ECLI:NL:RBNNE:2025:4438

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
29 oktober 2025
Zaaknummer
18.401480.24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs en veroordeling voor poging tot zware mishandeling en diefstal met geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 29 oktober 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot zware mishandeling en diefstal met geweld. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de poging tot zware mishandeling en diefstal met geweld. De feiten vonden plaats op 27 oktober 2024 in Winsum, waar de verdachte samen met anderen het slachtoffer in een trein heeft aangevallen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de poging tot zware mishandeling, waarbij de verdachte en zijn mededaders het slachtoffer met geweld hebben belaagd. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, waarvan de helft voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsmisdrijven en de impact daarvan op slachtoffers, evenals de noodzaak van toezicht en begeleiding voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18.401480.24
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18.202365.22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 oktober 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 oktober 2025. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.J. van den Hoonaard, advocaat te Apeldoorn. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. I. Hellinga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. ​
hij op of omstreeks 27 oktober 2024 te Winsum in de gemeente Het Hogeland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, toe te brengen, (in een treinstel naar die [slachtoffer] is gelopen en/of is gerend)
  • die [slachtoffer] (meerdere malen) (met kracht) met (de) hand(en) en/of vuist(en) heeft geslagen en/of met (de) voet(en) heeft getrapt en/of gestampt
  • daarbij die [slachtoffer] (meerdere malen) heeft geraakt op zijn lichaam en/of hoofd terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 oktober 2024 te Winsum in de gemeente Het Hogeland openlijk, te weten (in een treinstel) te station Winsum gelegen aan de openbare weg [adres] te Winsum, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] door die [slachtoffer]
  • (meerdere malen) (met kracht) met (de) hand(en) en/of vuist(en) te slaan en/of met (de) voet(en) te trappen en/of te stampen
  • daarbij die [slachtoffer] (meerdere malen) te raken op zijn lichaam en/of hoofd
terwijl dit door hem/haar gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een schaafverwonding (aan het hoofd) en/of een hersenschudding, voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
hij op of omstreeks 27 oktober 2024 te Winsum in de gemeente Het Hogeland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (zwarte) (vierkante) tas van het merk Xplicit, (een) bankpas(sen) (Rabobank en/of SNS bank), een hoeveelheid geld (ongeveer 80,-), een verblijfsvergunning en een reisdocument, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [slachtoffer] (in een treinstel)
- ( (meerdere malen) (met kracht) met (de) hand(en) en/of vuist(en) te slaan en/of met (de) voet(en) te
trappen en/of te stampen
- daarbij die [slachtoffer] (meerdere malen) te raken op zijn lichaam en/of hoofd;
hij op of omstreeks de periode van 10 augustus 2024 tot en met 17 december 2024 te Delfzijl in de gemeente Eemsdelta, in ieder geval in Nederland
  • een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapen en munitie te weten een (automatisch) vuurwapen, een een Elkington & Co Sten MK II, kleur zwart (voorzien van wapennummer FL35999), kaliber 9,19mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of een vuurwapen geschikt om automatisch mee te vuren en/of
  • (een) wapen(onderde(e)l(en)) van categorie III onder 1 van de wet wapens en munitie, te weten 3 stuks bijbehorende patroonmagazijn(en) en/of
  • munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie te weten, 30 stuks centraalvuur kogelpatronen van het merk Royal Ordnance Factory in het kaliber 9x19 millimeter type volmantel,
voorhanden heeft gehad;
hij op of omstreeks 17 december 2024 te [plaats] en/of Delfzijl in de provincie Groningen opzettelijk professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, te weten
  • 420 stuks Bangers (Coloured Flowers) en/of
  • 3 stuks Vuurpijlen (Signaalraket en/of lawinepijl) en/of
  • 6 stuks Cobras (Flashbanger Super Cobra 6 met een NEM gemiddeld circa 43.1 gram)
heeft opgeslagen en/of voorhanden heeft gehad in een woning gelegen aan de [adres] en/of de [adres] ;
hij op of omstreeks 17 december 2024 te [plaats] in de gemeente Het Hogeland, en/of elders in Nederland opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
  • een brok wit (ongeveer 26,76 gram) in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne
  • een hoeveelheid (ongeveer 52 stuks) roze tabletten met Maserati logo (ongeveer 21,09 gram) en/of een hoeveelheid roze gleuftabletten met M&M logo (ongeveer 113,66 gram) in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of zijnde cocaïne en/of MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd voor feiten 1 primair, 2, 3, 4 en 5, en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Ten aanzien van de feiten 1 primair en 2 is respectievelijk te bewijzen de poging zware mishandeling in vereniging met voorbedachten rade en de diefstal met geweld. Het onder 3 ten laste gelegde vuurwapen, patroonmagazijn en de munitie zijn in de woning van de moeder van verdachte gevonden en een deel van het onder 4 ten laste gelegde (professioneel) vuurwerk is in hetzelfde huis aangetroffen. Daarbij is op een rechtmatige wijze binnengetreden en de manier waarop het wapen is ontdekt valt onder de bevoegdheid van zoekend rondkijken. Er is in een opberggedeelte in een bank, dat een (klein) stukje openstond, gekeken waarna met de hand erin is gevoeld en waaraan vervolgens wapenolie is geroken.
