ECLI:NL:RBNNE:2025:4371

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
18-035153-25
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot zware mishandeling en bewezenverklaring bedreiging en vernieling door minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 1 oktober 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot zware mishandeling, maar verklaarde wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan bedreiging en vernieling. De feiten vonden plaats op 2 februari 2025 in Sneek, waar de verdachte een mes toonde aan meerdere personen, waaronder de slachtoffers [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verdachte met een mes had gezwaaid, er onvoldoende bewijs was dat zij daadwerkelijk stekende bewegingen had gemaakt richting de slachtoffers, waardoor de poging tot zware mishandeling niet bewezen kon worden. De bedreiging werd echter wel bewezen, omdat de getuigenverklaringen en de omstandigheden voldoende reden gaven voor de slachtoffers om te vrezen voor hun leven. Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk beschadigen van de fatbike van [slachtoffer 1]. De rechtbank legde een jeugddetentie op gelijk aan de duur van het voorarrest en een voorwaardelijke werkstraf met bijzondere voorwaarden. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en haar positieve ontwikkeling sinds het incident.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18-035153-25
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 1 oktober 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 september 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.M.J.C. van Lee, advocaat te Donkerbroek. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.R. Posthuma.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 2 februari 2025 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (- zakelijk weergegeven -) met een (op een) mes (gelijkend voorwerp), althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen en/of met kracht stekende bewegingen in de richting van (het lichaam van) die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
zij op of omstreeks 2 februari 2025 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door (- zakelijk weergegeven -) een (op een) mes (gelijkend voorwerp), althans een scherp en/of puntig voorwerp, ten overstaan van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
te tonen en/of met een/dat (op een) mes (gelijkend voorwerp), althans scherp en/of puntig voorwerp, met de punt naar voren, dan wel naar voren gericht, op die [slachtoffer 3] af te lopen en/of meermalen en/of met kracht stekende bewegingen in de richting van (het lichaam van) die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te maken;
3.
zij op of omstreeks 2 februari 2025 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân opzettelijk en wederrechtelijk een fiets (fatbike), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 ten laste gelegde feit. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat de aangevers en de getuigen hebben verklaard dat verdachte met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van aangever [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en getuige [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ). Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte vol, maar in ieder geval voorwaardelijk, opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] . Verdachte heeft ten aanzien van [slachtoffer 2] eveneens opzet
gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De officier van justitie heeft voorts veroordeling gevorderd voor het onder 2 ten laste gelegde feit.
Daarnaast heeft de officier van justitie veroordeling gevorderd voor het onder 3 ten laste gelegde feit. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat de aangifte van [slachtoffer 1] ondersteund wordt door de getuigenverklaring van haar zus en de beschrijving van de videobeelden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit, wegens het ontbreken van overtuigend bewijs. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat op grond van de videobeelden en de beschrijving daarvan niet kan worden vastgesteld dat verdachte stekende bewegingen met het mes heeft gemaakt. De raadsvrouw heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat indien verdachte al stekende bewegingen zou hebben gemaakt, er bovendien geen sprake is van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel, omdat verdachte op 2 meter afstand van [slachtoffer 1] stond. Ook ten aanzien van [slachtoffer 2] is geen sprake van een poging tot zware mishandeling. De verklaring van [slachtoffer 2] is strijdig met hetgeen te zien is op de videobeelden.
Verdachte heeft het mes omlaag gericht en wendt zich met haar eigen lichaam af om vervolgens om [slachtoffer 2] heen te lopen. Bovendien is niet op de videobeelden waar te nemen dat [slachtoffer 2] een ontwijkende beweging maakt.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de bedreiging jegens [slachtoffer 2] , omdat zij slechts als omstander aanwezig was. Verdachte liep enkel om [slachtoffer 2] heen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1
Onder feit 1 wordt verdachte verweten dat zij op 2 februari 2025 met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt richting [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Dit handelen is ten laste gelegd als een poging tot zware mishandeling.
Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend een stekende beweging te hebben gemaakt. Zij heeft verklaard dat zij [slachtoffer 1] alleen bang wilde maken.
Op grond van het dossier en hetgeen ter zitting is besproken gaat de rechtbank bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op 2 februari 2025 heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan en verklaard dat verdachte haar die dag heeft proberen te steken met een mes. Op dat moment waren er meerdere mensen aanwezig, waaronder [slachtoffer 2] , die als omstander de situatie probeerde te sussen. Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] hebben verklaard dat verdachte een mes heeft gepakt, dit mes heeft getoond en vervolgens om de groep waarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich bevonden
heen is gaan rennen. Verdachte heeft dit eveneens verklaard. Zowel [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] als de overige getuigen hebben verklaard dat verdachte bovendien een stekende beweging met het mes heeft gemaakt. De rechtbank heeft op grond van het dossier en dan met name de beschrijving van de videobeelden echter niet de overtuiging dat verdachte daadwerkelijk stekende bewegingen met het mes heeft gemaakt. Uit de beschrijving van de videobeelden blijkt dit namelijk niet. Bovendien blijkt uit het dossier onvoldoende dat verdachte dusdanig dichtbij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is geweest dat er een aanmerkelijke kans bestond dat ze hen met het mes zou hebben kunnen raken.
Het tonen en rennen met een mes levert naar het oordeel van de rechtbank onder deze omstandigheden geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op. De rechtbank zal verdachte dan ook van het onder 1 ten laste gelegde feit vrijspreken.
Bewezenverklaring feit 2
Onder feit 2 wordt verdachte verweten dat zij op 2 februari 2025 [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, dan wel met zware mishandeling, door een mes te tonen en hiermee bewegingen te maken.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen laten. De rechtbank acht op basis van de verklaring van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en de verklaring van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een dergelijke bedreiging van voornoemde personen door een mes te tonen en vervolgens hiermee rond te rennen. Bij zowel [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] kon de redelijke vrees ontstaan dat zij het leven zouden laten. Dat [slachtoffer 2] een omstander was die te hulp schoot, doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af.
Bewijsmiddelen
Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 september 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 2 februari 2025, opgenomen op pagina 11 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2025029392 d.d. 3 februari 2025, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 2 februari 2025, opgenomen op pagina 15 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 3] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 2 februari 2025, opgenomen op pagina 18 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] .
Bewezenverklaring feit 3
Onder feit 3 wordt verdachte verweten dat zij de fatbike van aangever [slachtoffer 1] heeft vernield, dan wel heeft beschadigd, door de fatbike om te duwen. Verdachte heeft verklaard dat zij zich niet kan herinneren dat zij de fatbike heeft omgeduwd.
Gelet op de hierna te noemen bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan. Door de fatbike om te duwen, is de fatbike beschadigd geraakt.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 11 februari 2025, opgenomen op pagina 3 e.v. van het aanvullend proces-verbaal met nummer PL0l00-2025036794, behorende bij voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 2 februari 2025 in Sneek heeft [verdachte] ook mijn fatbike omver geduwd. Doordat [verdachte] de fatbike omver duwde is deze op de grond terecht gekomen en daarbij zijn de remmen en de standaard ontzet.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 2 februari 2025, opgenomen op pagina 21 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
De fatbike blokkeerde een deel, omdat [verdachte] die op de grond had gegooid.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 februari 2025, opgenomen op pagina 5 van het aanvullend proces-verbaal met nummer PL0l00-2025036794, behorende bij voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Ik heb enkele filmpjes bekeken welke zijn gemaakt door omstanders welke aanwezig waren tijdens de vernieling van de fatbike van [slachtoffer 1] door de vermoedelijke verdachte [verdachte] . Ik zie dat [verdachte] naar de fatbike toe loopt en dan voorover richting de fatbike gaat. Terwijl ik [verdachte] richting de fatbike zie gaan, zie ik dat het voorwiel van de fatbike beweegt en dat de fatbike daarna op de grond ligt. Vervolgens zie ik [verdachte] weer in beeld en zie dat ze van de fatbike wegloopt. Op het vervolg van het filmpje zie ik de fatbike omver op de grond liggen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder feit 2 en feit 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
Feit 2
zij op 2 februari 2025 te Sneek, [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door een mes ten overstaan van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
te tonen;
Feit 3
