ECLI:NL:RBNNE:2025:4373

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
18-135362-25
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling met een mes in Groningen

Op 27 oktober 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van het voorarrest, en een gedeeltelijke schadevergoeding aan het slachtoffer. De zaak betreft een steekpartij die plaatsvond op 2 mei 2025, waarbij de verdachte het slachtoffer met een mes in de linkerzij heeft gestoken, wat resulteerde in een steekwond. Na de steekpartij is de verdachte weggefietst en heeft hij het mes weggegooid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hem pijn en letsel heeft toegebracht. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen als betrouwbaar beoordeeld en heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor de veroordeling. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de risico's van recidive. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van € 1.088,39, en de rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer 18-135362-25
Vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18-284583-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van 27 oktober 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 oktober 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D.N.A. Brouns, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 2 mei 2025 te Groningen, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de zij en/of in de buik, althans in het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 mei 2025 te Groningen, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld, door met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de zij en/of in de buik, althans in het lichaam, van die [slachtoffer] te steken en/of te snijden.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Daartoe heeft zij aangevoerd dat verdachte ontkent te hebben gestoken en dat de verklaringen van aangever en zijn broer met de nodige behoedzaamheid dienen te worden beoordeeld gelet op tegenstrijdigheden in die verklaringen. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, aangezien er geen sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 13 oktober 2025 afgelegde verklaring, inhoudend:
Ik heb op 2 mei 2025 een mes opgeraapt. Vlak voordat ik de politie zag heb ik het mes op de straat gegooid.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 2 mei 2025, opgenomen op pagina 22 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2025114219 van 10 juni 2025, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 2 mei 2025 om 05.03 uur kreeg ik met collega [verbalisant 2] het verzoek om te gaan naar de Westerhaven te Groningen. Ik hoorde van de medewerker van het Operationeel Centrum te Drachten dat hier een steekpartij zou hebben plaatsgevonden. Ik zag dat de man die op de grond lag [slachtoffer] betrof. Ik hoorde zowel [getuige] als [slachtoffer] zeggen dat [slachtoffer] was neergestoken in zijn buik. Ik hoorde dat [getuige] het volgende signalement gaf:
-Man;
-Witte pet;
-Zwarte bodywarmer;
-Verplaatste zich op een fatbike.
Ik zag dat [slachtoffer] een steekwond in zijn linker zij net boven zijn heup had. Ik zag dat hier bloed uit kwam.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 2 mei 2025, opgenomen op pagina 13 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
V: Vertel ons eens alles over afgelopen nacht?
A: Ik zag dat die jongen mijn broer bedreigde en ik zag dat ze ruzie hadden. Ik zag toen ook dat die jongen die mij had gestoken al een mes in zijn handen had. Ik voelde een klap. Ik viel op de grond en zag allemaal bloed. Ik zag dat de jongen een pet had, een witte trui, een zwarte bodywarmer, witte schoenen, witte broek en een fatbike. Ik zag dat de jongen zijn arm met het mes naar achter zwaait en met een vaart richting mijn heup ging.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van 2 mei 2025, opgenomen op pagina 109 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :
Ik was samen met mijn broer [slachtoffer] . Er stond een man. Ik zag dat hij iets op pakte. Hij liep vervolgens al schreeuwend naar mij toe. Mijn broertje kwam erbij. Ik zag dat mijn broertje ineens op de grond lag en ik zag dat de man een mes in zijn rechterhand hield. Ik hoorde mijn broertje roepen: " ik ben gestoken, ik ben gestoken."
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 2 mei 2025, opgenomen op pagina 39 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van [verbalisant 3] :
Op 2 mei 2025 hoorde ik van de meldkamer dat er zojuist een steekpartij had plaatsgevonden op de Westerhaven te Groningen. Ook hoorde ik dat de verdachte was weggereden op een fatbike. Ik hoorde dat de verdachte te herkennen was aan het volgende signalement:
- Getinte man;
- Witte pet;
- Zwarte bodywarmer;
- Wit vest;
- Witte broek.