Met betrekking tot feit 5, het aanwezig hebben van cocaïne en MDMA, zijn de drugs in de woning van de vader van verdachte inbeslaggenomen. Verdachte heeft bekend dat de drugs van hem zijn. Daarnaast zijn de drugs gewogen en gelabeld en is er door het NFI een rapportage opgemaakt, waarin is vastgesteld om welke drugs het ging. Het voorgaande is volgens voorschrift gedaan.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feiten 1 primair, 2, 3, 4 enkel het eerste gedachtestreepje en 5, en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Voor wat betreft feit 1 primair ontbreekt allereerst het wettig en overtuigend bewijs voor de poging tot zware mishandeling, want er is geen sprake van voorwaardelijk opzet hierop; de aanmerkelijke kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel is naar algemene ervaringsregels niet aanmerkelijk te achten. Weliswaar kan op basis van de camerabeelden worden vastgesteld dat verdachte en de medeverdachten zich niet hebben ingehouden, maar in de geneeskundige verklaring van aangever wordt slechts over een hersenschudding gesproken en over de wond in het gezicht, die na twee weken al niet meer te zien was. Het letsel op het gezicht van aangever kan door een flinke klap zijn veroorzaakt, maar aan de hand van de foto van dit letsel en de stelling van aangever kan niet worden uitgemaakt dat dit door een trap in het gezicht is veroorzaakt. Daarnaast kan op grond van het beeldmateriaal niet worden aangenomen dat aangever daadwerkelijk in zijn gezicht dan wel op zijn hoofd is getrapt en met welke kracht dit zou zijn gebeurd.
Indien de rechtbank de poging tot zware mishandeling wel bewezen acht, dan kan niet tot een bewezenverklaring van de voorbedachte raad worden gekomen. De verklaring van verdachte is een sterke contra-indicatie voor het aannemen van de voorbedachte raad en juist een indicatie voor handelen in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, omdat hij onvoldoende tijd heeft gehad zich op zijn besluit te beraden. Verdachte heeft verklaard dat hij na de mishandeling van zijn broertje verhaal wilde gaan halen bij de dader, juist om de verhoudingen te herstellen en niet om deze te verslechteren. Verdachte heeft aangegeven dat hij, op het moment dat hij aangever in de trein zag zitten, plotseling kwaad werd en binnen enkele seconden besloot om aangever aan te vallen. Uit het dossier, in het bijzonder de verklaringen van getuigen en medeverdachten, blijkt niet het tegendeel. Daarom is de verklaring van verdachte aannemelijk en niet uit te sluiten.
Ten aanzien van feit 2 kan dit ook niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard, aangezien het opzet op het wederrechtelijk toe-eigenen van de goederen ontbreekt, evenals het oogmerk om die diefstal door het plegen van het geweld te vergemakkelijken. De verklaring van verdachte luidt dat hij ten tijde van het conflict het tasje heeft aangepakt, maar dat hij op dat ogenblik niet wist dat het van aangever was. Verdachte dacht het tasje van een van zijn medeverdachten was, en heeft het tasje aangepakt om het terug te geven. Op grond van de camerabeelden is dat niet onaannemelijk, daar een van de groepsleden bij binnenkomst in de trein een zwart tasje om heeft. Evenmin is op de beelden zichtbaar dat het tasje van aangever wordt afgepakt, echter wel dat verdachte het ineens in zijn handen heeft. Het geweld heeft te maken gehad met het voorval eerder die avond en dus is het verdachte niet om de tas te doen geweest. Uit het dossier vloeit niet voort dat er meer dan dat is voorgevallen.
Met betrekking tot feiten 3, het eerste gedachtestreepje, en 4 is er sprake geweest van vormverzuimen in de zin artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Over de grondslagen voor de verdenking en de doorzoeking is te summier geverbaliseerd, zodat niet kan worden vastgesteld dat er voorafgaand aan de doorzoeking sprake was van een redelijk vermoeden van schuld. Verder zijn voor de doorzoeking geen machtiging van de rechter-commissaris dan wel een proces-verbaal over een mondelinge machtiging van de officier van justitie toegevoegd. Zowel het binnentreden als de doorzoeking in woning aan de [adres] zijn onrechtmatig geweest en derhalve dienen de onderzoeksresultaten als verboden vrucht hiervan van het bewijs te worden uitgesloten. De politie heeft onrechtmatig gehandeld en daarmee de grondrechten van verdachte, met name het recht op eerbiediging van het zijn privéleven, geschonden.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank acht feit 5 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe dat weliswaar uit meerdere kennisgevingen van inbeslagneming, diverse processen-verbaal van bevindingen en de verklaring van verdachte is gebleken dat verschillende hoeveelheden drugs in de woning in [plaats] zijn aangetroffen, echter zijn (monsters
van) deze drugs blijkens het proces-verbaal noch indicatief getest noch identificerend door het NFI onderzocht, waardoor niet is vast te stellen welke (hard)drugssoorten het betreffen. Overigens heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij dacht dat de inbeslaggenomen drugs 2 MMC en ketamine waren, hetgeen wezenlijk anders is dan de in de tenlastelegging vermelde cocaïne en MDMA.
Bewezenverklaringen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van feiten 1 primair en 2 redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 8 oktober 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik kwam de trein binnen. Ik schoot naar voren en de rest volgde. Ik viel hem aan. Het tasje had ik meegenomen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 27 oktober 2024, opgenomen op pagina 1 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2024324151 d.d. 25 januari 2025, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Op 27 oktober 2024 zag ik op het station in Uithuizen een aantal bekende jongens staan, waaronder op een gegeven moment [medeverdachte 1] . Omdat ik verdere ruzie wilde voorkomen besloot ik om de laatste trein naar huis te pakken. Om 01.21 uur stapte ik alleen in de trein van Uithuizen naar Groningen. Op 27 oktober 2024 omstreeks 01.41 uur kwam de trein waarin ik zat aan op het station in Winsum. Ik zag dat [medeverdachte 1] met meerdere jongens de trein in kwam stormen. Ik ken niet alle jongens, maar ik zag dat [verdachte] , de oudere broer van [medeverdachte 1] , er ook bij was. Ik herkende nog een jongen, zijn voornaam is [naam] . Ze waren met zes of zeven personen. Ze zagen mij in de trein zitten en kwamen op mij af lopen. Ik maakte mij klein en ze begonnen met z'n allen op mij in te slaan en te trappen. Ik kon mij niet verdedigen. De machinist van de trein kwam eraan lopen en schreeuwde dat we op moesten houden. Zij reageerden hier niet op en bleven doorgaan met slaan en schoppen. Ik voelde veel pijn op mijn lichaam. Het geweld dat werd uitgeoefend bestond uit schoppen en slaan tegen mijn bovenlichaam en hoofd. Toen ze uiteindelijk klaar waren met mij liepen ze weg.