zij op 2 februari 2025 te Sneek, opzettelijk en wederrechtelijk een fiets (fatbike) die aan [slachtoffer 1] toebehoorde heeft vernield.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, beschadigen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie van 4 maanden, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming, alsmede een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat een voorwaardelijke jeugddetentie naast een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis niet passend is. Een voorwaardelijke werkstraf zou passend kunnen zijn. De raadsvrouw heeft daarnaast bepleit om geen contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op te leggen, aangezien dit niet langer noodzakelijk is. Tijdens de schorsingsperiode is niet gebleken dat verdachte contact heeft gehad of heeft willen zoeken met [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] . De tijdens de zitting door [slachtoffer 2] omschreven situatie, kort na het
incident, kan niet over verdachte gaan, omdat zij zich op dat moment nog in voorlopige hechtenis bevond, dan wel in een strikt schorsingskader liep, waarbij zij alleen met begeleiding naar buiten mocht.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over haar opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bedreiging van meerdere personen. Uit het dossier blijkt dat er al enige tijd iets speelde tussen verdachte en slachtoffer [slachtoffer 1] . Op 2 februari 2025 heeft verdachte, na een eerdere confrontatie met slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] op diezelfde dag, een mes getoond ten overstaan van meerdere mensen. Vervolgens is verdachte met dat mes in haar hand om de groep mensen waarin de slachtoffers zich bevonden, heen gaan rennen. Dit is een ernstig feit. Uit de toelichting van de verzoeken tot schadevergoeding en de namens [slachtoffer 1] voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat dit erg beangstigend is geweest voor de slachtoffers. Een van die slachtoffers, [slachtoffer 2] , had bovendien niets met de ruzie tussen verdachte en [slachtoffer 1] te maken en probeerde juist tussenbeide te komen om de situatie te kalmeren.
Daarnaast heeft de bedreiging op klaarlichte dag in een winkelstraat plaatsgevonden. Met haar handelen heeft verdachte dan ook een grove inbreuk gemaakt op het veiligheidsgevoel van de slachtoffers én dat van de omstanders die in de winkelstraat aanwezig waren.
Het bezit van een mes vormt daarnaast een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en heeft een grote maatschappelijke impact. Bovendien leidt het voorhanden hebben van messen gemakkelijk tot het gebruik daarvan, met alle gevolgen van dien.
Tijdens dit incident heeft verdachte zich daarnaast schuldig gemaakt aan het beschadigen van een fatbike.
Persoon van verdachte
Naast de ernst van de feiten houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft de strafbare feiten gepleegd toen zij 14 jaar oud was. Uit de justitiële documentatie van 5 september 2025 blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft ook gelet op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 29 juli 2025. Uit het rapport blijkt dat verdachte inmiddels een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Verdachte is van 2 februari 2025 tot en met 13 maart 2025 gedetineerd geweest, waarna haar voorlopige hechtenis is geschorst onder een aantal voorwaarden. Het schorsingstoezicht verloopt goed. Verdachte houdt zich aan de afspraken, gaat naar school en heeft een positieve invulling van de vrije tijdsbesteding. De Raad constateert dat er sprake is van een pedagogisch leereffect. Het risico op recidive is volgens de Raad beperkt, mits de positieve ontwikkeling van verdachte wordt voortgezet. Bij een veroordeling adviseert de Raad een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest en een geheel voorwaardelijke werkstraf met als bijzondere voorwaarden het volgen van onderwijs en/of dagbesteding, het meewerken aan hulpverlening van Accare en een meldplicht bij de jeugdreclassering.
Op te leggen straf
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het volgende oordeel. De rechtbank zal een jeugddetentie opleggen gelijk aan de duur van het voorarrest, te weten 40 dagen. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke werkstraf opleggen om verdachte ervan te doordringen dat ze geen strafbare feiten moet plegen. Gelet op de bewezenverklaring en gelet op de persoon van verdachte, acht de rechtbank een voorwaardelijke jeugddetentie niet passend. De rechtbank is met de deskundigen van oordeel dat het van belang is dat verdachte onder begeleiding en toezicht blijft, zodat zij de ingezette positieve ontwikkeling verder kan voortzetten en kan bestendigen. Anders dan door de officier van justitie is gevorderd, zal de rechtbank geen contactverbod met slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opleggen. Het is de rechtbank niet gebleken dat verdachte contact heeft gehad of heeft willen zoeken met één van de slachtoffers. Omdat niet is gebleken dat het contactverbod zal bijdragen aan het verlagen van het recidiverisico, ziet de rechtbank geen aanleiding tot het opleggen van een contactverbod.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie voor de duur van 40 dagen, met aftrek van de dagen doorgebracht in voorarrest, passend en oplegging daarvan geboden is. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 40 uren opleggen. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de door de Raad in haar rapport geformuleerde bijzondere voorwaarden verbinden, waaraan verdachte zich gedurende een proeftijd van twee jaren moet houden.

