ECLI:NL:RBNNE:2025:4459

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
18/328707-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens medeplegen van brandstichting, vernieling, mishandeling, belediging, wapenbezit en het wegmaken van een sleutelbos

Op 30 oktober 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten, waaronder brandstichting, vernieling, mishandeling, belediging, wapenbezit en het wegmaken van een sleutelbos. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 9 september 2024 in Hoogeveen, waar de verdachte samen met een medeverdachte brand heeft gesticht in een cafetaria door benzine over tafels en stoelen te gieten en deze in brand te steken. Dit leidde tot schade aan de cafetaria en veroorzaakte gemeen gevaar voor goederen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van medeplegen van brandstichting, waarbij de verdachte en zijn medeverdachte nauw samenwerkten. De verdachte werd ook beschuldigd van het mishandelen van een ambtenaar en belediging van deze ambtenaar tijdens de rechtmatige uitoefening van zijn functie. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf op van 407 dagen, waarvan 360 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en deelname aan een gedragsinterventie. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder immateriële en materiële schade. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering tot vergoeding van materiële schade, omdat er te veel onduidelijkheid bestond over de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer: 18/328707-24
ter terechtzitting gevoegde parketnummers: 18/390330-24; 18/071178-24; 18/029151-25
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 30 oktober 2025 in de zaak van het Openbaar Ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 oktober 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.B. Pieters, advocaat te Hoogeveen. Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.G. Broekstra.