Ik had een zwarte vierkante tas bij mij van het merk Xplicit. Deze had ik naast mij op de stoel gezet. Ik zag dat deze tas weg was genomen door een van de jongens. In mijn tas zaten de volgende goederen:
- een bankpas van de Rabobank; - een bankpas van de SNS bank; - 80 euro contant geld; - mijn verblijfsvergunning van onbepaalde tijd; - mijn reisdocument.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van getuige d.d. 30 oktober 2024, opgenomen op pagina 18 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :
Op 27 oktober 2024, omstreeks 01.30-01.40 uur, stond ik op het treinstation van Winsum. Ik zag dat vijf à zes jongens aan kwamen rennen. Ik zag dat zij capuchons op hadden en ik had direct een vreemd onveilig gevoel. Ik zag dat zij met een behoorlijke snelheid richting de trein renden. Ik zag dat alle jongens richting het voorste compartiment van de trein renden. Ik zag dat de deur werd opengedaan en ik zag dat een jongen in de deuropening bleef staan. Ik zag dat vier of vijf jongens naar een vierzitsbankje liepen in de richting van een jongen. Ik zag dat vier of vijf jongens direct los gingen op het slachtoffer die al in de trein zat. Na drie tot vijf minuten zag ik alle jongens weer naar buiten rennen. Ik zag dat alle jongens in de richting van een bus renden en instapten.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 november 2024, opgenomen op pagina 23 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Ik bekeek de camerabeelden die gevorderd zijn bij Arriva. Deze camerabeelden stonden in de politiesystemen onder: [bestandsnaam 1] .
Op deze video zie ik het volgende: De camera is gericht op de deur van de treinmachinist. Aan de linkerzijde van de trein zie ik het slachtoffer [slachtoffer] in de hoek zitten. [slachtoffer] zit in een vierzitter en voor hem staat een tafel gevestigd.
In het onderstaande proces-verbaal verwijs ik naar de minuten en seconden in het filmpje. Vanaf 09:49 zie ik een groep van vijf personen naar [slachtoffer] lopen/rennen, ik zie dat de groep [slachtoffer] belaagt.
Om het overzicht te bewaren in dit proces-verbaal zal ik de personen en hun acties één voor één beschrijven.
Om 09:49 zie ik persoon 1 naar [slachtoffer] lopen. Persoon 1 draagt een jas met capuchon over zijn hoofd. Ik zie later in de video dat hij schoenen draagt. Ik zie dat deze persoon [slachtoffer] met beide handen bij zijn hoofd vastpakt en hem met kracht naar zich toe trekt. Ik zie dat de andere personen [slachtoffer] belagen. Ik zie dat persoon 1 bewegingen maakt met zijn bovenlichaam in de richting van [slachtoffer] . Ik kan de armen van de persoon niet zien, omdat de andere personen ervoor staan. Ik zie dat persoon 1 op de treinstoel naast [slachtoffer] gaat staan. Ik zie dat de persoon zich balanceert met zijn rechterarm op het bagagerek boven de stoelen. Ik zie dat de persoon zijn rechterbeen omhoog trekt tot boven zijn heup. Ik zie dat de persoon vijf keer op [slachtoffer] stampt. Ik kan niet zien waar persoon 1 [slachtoffer] raakt. Ik zie dat [slachtoffer] zijn handen aan weerszijden van zijn hoofd houdt terwijl de personen hem slaan en schoppen. Ik zie dat persoon 1 van de stoel afstapt. Ik zie dat persoon 1 nogmaals met kracht aan [slachtoffer] trekt. Ik zie dat de persoon met kracht een zwarte tas uit [slachtoffer] zijn armen trekt. Ik zie dat de persoon in de richting van de camera loopt met de zwarte tas in zijn handen.
Ik zie om 09:50 persoon 2 op [slachtoffer] aflopen. Hij draagt een jas met een capuchon over zijn hoofd getrokken. Ik zie dat persoon 2 gelijk met zijn rechterarm twee keer uithaalt naar [slachtoffer] . Ik zie dat de persoon door het gedrang van de andere personen in de stoel tegenover [slachtoffer] wordt gedrukt.
Op het beeld zie ik dat hij met zijn linkerarm de linkerarm van [slachtoffer] vasthoudt. [slachtoffer] bedekte op dit moment met deze arm de linkerkant van zijn hoofd. Ik zie dat [slachtoffer] opstaat en meerdere malen met zijn beide armen in de richting van persoon 2 slaat. Ik zie dat persoon 2 met beide armen in de richting van [slachtoffer] slaat. Ik zie als persoon 1 [slachtoffer] aantrekt, dat persoon 2 met zijn rechterarm met kracht uithaalt naar [slachtoffer] zijn gezicht. Ik zie [slachtoffer] heen en weer bewegen alsof er aan hem getrokken wordt.
