwezig is indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat verdachte de wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het behoudens contra indicaties niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte het slachtoffer driemaal, eenmaal in het linker bovenbeen, eenmaal in het rechter bovenbeen en eenmaal in de borststreek, heeft gestoken met een mes. Het steken met een mes, in het bijzonder het steken in de borststreek, levert een aanmerkelijke kans op de dood op. Bovendien was die kans voorzienbaar voor verdachte. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat zich in de borststreek meerdere vitale organen bevinden. Naar het oordeel van de rechtbank dienen de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvormen aangemerkt te worden als zozeer gericht op de dood van aangever, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard. Van bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank acht daarmee bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever.
Conclusie
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat het opzet van verdachte in voorwaardelijke zin was gericht op de dood van aangever. De rechtbank acht daarmee de poging tot doodslag, zoals primair ten laste is gelegd, wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van parketnummer 18-051216-25Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 18 september 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik pakte een brandblusser en heb de grond onder gespoten.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 24 november 2024, opgenomen op pagina 8 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 2024322355 d.d. 23 februari 2025, inhoudende als verklaring van [aangever] :
Ik doe aangifte namens [bedrijf] te Drachten. Op 24 november 2024 op het [bedrijf] in Drachten zag ik dat [verdachte] een brandblusser pakte en deze leeg spoot in onze richting.
Bewijsoverweging
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging strekkende tot vrijspraak en overweegt daartoe als volgt. Uit voornoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte een brandblusser heeft leeggespoten, terwijl daar geen aanleiding toe was. Met zijn handelen heeft verdachte de brandblusser onbruikbaar gemaakt.
Het onbruikbaar maken van een goed valt onder de strafbaarstelling van artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals ook aan verdachte ten laste is gelegd. De rechtbank acht het dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.

Bewezenverklaring

Ten aanzien van parketnummer 18-114355-25
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 13 april 2025 te Leeuwarden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven met een mes, meermalen in het lichaam (de benen en de borst) heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van parketnummer 18-051216-25
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 24 november 2024 te Drachten opzettelijk en wederrechtelijk een brandblusser die aan [bedrijf] , toebehoorde onbruikbaar heeft gemaakt.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Ten aanzien van parketnummer 18-114355-25Het primair bewezen verklaarde levert op: poging tot doodslag.
Ten aanzien van parketnummer 18-051216-25
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 8 maanden, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest, de rest voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de poging tot doodslag heeft de verdediging, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, zich op het standpunt gesteld dat een voorwaardelijke jeugddetentie met oplegging van de bijzondere voorwaarden passend is. Ten aanzien van het onbruikbaar maken van de brandblusser heeft de verdediging opgemerkt dat de zaak in eerste instantie zou worden afgedaan met een HALT-afdoening.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 13 april 2025 schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het slachtoffer meermalen te steken met een mes. Als gevolg daarvan heeft aangever steekverwondingen opgelopen die in het ziekenhuis zijn behandeld. Dat het letsel niet dodelijk is geweest, is een toevallige omstandigheid die niet aan verdachte te danken is.
Met zijn handelen heeft verdachte een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hem pijn en letsel toegebracht. Daarnaast heeft verdachte met zijn handelen het
slachtoffer angst aangejaagd en ook bij de andere bij het incident aanwezige personen gevoelens van onveiligheid veroorzaakt. De rechtbank rekent dit verdachte aan. De rechtbank neemt verdachte daarnaast kwalijk dat hij een mes bij zich had en dat hij daarmee daadwerkelijk geweld heeft toegepast. Het ongecontroleerde bezit van steekwapens vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en heeft een grote maatschappelijke impact. Het voorhanden hebben van messen leidt namelijk gemakkelijk tot het gebruik daarvan, met alle gevolgen van dien.
Daarnaast heeft verdachte zich op 24 november 2024 schuldig gemaakt aan het onbruikbaar maken van een brandblusser. Met zijn handelen heeft verdachte niet alleen aangetoond geen respect te hebben voor andermans eigendommen, maar ook voor overlast gezorgd.
Persoon van de verdachte
Naast de ernst van de feiten houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte was ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten 15 en 16 jaar oud. Uit de justitiële documentatie van 5 september 2025 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een vermogensdelict.
De rechtbank heeft daarnaast gelet op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 8 september 2025. Uit het rapport blijkt dat de Raad zich zorgen maakt over het verantwoordelijkheidsgevoel van verdachte, omdat hij de schuld veelal buiten zichzelf zoekt.
Desalniettemin heeft verdachte een positieve ontwikkeling doorgemaakt nadat hij uit detentie is overgeplaatst naar een AZC in [plaats] . Van 13 april 2025 tot 19 juni 2025 is verdachte gedetineerd geweest, waarna zijn voorlopige hechtenis is geschorst onder een aantal voorwaarden. Het schorsingstoezicht verloopt goed. Verdachte gaat naar school, is goed in contact met de hulpverlening en komt zijn afspraken na. Tijdens de schorsing is gebleken dat verdachte behoefte heeft aan duidelijke kaders en grenzen. De Raad acht het dan ook van belang dat de begeleiding van verdachte door de jeugdreclassering zal voortduren. Bij een veroordeling adviseert de Raad een deels voorwaardelijke jeugddetentie, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de jeugdreclassering, het houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, het volgen van onderwijs en/of het hebben van een dagbesteding, het meewerken aan diagnostiek en behandeling, het meewerken aan hulpverlening van Saeda en een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer] . Ter terechtzitting heeft de Raad aangevuld dat een contactverbod met getuigen [getuige 1] en [getuige 2] eveneens wenselijk is, gelet op het recidiverisico.
Op te leggen straf
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank aan verdachte geen langere jeugddetentie opleggen dan dat het voorarrest heeft geduurd. Aan verdachte wordt een deels voorwaardelijke jeugddetentie opgelegd, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, te weten 68 dagen. De rechtbank is met de deskundigen van oordeel dat het van belang is dat verdachte onder begeleiding en toezicht zal blijven staan, zodat het recidiverisico laag kan blijven. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte en zijn kwetsbare achtergrond zal de rechtbank een voorwaardelijke jeugddetentie van kortere duur opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank legt een voorwaardelijke jeugddetentie van 52 dagen op om te zorgen dat verdachte meewerkt aan de noodzakelijk hulp en steun en hem ervan te doordringen zich in de toekomst te onthouden van het plegen van strafbare feiten.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie van 120 dagen, met aftrek van de dagen doorgebracht in voorarrest, waarvan 52 dagen voorwaardelijk, passend en oplegging daarvan geboden is. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke strafdeel de door de Raad in haar rapport geformuleerde en de ter terechtzitting aangevulde bijzondere voorwaarden verbinden.