Ik hoorde de medewerker van de cameratoezicht van het horecagebied zeggen dat ze verdachte in beeld hadden in de Peperstraat te Groningen. Ik zag dat verdachte, te midden van de straat, op zijn fatbike zat. Ik zag dat de collega' s de verdachte naar grond brachten en hem onder controle brachten en aanhielden. Ik zag dat de aangehouden verdachte [verdachte] qua signalement exact overeenkwam met het eerder verspreide signalement.
6. Een geschrift, te weten een Forensisch Geneeskundig Letselverslag d.d. 14 mei 2025, opgenomen op pagina 50 e.v. van voornoemd dossier, opgemaakt en ondertekend door T. van Mesdag, forensisch arts KNMG, inhoudend als zijn of haar bevindingen:
Datum onderzoek: 2 mei 2025
Naam betrokkene: [slachtoffer]
Beschrijving: In de linker flank net boven de bovenrand van het bekken is een licht gebogen verticaal verlopende huidonderbreking zichtbaar met scherpe wondranden en een lengte van ongeveer 2 centimeter. De wond is gesloten met 3 huidhechtingen.
Typering: het betreft een steekwond
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 1 juni 2025, opgenomen op pagina 100 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Het onderzoeksteam heeft de camerabeelden gevorderd van alle camera's aanwezig in de winkel gevestigd aan de [adres] te Groningen van 02 05-2025, van 04:30 tot 05:10 uur. Op de camerabeelden is het volgende te zien en te horen:
04.53.23 uur: Getuige [getuige] en verdachte [verdachte] staan bij elkaar. Getuige [getuige] legt zijn hand op de schouder van verdachte.
04.54.13 uur: Ik zie verdachte [verdachte] met zijn handen bewegen voor het gezicht van getuige [getuige] .
04:54:30 uur: Verdachte [verdachte] komt weer in beeld, loopt naar de gevel van een pand, bukt en strekt zijn arm. Het lijkt erop dat hij iets pakt.
04:54:49 uur: Ik hoor opeens een luide stem zeggen: “Ey Kom dan”
04.54.51 uur: Ik zie dat verdachte [verdachte] zich omdraait en begint te praten in het Nederlands: “broer laatste ik waarschuw je. Stoppen, anders fok ik jou op. Heb je me gehoord of niet. Wat wil je doen. Wat kijk je wat kijk je. Ik zeg je stoppen broer, alsjeblieft.
04.55.12 uur: Ik hoor [verdachte] zeggen “Opkankeren broer”. “anders ik (bark of bork) jou. “Ga je weg of niet” “Ga weg broer” “Nooit meer komen” “Ik ga je zeggen, niet meer komen” “Laatste keer (Niet te verstaan)” “Wat wil je doen swa, wat wil je, wat wil je”
04.55.47 uur: Ik hoor veel herrie en kabaal. Ik hoor verdachte [verdachte] iets in het Papiaments zeggen.
04:58:41 uur: Verdachte [verdachte] komt in beeld op een fatbike.
Nadere bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van aangever en zijn broer [getuige] op essentiële onderdelen overeenkomen. Zo verklaren zij beiden dat verdachte de man is geweest met wie [getuige] eerst een woordenwisseling had en die vervolgens aangever heeft gestoken. Ook hebben zij min of meer hetzelfde signalement van verdachte gegeven. Bovendien worden hun verklaringen ondersteund door de overige inhoud van het dossier.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de ontkennende verklaring van verdachte wordt weersproken door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en de broer van aangever een woordenwisseling hadden. Na de woordenwisseling heeft verdachte een mes gepakt. Op de camerabeelden is dan te horen dat verdachte in conflict is waarbij hij onder andere uitdagende dingen roept. Met het mes heeft verdachte vervolgens aangever gestoken in zijn linkerzij. Tegen de verbalisanten die vlak na de steekpartij ter plaatse kwamen hebben aangever en zijn broer een gedetailleerd signalement van verdachte doorgegeven. Na de steekpartij heeft verdachte voordat hij werd aangehouden het mes op straat weggegooid. Kort daarna is verdachte door de politie aangehouden op basis van het signalement dat zij hadden doorgekregen. De verbalisant zag dat verdachte exact overeenkwam met het eerder verspreide signalement. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is geweest die aangever heeft gestoken. Het verweer van de raadsvrouw hieromtrent wordt dan ook verworpen.