Ik zie om 09.50 persoon 3 op [slachtoffer] aflopen. Persoon 3 draagt een jas met capuchon over zijn hoofd getrokken. Ook draagt hij schoenen. Persoon 3 staat middenin de groep personen. Persoon 3 beweegt met zijn bovenlichaam in schokkende bewegingen in de richting van [slachtoffer] . Ik zie dat persoon 3, twee slaande bewegingen met zijn rechter- en linkerarm maakt in de richting van [slachtoffer] . Ik zie dat de persoon twee keer een schoppende beweging maakt met zijn rechterbeen in de richting van [slachtoffer] . Ik zie dat persoon 3 aan [slachtoffer] trekt, terwijl persoon 1 aan de zwarte tas trekt.
Om 09:50 zie ik persoon 4 op [slachtoffer] aflopen. Persoon 4 draagt een jas met een capuchon die hij over zijn hoofd heeft getrokken. Hij draagt schoenen. Ik zag dat de persoon naar [slachtoffer] toeliep en zich over de tafel buigt in de richting van [slachtoffer] . Ik zie dat de persoon met zijn bovenlichaam schokkende bewegingen maakt in de richting van [slachtoffer] . Ik zie persoon 4 zijn armen niet op de beelden. Ik zie dat persoon 4 uit de groep personen stapt. Ik zie dat zodra persoon 1 en 2 de trein verlaten hij naar [slachtoffer] toestapt. Ik zie dat hij vijf keer zijn rechterhand naar achteren beweegt en deze met kracht tegen [slachtoffer] slaat. Ik zie dat persoon 4 als enige nog in de trein staat terwijl de rest van de personen weg zijn gelopen. Ik zie dat persoon 4 met zijn rechterbeen tegen het lichaam van [slachtoffer] trapt, vervolgens slaat hij met zijn rechterarm tegen [slachtoffer] zijn hoofd slaat. Hij slaat tegen de linkerzijde van [slachtoffer] zijn hoofd. Vervolgens slaat hij met zijn linkerhand in het gezicht van [slachtoffer] . Hierna houdt [slachtoffer] zijn handen bovenop zijn eigen hoofd. Hierna slaat persoon nog één keer met een kracht in een hoek tegen [slachtoffer] zijn achterhoofd.
Om 09.52 zie ik persoon 5 op [slachtoffer] aflopen. Ik zie dat de persoon een capuchon over zijn hoofd draagt. Ik zie dat de persoon zich over de tafel heen buigt in de richting van [slachtoffer] . Ik zie dat hij acht keer zijn linkerarm naar achteren beweegt en slaande bewegingen maakt in de richting van [slachtoffer] zijn hoofd.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 oktober 2024, opgenomen op pagina 42 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Ik bekeek de beelden vanuit de Arriva trein gezien. Ik bekeek de beelden van camera 3 met zicht op de ingang. Dit beeld in aangeduid als [bestandsnaam 2] . Ik zag het volgende op deze beelden;
- De eerste persoon die ik de trein binnen zag komen herkende ik ambtshalve als [verdachte] . Dit is ook de persoon welke op beeld de tas wegneemt en schoppende bewegingen maakt terwijl hij op een stoel staat boven het slachtoffer.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 december 2024, opgenomen op pagina 122 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Op 5 december 2024 nam ik telefonisch contact op met aangever [slachtoffer] . V: Kan je mij vertellen wie jou tegen het hoofd aan heeft getrapt?
A: Ik heb het niet gezien omdat ik mezelf moest beschermen, maar ik voelde wel een trap tegen mijn hoofd aan.
V: Heb je ook letsel overgehouden van je mishandeling?
A: Ik heb een schaafplek op mijn hoofd. Ook heb een week lang last gehad van mijn hoofd, ik heb in het verleden ook een hersenschudding gehad en dit voelde net zo. Tot op heden heb ik nog steeds last van mijn hoofd dit is sinds het ongeval en is het niet overgegaan.
7. Een geneeskundige verklaring, op 16 december 2024 opgemaakt en ondertekend door [huisarts] , huisarts, voor zover inhoudend, als zijn/haar geneeskundige verklaring:
Medische informatie betreffende: [slachtoffer] .
Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 12/12/2024. Overige van belang zijnde informatie: licht traumatisch hersenletsel. Geschatte duur van de genezing: aantal weken.
Bewijsoverwegingen, ten aanzien van feit 1 primair
Medeplegen van de poging tot zware mishandeling
De rechtbank dient te beoordelen of het handelen van verdachte(n) het medeplegen van een poging tot zware mishandeling oplevert. Daarbij moet er ten minste sprake van voorwaardelijk opzet zijn geweest; door toedoen van verdachte(n) moet een aanmerkelijke kans in het leven zijn geroepen dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou bekomen en dat verdachte(n) die kans ook bewust heeft/hebben aanvaard. In dat kader dient er tevens door hen voldoende nauw en bewust te zijn samengewerkt, in de zin dat eenieder een substantiële bijdrage heeft geleverd.
De rechtbank stelt aan de hand van de voormelde bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast. Vijf personen onder wie verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hebben (gelijktijdig) geweld op aangever uitgeoefend, terwijl aangever in de treincoupé in de hoek tussen de bank en de tafel zat ingeklemd. De geweldshandelingen bestonden uit het veelvuldig (en krachtig) slaan op aangevers lichaam, hoofd dan wel gezicht en het herhaaldelijk met geschoeide voet stampen/trappen tegen diens lichaam dan wel hoofd. Aangever heeft aan het voorval letsel overgehouden, te weten een schaafplek op zijn hoofd en een (lichte) hersenschudding waarvan hij ten minste zes weken na het incident last heeft gehad.