Benadeelde partij

De vordering van [slachtoffer 1]
, vertegenwoordigd door mr. Y.G. de Barbanson, advocaat te Groningen, heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 386,50 aan materiële schade en een bedrag van
1.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
De vordering van [slachtoffer 2]
, vertegenwoordigd door Slachtofferhulp Nederland, heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 550,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1]
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor toewijzing in aanmerking komt, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoeding.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2]
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor toewijzing in aanmerking komt, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoeding.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1]
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de immateriële schade primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, gelet op de door haar bepleite vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen geestelijk letsel bij de benadeelde partij is vastgesteld, waardoor de vordering eveneens niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Subsidiair heeft de raadsvrouw de hoogte van de immateriële schade betwist. Uit het overzicht van de huisarts blijkt dat er in het leven van de benadeelde partij meerdere impactvolle gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. Nu niet eenvoudig kan worden vastgesteld in hoeverre het delict heeft doorgewerkt, is er sprake van een onevenredige belasting van het strafgeding en dient de vordering niet-ontvankelijk verklaard te worden.
Ten aanzien van de materiële schade heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat de factuur dateert van langere tijd na het incident, waardoor het causaal verband tussen de schade en de vernieling niet kan worden vastgesteld. De raadsvrouw heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de schade ten aanzien van de standaard en de hydraulische linker rem kan worden toegewezen. Uit de videobeelden blijkt dat de fiets op de linkerzijde is gevallen, er kan dan ook geen schade zijn ontstaan aan de rechterzijde. De overige gevorderde schade wordt betwist.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2]
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de immateriële schade primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, gelet op de door haar bepleite vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde feit. Subsidiair heeft de raadsvrouw de hoogte van de vordering betwist. De benadeelde partij was enkel een omstander. Bovendien sluit de in ter onderbouwing van de vordering aangehaalde jurisprudentie niet aan bij het gebeurde.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1]Materiële schade
Hoewel naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezen verklaarde feit, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de factuur van aanzienlijk latere datum, te weten vier maanden, is dan het moment waarop de fatbike is beschadigd. Bovendien wordt er schade aan de rechterzijde van de fiets gevorderd, terwijl uit het dossier blijkt dat de fiets op de linkerzijde is gevallen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft daarnaast 1.000,00 aan immateriële schade gevorderd. Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij op andere wijze in zijn persoon is aangetast gelet op de onderbouwing met concrete gegevens en de aard en de ernst van de normschending. Verdachte heeft ten overstaan van de benadeelde partij een mes getoond en is rondom de groep waarin de benadeelde partij zich bevond,
heen gaan rennen. Uit het dossier volgt dat de benadeelde partij als gevolg van de bedreiging kampt met angst- en stressklachten. Na het incident heeft de benadeelde partij psychische hulp gezocht. Zij is meermalen bij de praktijkondersteuner van de GGZ geweest. Dat de benadeelde partij eerder impactvolle gebeurtenissen heeft meegemaakt een daarvoor wellicht hulp kreeg, doet daaraan niet af. Gelet op het voorgaande, vindt de rechtbank dat er voldoende grondslag is voor vergoeding van immateriële schade. De rechtbank bepaalt deze schade naar billijkheid op 550,00 en zal de vordering voor dat deel toewijzen en de vordering voor het overige gedeelte afwijzen.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2]Immateriële schade
De benadeelde partij heeft 550,00 aan immateriële schade gevorderd. Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij op andere wijze in zijn persoon is aangetast gelet op de aard en de ernst van de normschending. Verdachte heeft ten overstaan van de benadeelde partij een mes getoond en is rondom de groep waarin de benadeelde partij zich bevond, heen gaan rennen. Uit het dossier en de slachtofferverklaring volgt dat de benadeelde partij nog altijd gevoelens van onveiligheid ervaart wanneer zij aan het werk is. Gelet op het voorgaande, vindt de rechtbank dat er een grondslag is voor vergoeding van immateriële schade. De rechtbank acht een vergoeding van 550,00 billijk en zal de vordering toewijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank telkens de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. Het aantal dagen dat gijzeling kan worden toegepast bepaalt de rechtbank vanwege de toepassing van het jeugdstrafrecht telkens op nul.
Veroordeling in de kosten
De rechtbank zal verdachte telkens veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over de toegewezen schadebedragen telkens toewijzen vanaf de datum van het ontstaan van de schade. Ook ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel zal dit worden bepaald.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 40 dagen.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.

Een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 40 uren.

Bepaalt dat deze werkstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, schuldig heeft gemaakt aan de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde onderwijs volgt en/of een andere dagbesteding heeft volgens het door de jeugdreclassering vastgestelde rooster/weekschema.
2. dat de veroordeelde meewerkt aan hulpverlening door Accare of een soortgelijke instelling, zulks ter bepaling door de jeugdreclassering, voor zover en zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt.
3. dat de veroordeelde zich op de afgesproken tijdstippen meldt bij de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering ( WSSjbjr ), telefoonnummer [telefoonnummer] , en dat zij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo vaak als deze instelling dat nodig vindt.
Geeft aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde werkstraf, vervangende jeugddetentie voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

Benadeelde partijen

Ten aanzien van feit 2 en 3
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer 1]te betalen:
  • het bedrag van 550,00 (zegge: vijfhonderdvijftig euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 februari 2025 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 1] ten aanzien van de gevorderde materiële schade niet- ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wijst de vordering van [slachtoffer 1] ten aanzien van de overige gevorderde immateriële schade af.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van 550,00 (zegge: vijfhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 februari 2025 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 0 dagen kan worden toegepast.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van feit 2
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer 2]te betalen:
  • het bedrag van 550,00 (zegge: vijfhonderdvijftig euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 februari 2025 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat te betalen een bedrag van 550,00 (zegge: vijfhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 februari 2025 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 0 dagen kan worden toegepast.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.T. Kooistra, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. M.J. Dijkstra en mr. A. Dijkstra, rechters, bijgestaan door mr. R.D. Ensel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 oktober 2025.
Mr. M.J. Dijkstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.