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank ziet zich voorts voor de vraag gesteld hoe het handelen van verdachte juridisch gekwalificeerd dient te worden. Naar het oordeel van de rechtbank levert het steken met een mes in de zij van het lichaam een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op. Bovendien was die kans voorzienbaar voor verdachte. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat zich in de zij van het lichaam vitale lichaamsdelen en bloedvaten bevinden. Naar het oordeel van de rechtbank dienen de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvormen aangemerkt te worden als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard. Van bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw hieromtrent dan ook en acht bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en acht de poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen, zoals primair ten laste is gelegd.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 2 mei 2025 te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes in de zij van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Poging tot zware mishandeling.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van het voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gelet op de door haar bepleite vrijspraak geen standpunt ingenomen over een op te leggen straf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van het feit
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de vroege ochtend van 2 mei 2025 schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling op straat. Voorafgaand daaraan had verdachte een conflict met de broer van het latere slachtoffer. Toen het slachtoffer de boel probeerde te sussen, stak verdachte hem met een mes in zijn linkerzij. Als gevolg daarvan liep het slachtoffer een steekwond op met een lengte van ongeveer 2 centimeter. De wond is in het ziekenhuis gesloten met drie hechtingen. Na de steekpartij is verdachte weggefietst en heeft hij vlak voordat hij werd aangehouden het mes op straat weggegooid. Met zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hem pijn en letsel toegebracht. De rechtbank rekent dit verdachte aan. Daarnaast rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij een mes bij zich had op straat en daar ter beslechting van een ruzie heeft gehanteerd. Het ongecontroleerde bezit van steekwapens vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en heeft een grote maatschappelijke impact. Het voorhanden hebben van steekwapens leidt namelijk niet zelden tot het gebruik daarvan, met alle gevolgen van dien. Tot slot neemt de rechtbank het verdachte kwalijk dat hij zowel bij de politie als ter terechtzitting geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen.
Persoon van verdachte
Naast de ernst van het feit houdt de rechtbank rekening met de persoon van verdachte. Uit de justitiële documentatie van 3 september 2025 blijkt dat verdachte in 2024 onder andere is veroordeeld wegens mishandeling tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. Verdachte heeft het bewezen verklaarde feit gepleegd terwijl hij in de proeftijd van die eerdere veroordeling liep. De eerdere veroordeling en de dreiging van een gevangenisstraf hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw een soortgelijk strafbaar feit te plegen.
De rechtbank heeft daarnaast gelet op het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 14 juli 2025. Gelet op de ontkennende houding van verdachte heeft de reclassering geen adequate risicoschatting kunnen maken. De reclassering sluit zich aan bij de uitkomsten van het risicotaxatie-instrument waaruit een gemiddeld tot hoog risico op recidive volgt. Volgens de reclassering worden de risicofactoren gevormd door het psychosociaal functioneren van verdachte, zijn middelengebruik, zijn houding, de huisvesting, de dagbesteding en de financiële situatie. Verdachte komt al sinds jonge leeftijd in beeld bij justitie en heeft een bewogen voorgeschiedenis. De mate van onmacht bij verdachte lijkt groot en werkt door in alle leefgebieden. Er is hulp bij verdachte betrokken vanuit het Wij-team. Positief is dat verdachte aangeeft mee te werken aan het contact met het Wij-team en dat het zijn wens is om een positieve invloed te hebben op zijn gezin. Verdachte heeft eerder reclasseringstoezicht gehad, maar dat verliep wisselend. Telkens werd geconcludeerd dat er inhoudelijk te weinig was bereikt om van een significante gedragsverandering te kunnen spreken. De reclassering adviseert daarom bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen.