De rechtbank is van oordeel dat de voornoemde geweldsgedragingen, tegelijkertijd uitgevoerd door vijf personen, naar hun uiterlijke verschijningsvormen kunnen worden aangemerkt als gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daarbij vindt de rechtbank dat het opzet in voorwaardelijke vorm
aanwezig was, nu verdachte klaarblijkelijk door zijn handelen en als lid van de gewelddadige groep de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. Daarbij is naar het oordeel van de rechtbank ook van belang dat aangever zich in een zeer kwetsbare positie bevond en dat het vorenbedoelde letsel bij hem typerend is voor de hevigheid van het uitgevoerde geweld.
De rechtbank beschouwt verdachte als medepleger, aangezien zijn rol van voldoende gewicht is. Immers heeft hij onder meer staande op een treinstoel en zich met een arm vasthoudend aan een bagagerek daarboven vijfmaal met geschoeide voet op aangevers lichaam dan wel hoofd gestampt/getrapt, terwijl aangever door de medeverdachten ook werd aangevallen.
Met voorbedachten rade
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van de voorbedachte raad moet vast komen te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen besluit of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Het gaat hier om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij (contra-)indicaties in ogenschouw moeten worden genomen.
Voor de bewezenverklaring van de voorbedachte raad acht de rechtbank in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden, die voortvloeien uit de voormelde bewijsmiddelen, redengevend. Aangever had op het station van Uithuizen ruzie met medeverdachte [medeverdachte 1] gehad en vervolgens stapte aangever ongeveer twintig minuten voorafgaand aan het incident alleen in de trein van Uithuizen naar Groningen. Toen de trein met daarin aangever op het station in Winsum aankwam renden zes personen onder wie verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] met behoorlijke snelheid en met hun capuchons op in de richting van de treincoupé waarin aangever zat. Daarna werd de deur opengedaan, bleef een van de zes personen in de deuropening staan en stoven de andere vijf verdachten onder wie verdachte op aangever af. Zij vielen hem direct aan. Na het geweld renden alle verdachten uit de trein in de richting van een bus om daarin te stappen. Dit alles gebeurde in slechts enkele minuten.
Uit deze gedragingen en gebeurtenissen voor, tijdens en na het delict leidt de rechtbank af dat verdachte en zijn medeverdachten het vooropgezette plan hadden om aangever (zwaar) te mishandelen. In het bijzonder blijkt de planmatigheid uit de korte tijdsspanne waarbinnen het gebeuren heeft plaatsgevonden in samenhang met het gegeven dat de zes verdachten vanaf het station met hun capuchons op naar het treincompartiment waarin aangever zich bevond waren gerend en vijf van hen onder wie verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op het moment dat de treindeur openging op aangever waren afgestormd, terwijl de zesde persoon de treindeur bleef openhouden zodat de vijf verdachten nadien uit de trein konden vluchten. De rechtbank neemt op grond hiervan als vaststaand aan dat verdachte vóór de uitvoering van de daad, heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld is niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. Het verweer van de raadsman, dat verdachte op het moment dat hij aangever in de trein heeft zien zitten plotseling kwaad is geworden, schuift de rechtbank gelet op het vorenbedoelde als ongeloofwaardig ter zijde. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Concluderend acht de rechtbank feit 1 primair, het medeplegen van de poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade, wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsoverweging, ten aanzien van feit 2
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat de aan aangever toebehorende goederen door verdachte zijn weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld tegen aangever, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
Op grond van de voormelde bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Aangever zat op een treinstoel aan de raamzijde en hij keek in de richting van de in-/uitgang(en) van de trein. Naast zich had hij zijn zwarte tas neergezet. Degene die als eerste de trein inkwam en aangever aanviel, was verdachte. Vrijwel direct trok verdachte met kracht een tas uit de armen van aangever.
Gelet op de volgorde van het vorenvermeld feitencomplex kan het niet anders zijn dan dat voorafgaand aan de confrontatie met aangever diens tas voor verdachte zichtbaar was. Daaruit volgt ook dat verdachte vlak hierna de tas uit de armen van aangever heeft getrokken.
Daarmee acht de rechtbank de verklaring van verdachte, dat hij niet wist dat de tas van aangever was, dat hij dacht dat die van een van de groepsleden was en dat die ineens in zijn handen werd gedrukt, volkomen ongeloofwaardig.
Naar het oordeel van de rechtbank is feit 2, de diefstal met geweld, wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 3 (eerste gedachtestreepje) en feit 4
Vormverzuim, maar geen bewijsuitsluiting
Met betrekking tot het verweer van de verdediging ten aanzien van feit 3, eerste gedachtestreepje, en feit 4, dat er door een onrechtmatige doorzoeking in de woning in Delfzijl sprake van (een) vormverzuim(en) in de zin van artikel 359a Sv is/zijn geweest die tot bewijsuitsluiting moet(en) leiden, overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van artikelen 2, eerste lid, en 3, eerste lid onder c en derde lid, Algemene wet op het binnentreden (hierna: Awbi) is de hulpofficier van justitie bevoegd om een machtiging tot binnentreden zonder toestemming van de bewoner te geven, maar gaat hij daartoe slechts over indien het doel waartoe wordt binnengetreden redelijkerwijs vereist dat zonder toestemming van de bewoner wordt binnengetreden.