Benadeelde partij

Ten aanzien van parketnummer 18-114355-25
[slachtoffer] , vertegenwoordigd door mr. W.A. Bruinsma-Woudstra, advocaat te Leeuwarden, heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 185,00 ter vergoeding van materiële schade en 3.200,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor volledige toewijzing in aanmerking komt, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat, gelet op de bepleite vrijspraak, de vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat de vordering gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte enigszins gematigd zou moeten worden.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de vordering ten aanzien van de materiële schade ( 185,00) dient te worden toegewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde onder parketnummer 18-114355-25. De vordering tot vergoeding van materiële schade, waarvan de hoogte niet door de verdediging is betwist, zal daarom volledig worden toegewezen.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft daarnaast 3.200,00 aan immateriële schade gevorderd. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde onder parketnummer 18-114355-25. Aangezien de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen heeft hij op grond van artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek (verder BW) recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij pijn heeft gehad en letsel heeft opgelopen. De rechtbank is van oordeel dat het gevorderde schadebedrag redelijk is, gelet op de aard en de ernst van het letsel. De rechtbank heeft daarbij gelet op de bedragen die in vergelijkbare zaken zijn toegekend. De vordering zal daarom voor wat betreft de immateriële schade ook worden toegewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. Het aantal dagen dat gijzeling kan worden toegepast bepaalt de rechtbank vanwege de toepassing van het jeugdstrafrecht op nul.
Veroordeling in de kosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over de toegewezen schadebedragen toewijzen vanaf de datum van het ontstaan van de schade. Ook ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel zal dit worden bepaald.

In beslag genomen goederen

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de in beslag genomen kleding gevorderd dat de kleding wordt teruggegeven aan aangever [slachtoffer] . Ten aanzien van de schoenen en de telefoon heeft de officier van justitie gevorderd dat de goederen worden teruggegeven aan verdachte.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de in beslag genomen goederen worden teruggegeven aan de rechthebbende.
Oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de in beslag genomen goederen, te weten kleding toebehorende aan [slachtoffer] en de schoenen en telefoon toebehorende aan verdachte, moeten worden teruggegeven aan de rechthebbende, nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 63, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank
Verklaart het primair ten laste gelegde onder parketnummer 18-114355-24 en het ten laste gelegde onder parketnummer 18-051216-25 bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
52 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich na het onherroepelijk worden van de uitspraak op afspraak meldt bij het Leger des Heils, Jeugdbescherming & Reclassering, en dat hij zich daarna zal blijven melden zolang en zo vaak als deze instelling dat nodig vindt.
2. dat de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering.
3. dat de veroordeelde onderwijs volgt en/of een andere dagbesteding heeft.
4. dat de veroordeelde meewerkt aan diagnostiek en de eventueel daaruit voortvloeiende (ambulante) behandeling, door een door de jeugdreclassering aan te wijzen instelling en indien en voor zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de door die instelling te geven huisregels.
5. dat de veroordeelde meewerkt aan (aanvullende) hulpverlening van Saeda en/of een soortgelijke instelling, zulks ter bepaling van de jeugdreclassering, voor zover en zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt.
6. dat de veroordeelde op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met slachtoffer [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2008, getuige [getuige 1] , geboren op [geboortedatum] 2002, en getuige [getuige 2] , geboren op [geboortedatum] 2009, zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt.
Geeft aan het Leger des Heils, Jeugdbescherming & Reclassering, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

Benadeelde partij

Ten aanzien van het primair bewezen verklaarde onder parketnummer 18-114355-25:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer]te betalen:
  • het bedrag van 3.385,00 (zegge: drieduizenddriehonderdvijfentachtig euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 april 2025 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 3.385,00 (zegge: drieduizenddriehonderdvijfentachtig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 april 2025 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 185,00 aan materiële schade en 3.200,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 0 dagen kan worden toegepast.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Gelast de teruggavevan de volgende inbeslaggenomen goederen aan aangever [slachtoffer] :
- kleding (goednummer: PL0100-2025096105-1819729)

Gelast de teruggave van de volgende inbeslaggenomen goederen aan verdachte:

- schoeisel (goednummer: PL0100-2025096105-1819732)
- telefoon Samsung Galaxy A15 (goednummer: PL0100-2025096105-1819750)
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Dijkstra, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. S.T. Kooistra en mr. A. Dijkstra, rechters, bijgestaan door mr. R.D. Ensel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 oktober 2025.
Mr. M.J. Dijkstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.