Op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van het feit oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd is. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie passend en geboden is. De rechtbank zal aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met aftrek van het voorarrest opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.198,39 ter vergoeding van materiële schade en € 7.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
Met betrekking tot de materiële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de schadeposten van de dagopname ziekenhuis, de reiskosten van en naar het ziekenhuis en de kosten van de ambulance volledig kunnen worden toegewezen. De schadepost van de kapotte kleding moet worden geschat op € 100,00, wegens het ontbreken van aankoopbewijzen. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het gematigd dient te worden tot een bedrag van € 2.000,00. Voorts heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de toe te wijzen schadebedragen kunnen worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard, gelet op de door haar bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich met betrekking tot de materiële schade op het standpunt gesteld dat de schadepost van de kapotte kleding moet worden geschat op € 100,00, wegens het ontbreken van aankoopbewijzen. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat het sterk gematigd dient te worden, aangezien de aangehaalde uitspraak niet vergelijkbaar is en sprake is van eigen schuld van de benadeelde partij.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde feit. De schadeposten die betrekking hebben op de dagopname in het ziekenhuis (€ 38,00), de reiskosten van en naar het ziekenhuis (€ 6,62) en de kosten van de ambulance (€ 943,77) zijn door de verdediging niet betwist en zullen daarom volledig worden toegewezen. De rechtbank zal de schade die betrekking heeft op de kapotte kleding schatten op een bedrag van € 100,00, aangezien de post niet is onderbouwd met aankoopbewijzen. De vordering zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Immateriële schade
Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een mate van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij. Naar het oordeel van de rechtbank levert de behandeling van de vordering, gelet op de omstandigheden zoals gebleken uit het dossier, een onevenredige belasting van het strafgeding op. Een goede beoordeling vergt immers nader onderzoek naar onder meer de vraag in hoeverre sprake is van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij. De rechtbank zal de vordering voor wat betreft de immateriële schade dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Veroordeling in de kosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over het toegewezen schadebedrag toewijzen vanaf de datum van het ontstaan van de schade, te weten 2 mei 2025. Ook ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel zal dit worden bepaald.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 18 juni 2024 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De proeftijd is ingegaan op 3 juli 2024. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij schriftelijke vordering van 7 juli 2025 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis opgelegde straf. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gepersisteerd bij haar vordering.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, gelet op de door haar bepleite vrijspraak.
Oordeel van de rechtbank
Nu de veroordeelde het bewezen verklaarde feit heeft begaan voor het einde van de proeftijd en daarmee de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van de voorwaardelijk opgelegde straf.

Inbeslaggenomen goederen

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het mes vatbaar voor verbeurdverklaring is.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen over het beslag.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het mes vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, omdat het primair bewezen verklaarde feit gepleegd is met het mes.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.

Benadeelde partij

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt om aan
[slachtoffer]te betalen:
- het bedrag van
€ 1.088,39(zegge: duizend achtentachtig euro en negenendertig eurocent);
- de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 mei 2025 tot de dag van algehele voldoening;
- de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van
[slachtoffer]aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 1.088,39(zegge: duizend achtentachtig euro en negenendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2025 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van
20 dagenkan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18-284583-23:
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 18 juni 2024, te weten: een gevangenisstraf van 8 maanden.
Beslag
Verklaart onttrokken aan het verkeerhet volgende inbeslaggenomen goed:
Mes (Omschrijving: BZAK8302, klapmes met houten heft).
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H. Kielman, voorzitter, mr. M.A.M. Wolters en mr. S.R. Huisman, rechters, bijgestaan door mr. M.A. Toussaint, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 oktober 2025.
Mr. H.H. Kielman en mr. M.A. Toussaint zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.