Krachtens artikel 20 Wet op de economische delicten (hierna: WED) hebben de opsporingsambtenaren in het belang van de opsporing toegang tot elke plaats, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is. Ingevolge artikel 18, eerste lid, WED zijn de opsporingsambtenaren in het belang van de opsporing bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is. Deze twee wetsartikelen geven verbalisanten de bevoegdheid om zoekend rond te kijken en goederen in beslag te nemen.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] op pagina 479 volgt dat op 17 december 2024 uit het onderzoek naar de telefoon van verdachte bleek dat hij met zijn moeder [moeder verdachte] contact had over de verkoop van illegaal vuurwerk, en dat zij daarin handelden. Naar
aanleiding van dit onderzoek zijn de verbalisanten naar de woning van [moeder verdachte] aan de [adres] gegaan, ter uitlevering en inbeslagname van illegaal vuurwerk. Nadat aldaar geen bewoner werd aangetroffen, is door de hulpofficier van justitie een schriftelijke machtiging tot het binnentreden in vorenbedoelde woning afgegeven, op grond van de artikelen 2 en 3 van de Awbi juncto artikel 20 van de WED. Hierna is zonder toestemming van de bewoner de woning betreden.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de inhoud van het voormelde proces-verbaal aan het redelijkerwijs vereiste doel tot binnentreden is voldaan. Hoewel de telefoonberichten waarnaar wordt verwezen niet zijn bijgevoegd en die communicatie derhalve niet kan worden getoetst, acht de rechtbank het hierover op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal afdoende. Daaruit blijkt immers dat in diverse berichten tussen verdachte en zijn moeder wordt gesproken over de verkoop van illegaal vuurwerk. Dus de voornoemde machtiging tot binnentreden is op rechtmatige wijze afgegeven.
Vervolgens komt uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] op pagina 505 naar voren dat zij de woonkamer binnengingen en aldaar achter de zitbank een boodschappentas zagen staan. Zij zagen dat de bovenzijde van de tas open was en dat in deze tas vuurwerk zat. Deze tas met vuurwerk werd inbeslaggenomen. Naar het oordeel van de rechtbank is de inbeslagname van het vuurwerk rechtmatig geweest, nu dit door zoekend rondkijken werd aangetroffen.
Met betrekking tot het aantreffen van het vuurwapen, overweegt de rechtbank het volgende.
In zijn proces-verbaal van bevindingen (pagina 520) heeft verbalisant [verbalisant] beschreven dat hij zag dat de zitbank in de woonkamer een opbergruimte had, die niet geheel gesloten was. Verbalisant voelde met zijn vlakke hand in de ruimte en hij voelde daarbij een rond/buisvormig voorwerp van koud metaal dat een vettig gevoel op zijn hand achterliet. Hij trok zijn hand terug, rook hieraan en herkende de geur van (mogelijke) (wapen)olie. Hierop opende de verbalisant het opbergvak van de bank en daarbij zag hij een tas liggen. Daarin bleek uiteindelijk het vuurwapen (met bijbehorende wapenonderdelen) te zitten, dat in beslag werd genomen.
Naar het oordeel van de rechtbank omvatten de handelingen van verbalisant [verbalisant] méér dan het enkel rondkijken in de woning van [moeder verdachte] . Door met zijn hand in de opbergruimte van de bank te voelen was er feitelijk sprake van een doorzoeking, waarvoor op dat moment geen toestemming was gegeven. De rechtbank constateert dan ook dat met betrekking tot het inbeslaggenomen vuurwapen (met bijbehorende wapenonderdelen) sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, nu in de opbergruimte van de bank in de woning onrechtmatig is doorzocht.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient op grond van artikel 359a lid 2 Sv bij een onherstelbaar vormverzuim te worden beoordeeld welk belang het geschonden voorschrift dient, wat de ernst is van het vormverzuim en welk nadeel dat heeft veroorzaakt, voordat kan worden beantwoord wat het gevolg moet zijn van het vormverzuim.
Het belang van het geschonden voorschrift is gelegen in de eerbiediging van iemands privéleven dat beschermd moet worden tegen zonder rechtsgrond door de politie toegepaste dwangmiddelen.
De schending van dit belang is in het algemeen een ernstig vormverzuim.
De volgende vraag is welk nadeel specifiek verdachte in de onderhavige zaak door dit vormverzuim heeft ondervonden. Uit de basisregistratie personen blijkt dat verdachte vanaf 2019, en in elk geval op 17 december 2024 op een adres in [plaats] stond ingeschreven. Verdachte heeft in het politieverhoor op die datum bevestigd dat hij daar toen woonde. Daarnaast heeft [moeder verdachte] verklaard dat zij toen alleen met haar dochter aan de [adres] woonde, en dat verdachte af en toe op bezoek kwam. De rechtbank leidt daaruit af dat niet is gebleken dat verdachte op 17 december 2024 (en daarvoor) in het huis aan de [adres] woonachtig was.
De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte door het vormverzuim niet is benadeeld. Verdachtes recht op eerbiediging van zijn privéleven is niet geschonden door het vormverzuim.
De rechtbank is concluderend van oordeel dat de onrechtmatige doorzoeking geen inbreuk oplevert op een belang van verdachte en dat hij er derhalve geen nadeel van heeft ondervonden.
De rechtbank zal daarom volstaan met de enkele constatering dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, zonder daaraan verdere consequenties te verbinden.
De rechtbank acht feiten 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, Sv.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 8 oktober 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 december 2024, opgenomen op pagina 183 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2024324151 d.d. 25 januari 2025, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 december 2024, opgenomen op pagina 505 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 december 2024, opgenomen op pagina 520 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 december 2024, opgenomen op pagina 522 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van onderzoek aan inbeslaggenomen vuurwerk
d.d. 31 december 2024, opgenomen op pagina 223 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] ;
7. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van onderzoek aan inbeslaggenomen vuurwerk
d.d. 13 januari 2025, opgenomen op pagina 510 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] ;
8. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal onderzoek wapen d.d. 14 januari 2025, opgenomen op pagina 530 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1 primair, 2, 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair).
hij op 27 oktober 2024 te Winsum in de gemeente Het Hogeland tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, toe te brengen, (in een treinstel naar die [slachtoffer] is gerend)
  • die [slachtoffer] (meerdere malen) (met kracht) met (de) hand(en) en vuist(en) heeft geslagen en heeft getrapt en/of gestampt
  • daarbij die [slachtoffer] (meerdere malen) heeft geraakt op zijn lichaam en hoofd terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op 27 oktober 2024 te Winsum in de gemeente Het Hogeland een (zwarte) (vierkante) tas van het merk Xplicit, bankpassen (Rabobank en SNS bank), een hoeveelheid geld (ongeveer 80,-), een verblijfsvergunning en een reisdocument, die aan [slachtoffer] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door die [slachtoffer] (in een treinstel)
  • ( meerdere malen) (met kracht) met (de) hand(en) en vuist(en) te slaan en te trappen en/of te stampen
  • daarbij die [slachtoffer] (meerdere malen) te raken op zijn lichaam en/of hoofd;
hij op 17 december 2024 te Delfzijl, in ieder geval in Nederland
  • een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een (automatisch) vuurwapen, een Elkington & Co Sten MK II, kleur zwart (voorzien van wapennummer FL35999), kaliber 9x19 millimeter, zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch mee te vuren, en
  • wapenonderdelen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten 3 stuks bijbehorende patroonmagazijnen, en
  • munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 30 stuks centraalvuur kogelpatronen van het merk Royal Ordnance Factory in het kaliber 9x19 millimeter type volmantel,
voorhanden heeft gehad;
hij op 17 december 2024 te [plaats] en/of Delfzijl opzettelijk professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, te weten
  • 420 stuks Bangers (Coloured Flowers), en
  • 3 stuks Vuurpijlen (Signaalraket en lawinepijl), en
  • 6 stuks Cobras (Flashbanger Super Cobra 6 met een NEM gemiddeld circa 43.1 gram)
heeft opgeslagen en voorhanden heeft gehad in een woning gelegen aan de [adres] en/of de [adres] .
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
primair). medeplegen van poging tot zware mishandeling, gepleegd met voorbedachten rade;
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 1.2.2, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit, strafbaar gesteld via artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer in samenhang met de artikelen 1a ten eerste, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, opzettelijk begaan.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Aan het voorwaardelijke strafdeel dienen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld. Bij de strafeis is rekening gehouden met eendaadse samenloop van de feiten 1 primair en 2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor de oplegging van een gevangenisstraf niet langer dan de duur van het reeds ondergane voorarrest en eventueel een taakstraf. Er moet rekening worden gehouden met de jeugdige leeftijd van verdachte. Daarbij komt dat hij zich goed aan de ingrijpende schorsingsvoorwaarden (met name de elektronische monitoring en de urinecontroles) heeft gehouden en een eigen bedrijf heeft opgericht waarmee hij de komende maanden van werk en inkomen is voorzien. Indien de feiten 1 en 2 bewezen worden verklaard, dan is er ook sprake van eendaadse samenloop geweest.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 september 2025, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een samen met anderen van te voren beraamde poging tot zware mishandeling en een diefstal met geweld. In groepsverband hebben zij zich doelgericht naar het slachtoffer begeven, om hem in elkaar te slaan en te stampen dan wel te trappen. Het slachtoffer is hierna van alle kanten door hen belaagd, terwijl hij in de val zat en geen kant op kon. Verdachte heeft ook de tas van het slachtoffer met daarin diverse persoonlijke eigendommen gestolen, terwijl er gelijktijdig geweld op het slachtoffer werd uitgeoefend.
Geen van de daders heeft zich nadien om het slachtoffer bekommerd. Het gebeuren heeft zich in de nachtelijke uren in een trein afgespeeld, waarbij meerdere reizigers van het voorval getuige zijn geweest. Daarmee hebben verdachten de gevoelens van onveiligheid in het openbaar vervoer versterkt. Bovendien heeft verdachte met het plegen van de gewelddadige tasjesroof geen respect getoond voor de persoonlijke integriteit van het slachtoffer, zijn veiligheid en eigendommen.
Als gevolg van het incident heeft het slachtoffer blauwe plekken, schaafwonden en een (lichte) hersenschudding overgehouden. Ook heeft hij er psychische gevolgen van ondervonden, in de vorm van angstklachten.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij geen volledige verantwoordelijkheid voor zijn daden heeft genomen en zij rekent hem dit aan.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen met bijbehorende patroonmagazijnen en munitie en het voorhanden hebben en opslaan van illegaal vuurwerk. Het ongecontroleerde bezit van deze voorwerpen, in het bijzonder het vuurwapen met toebehoren, levert onaanvaardbare risicos voor de veiligheid van personen op. Daarnaast veroorzaakt het bezit van zowel het vuurwapen als het vuurwerk onrust in de samenleving. Het voorgaande rekent de rechtbank verdachte dan ook aan.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de justitiële documentatie van verdachte, waaruit blijkt dat hij in de afgelopen vijf jaren onherroepelijk is veroordeeld, meerdere malen voor geweldsmisdrijven en eenmaal ter zake van (het medeplegen van) diefstal met bedreiging met geweld en afpersing.
De rechtbank heeft voorts het reclasseringsrapport van 25 september 2025 in aanmerking genomen. Daarin heeft de reclassering geadviseerd de oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden, te weten: een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een locatiegebod (met elektronische monitoring), dagbesteding en meewerken aan middelencontrole. Gedurende de laatste periode van de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft verdachte geprobeerd op een aantal leefgebieden stabiliteit te creëren door stappen te maken op het vlak van betaald werk, maar ondanks de inzet van verdachte is er op dit moment onvoldoende stabiliteit op de gebieden van begeleide dan wel zelfstandige woonruimte, een structurele dagbesteding en inzicht in gedrag middels behandeling. Daarom worden zijn financiën, sociaal netwerk, dagbesteding, middelengebruik en houding nog altijd als risicovol geduid en valt op deze (leef)gebieden winst te behalen. Zijn relaties met geld, familie, middelen, sociaal netwerk, zijn houding, de vraag in hoeverre verdachte zich daadwerkelijk laat beïnvloeden door zijn netwerk en de rol van zijn psychosociaal functioneren op zijn gedrag zijn thans onvoldoende inzichtelijk.
De risicos op recidive en letsel worden als hoog ingeschat, doordat er een delictpatroon aangaande vermogens- en geweldsdelicten zichtbaar is. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt als laag ingecalculeerd, aangezien verdachte in het verleden aan reclasseringstoezicht heeft meegewerkt en hij heeft aangegeven open te staan voor reclasseringsbegeleiding en zich te zullen conformeren aan de bijzondere voorwaarden.
Tot slot heeft de reclassering opgemerkt dat er geen zwaarwegende belangen zijn waarom verdachte geen gevangenisstraf zou kunnen ondergaan.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, is de rechtbank van oordeel dat alleen een gevangenisstraf recht doet. De rechtbank zal op basis van de oriëntatiepunten voor straftoemeting de hoogte hiervan bepalen. In het geval van een zware mishandeling met het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door middel van bijvoorbeeld het schoppen dan wel het trappen tegen het hoofd, is een gevangenisstraf van zes maanden geïndiceerd. Omgerekend naar een poging tot zware mishandeling komt dat neer op een gevangenisstraf van vier maanden. Daarnaast is het oriëntatiepunt voor een straatroof met licht geweld onder recidive een gevangenisstraf van acht maanden. Verder is het uitgangspunt voor het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen in een woning een gevangenisstraf van twaalf maanden. Alles bijeengenomen bedraagt de duur van de gevangenisstraf daarmee 24 maanden en de rechtbank ziet geen reden om daarvan af te wijken, te meer nu feit 1 primair in vereniging en met voorbedachten rade is gepleegd. De tijd dat verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht zal hiervan worden afgetrokken. De rechtbank ziet wel aanleiding om de helft van de vrijheidsstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen, met daaraan verbonden de door de reclassering geformuleerde bijzondere voorwaarden, een en ander zoals in het dictum is bepaald, met een proeftijd van drie jaren. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met eendaadse samenloop van de feiten 1 primair en 2. Voorts acht de rechtbank gezien de jeugdige leeftijd van verdachte in combinatie met het hoge herhalingsgevaar van belang dat het voorwaardelijk strafdeel als forse stok achter de deur dient, waardoor hij de kans krijgt zijn leven verder op de rit te krijgen. Echter is naar het oordeel van de rechtbank het langer laten voortduren van het locatiegebod middels de elektronische controle niet meer opportuun, omdat deze reeds vijf maanden als schorsingsvoorwaarde heeft gegolden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
Het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis zal worden opgeheven.

Benadeelde partij

Ten aanzien van feiten 1 en 2 heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 388,- ter vergoeding van materiële schade en 1.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde (materiële en immateriële) schade hoofdelijk moet worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd de gestelde immateriële schade niet-ontvankelijk te verklaren, aangezien niet uit de aard en de ernst van de normschending volgt dat benadeelde recht op immateriële schadevergoeding heeft en zijn psychische leed niet is onderbouwd.
De raadsman heeft subsidiair aangevoerd dat het toe te wijzen immateriële schadebedrag moet worden gematigd tot enkele honderden euros, gelet op zijn standpunten ten aanzien van het bewijs en het daadwerkelijk opgelopen letsel.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 2 bewezen verklaarde. Dit gedeelte van de vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 27 oktober 2024.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 primair bewezen verklaarde. De hoogte hiervan is onvoldoende door de verdediging betwist, echter zal dit gedeelte van de vordering voor 250,- een vierde deel worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 27 oktober 2024.
De rechtbank acht aangewezen dat het totale (gevorderde) immateriële schadebedrag van 1.000,- gelijkelijk onder verdachte en de drie medeverdachten wordt verdeeld en dat de hoofdelijke aansprakelijkheid achterwege wordt gelaten. Daarbij wordt rekening gehouden met de door de reclassering gerapporteerde negatieve onderlinge dynamiek tussen verdachte en de medeverdachten. Daarom is het onwenselijk dat zij in het kader van een betalingsverplichting contact met elkaar zouden moeten opnemen.
Het overige deel ( 750,-) van de gevorderde immateriële schade zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 17 maart 2023 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 1 april 2023. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 25 september 2025 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf en ter terechtzitting gevorderd dat deze geheel wordt toegewezen. Ter terechtzitting heeft de raadsman hierop geen verweer gevoerd.
Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten 1 primair, 2, 3 en 4 heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47, 55, 57, 303 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, de artikelen 1a, 2 en 6 Wet op de economische delicten, artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer en artikel 1.2.2 Vuurwerkbesluit.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 5 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder feiten 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 12 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden, dat veroordeelde:
zich meldt binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres [adres] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Ten aanzien van feiten 1 en 2, benadeelde partij [slachtoffer] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:
- het bedrag van 638,- (zegge: zeshonderdachtendertig euro), bestaande uit 388,- aan immateriële schade en 250,- aan materiële schade;
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 oktober 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer] voor de overige gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 638,- (zegge: zeshonderdachtendertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 oktober 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit
388,- aan materiële schade en 250,- aan immateriële schadevergoeding.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 12 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18.202365.22:

Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 17 maart 2023, te weten: 1 maand gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. M.S. van der Kuijl en
mr. A. van den Oever, rechters, bijgestaan door mr. M. Huiskamp, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 oktober 2025.
Mr. A. van den Oever is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.