Tenlastelegging

18/328707-24
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 9 september 2024 te Hoogeveen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door benzine, althans (een) brandbare/brandversnellende stof(fen) te gieten/sprenkelen over een terras met tafels en/of stoelen van restaurant [bedrijf] (gevestigd aan [adres] ) en/of (vervolgens) aan te steken en/of tot ontbranding te brengen, althans met open vuur in aanraking te brengen, ten gevolge waarvan die tafels en/of stoelen en/of de bestrating nabij die tafels en/of stoelen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, terwijl daarvan
  • gemeen gevaar voor goederen, te weten het pand gelegen aan [adres] en/of de in dat pand aanwezige goederen en/of de bedrijfspanden en/of woningen en/of appartementen en/of flat gelegen naast en/of boven en/of nabij [adres] en/of in die bedrijfspanden en/of woningen en/of appartementen en/of flat aanwezige goederen, te duchten was, en/of
  • levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de personen die zich bevonden in de bedrijfspanden en/of woningen en/of appartementen en/of flat gelegen naast en/of boven en/of nabij [adres] , te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 september 2024 te Hoogeveen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk tafels en/of stoelen en/of de bestrating nabij die tafels en/of stoelen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2
hij op of omstreeks 9 september 2024 te Hoogeveen, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit en/of deur van het pand gelegen aan [adres] , in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
18/390330-24
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 8 november 2024 te Hoogeveen, een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] hoofdagent bij de eenheid Noord-Nederland, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] in de hand, althans in het lichaam te bijten;
2
hij op of omstreeks 8 november 2024 te Hoogeveen opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] hoofdagent bij de eenheid Noord-Nederland, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen:
  • “kankerlijer” en/of
  • “teringlijer” en/of
  • “nazi's” en/of
  • “kankerklootzak”,
althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
18/071178-24
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 3 oktober 2023 te Hoogeveen een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
  • een semi-automatisch gaspistool, van het merk Umarex, type Walther P99, kaliber 9mm en/of
  • een semi-automatisch gaspistool, van het merk Umarex, type Walther P22, kaliber 9mm en/of
  • een gaspistool, van het merk Röhm, type RG300, kaliber 6mm,
zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of munitie van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- centraalvuur knalpatroon, van het merk Pobjeda voorhanden heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 3 oktober 2023 te Hoogeveen,
- een wapen(s), van categorie I, onder 1° en/of 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een boksbeugel en/of
een vlindermes en/of vilmessen en/of
- een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk gaspatronen en/of gaspatroonhouders en/of airsoftwapen, voorhanden heeft gehad.
18/029151-25
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 september 2024 te Hoogeveen opzettelijk en wederrechtelijk een sleutelbos, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder parketnummers 18/328707-24 onder 1 primair en onder 2, 18/390330-24, 18/071178-24 en 18/029151-25 ten laste gelegde.
Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat ter zake van de onder parketnummer 18/328707-24 onder 1 primair ten laste gelegde brandstichting sprake was van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte zodat sprake is van medeplegen van brandstichting. Omdat zich naast de in brand gestoken tafels en stoelen bedrijfspanden bevonden met daarboven bewoonde appartementen, was van de brandstichting naast gemeen gevaar voor goederen ook levensgevaar te duchten. Verdachte dient ter zake van het onder parketnummer 18/071178-24 onder 1 ten laste gelegde te worden vrijgesproken van het voorhanden hebben gehad van een gaspistool van het merk Röhm, nu dit vuurwapen niet onder verdachte in beslag is genomen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder parketnummer 18/328707-24 onder 1 primair ten laste gelegde brandstichting en moet worden vrijgesproken van het onder parketnummer 18/071178-24 onder 1 ten laste gelegde voorhanden hebben van gaspistool van het merk Röhm.
Ten aanzien van de brandstichting heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het dossier geen proces-verbaal van de brandweer bevat en uit het dossier niet blijkt of en welke schade is ontstaan aan de muur of de ramen van het restaurant of aan de overkapping. Nu niets bekend is over de brandbaarheid van de materialen en de hevigheid en duur van de brand die nodig is om andere materialen vlam te doen vatten, kan niet worden vastgesteld dat van de brandstichting gemeen gevaar voor goederen of levensgevaar te duchten was.
De raadsvrouw heeft geen bewijsverweren gevoerd ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten.
Oordeel van de rechtbank
18/328707-24
De rechtbank acht het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1.
​De door verdachte ter zitting van 16 oktober 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 9 september 2024 was ik thuis bij mijn moeder toen zij rond 00.30 uur werd gebeld door mijn tante. Mijn tante zei dat ze bang was omdat mensen van cafetaria [bedrijf] met verschillende autos door haar straat reden. Ik hoorde mijn tante huilen. Daarop ging bij mij een knop om. Ik heb toen [medeverdachte] gebeld. Hij had zn twijfels over het plan om brand te stichten, maar ik heb hem kunnen overhalen. Hij kwam met zijn scooter naar de woning van mijn moeder. Ik heb uit de schuur een jerrycan en een bijl gepakt. In de jerrycan zat 2-taktbenzine. Vervolgens zijn [medeverdachte] en ik op zijn scooter naar cafetaria [bedrijf] gereden. [medeverdachte] bestuurde de scooter en ik zat achterop. Ik heb toen eerst met de bijl tegen het raam in de deur van de cafetaria geslagen. Daarna heb ik benzine over de tafels en stoelen op het terras van de cafetaria gegoten en heb ik de benzine aangestoken. Het klopt dat ik degene
ben die wordt aangeduid als persoon 1 door de verbalisant die de camerabeelden heeft beschreven.
2. ​
​Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 9 september 2024, opgenomen op pagina 228 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met kenmerk NN3R024083 / ORION d.d. 19 november 2024, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Plaats delict: De [adres] , Hoogeveen.
Toen mijn broer bij mij was zijn we naar de winkel gegaan om de machines en de verlichting uit te zetten zoals afgesproken. Het was 01.03 of 01.05 uur. Ik zag de politie en zag buren van mij die de brand aan het blussen waren.
V: Wat was er aan het branden toen je aan kwam?
A: het buitenterras was allemaal aan het branden, stoelen alles.
A: Alles was aan, de airco, verlichting. Ik heb enkele middelen in de winkel staan die licht ontvlambaar zijn. Zoals je op de film kunt zien hebben ze geprobeerd om het raam aan de voorzijde kapot te maken.
3. ​
​Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 29

e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :

De camera hing onder een overkapping en was schuin naar beneden recht op restaurant [bedrijf] Hoogeveen aan De [adres] gericht. De voor- en een deel van de zijgevel van het pand waren zichtbaar.
Bestand 1 (0:25 minuut)
0:00 minuut: Ik zag dat er op het beeld van de camera schuin voor het pand twee tafels met stoelen en naast het pand drie tafels met stoelen stonden. Ik zag dat op het moment dat het beeld begon, betrokkene 1 onder de overkapping in een lopende beweging recht op de toegangsdeur van het pand afliep. Ik zag dat betrokkene een object lijkend op een bijl in zijn rechterhand vasthield.
0:02 minuut: Ik zag en hoorde dat betrokkene 1 met de scherpe kant van de bijl tweemaal tegen het glas van de toegangsdeur sloeg. Ik zag dat het glas schade had. Ik zag dat betrokkene 2 met de linkerhand een donker object links van de scooter op de grond zette.
0:05 uur: Ik zag dat het neergezette object van betrokkene 2 een donkere jerrycan was. 0:07 minuut: Ik zag dat betrokkene 1 de jerrycan vastpakte en uit beeld liep.
0:09 minuut: Ik zag dat betrokkene 1 van onder de camera met de jerrycan in zijn beide handen boven de twee tafels schudde. Ik zag dat er een doorzichtige vloeistof vanuit de jerrycan over de tafels verspreidde. 0:12 minuut: Ik zag dat betrokkene 1 met de jerrycan voor zich in een rechte lijn naar de achterste tafel liep. Ik zag dat betrokkene 1 ondertussen alle tafels, alle stoelen en de lege ruimte tussen de tafels natmaakte met de vloeistof.
0:21 minuut: Ik zag dat betrokkene 1 wat terugliep en vloeistof uit de jerrycan op de grond goot.
0:22 minuut: Ik zag dat betrokkene 1 met de jerrycan voor twee seconden uit beeld liep.
0:24 minuut: Ik zag dat betrokkene 1 half in beeld hurkte en met zijn rechterhand naar de grond reikte, waar betrokkene 1 de grond waar hij eerder de grond natmaakte. Ik hoorde een klikkend geluid. Ik zag dat betrokkene 1 vervolgens gelijk zijn rechterhand iets terugtrok. Ik zag dat het leek alsof betrokkene 1 de jerrycan nog vasthield.
Bestand 2 (0:10 minuut)
0:00 minuut: Ik zag dat, op het moment dat het beeld begon, dat er vuur brandde bij de tafels aan de zijkant van het pand. Ik hoorde een knal. Ik zag dat het vuur zich over de grond verspreidde richting de voorkant van het pand.
0:03 minuut: Ik zag dat de gegoten vloeistof op de tafels aan de voorzijde van het pand brandde.
4. ​
​De eigen waarneming van de rechtbank welke bij het onderzoek op de terechtzitting van 16 oktober 2025 door haar persoonlijk is geschied, voor zover inhoudende:
De rechtbank neemt op de camerabeelden van het incident, welke beelden deel uitmaken van voornoemd dossier en ter terechtzitting zijn getoond en besproken, waar dat drie tafels direct tegen de zijgevel van het pand staan. Op de beelden is te zien dat er over deze drie tafels en over twee tafels aan de voorzijde een vloeistof wordt gegoten en dat zij hevig branden.
5. ​
​Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 26 november 2024, opgenomen op pagina 260 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte] :
V: Je bent dus samen met [verdachte] naar [bedrijf] gegaan. Waarom gingen jullie daar heen?
A: Hij wou ze laten schrikken. Ik was het er eerst niet mee eens maar hij zei: wat als het jouw moeder was, en zo heb ik me laten ompraten.
V: Wat zouden jullie daar gaan doen?
A: Hij had het alleen over een paar stoelen en tafels in de brand steken. V: Je wist dus dat jullie wat in de brand gingen zetten?
A: Ja.
Bewijsoverweging
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde stelt de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen vast dat vijf tafels met stoelen met benzine zijn overgoten en dat de benzine vervolgens in brand is gestoken.
Hierdoor zijn deze tafels en stoelen hevig gaan branden. Op camerabeelden is te zien dat op het moment van de brandstichting drie van de vijf tafels direct tegen de zijgevel van het pand van cafetaria [bedrijf] stonden. Door met een flinke hoeveelheid benzine brand te stichten aan goederen die direct tegen de gevel van de cafetaria stonden was naar het oordeel van de rechtbank naar algemene ervaringsregels voorzienbaar dat hiervan gemeen gevaar voor goederen te duchten was, namelijk het pand waarin de cafetaria was gevestigd en de goederen die zich in dit pand bevonden.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat als gevolg van de brandstichting gemeen gevaar voor andere (verder van de brandhaard gelegen) bedrijfspanden en appartementen of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van een ander te duchten was. Het dossier bevat geen technisch rapport met betrekking tot de brand en met betrekking tot de materialen waaruit de panden en de plafonds bestonden. De rechtbank beschikt aldus over te weinig informatie om vast te kunnen stellen of, en in welke mate, de brand zich verder had kunnen ontwikkelen. Gelet hierop zal de rechtbank verdachte vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Bij de uitvoering van de brandstichting is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Weliswaar heeft de medeverdachte niet met benzine gegoten of dit aangestoken, maar hij heeft verdachte wel opgehaald met zijn scooter, ze zijn samen naar de cafetaria gereden en samen weggegaan en de medeverdachte heeft de benzine vervoerd op zijn scooter, terwijl hij wist wat verdachte daarmee wilde doen. Er is dan ook sprake van medeplegen.
18/390330-24
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
1.
​de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 oktober 2025;
2. ​
​een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 9 november 2024, opgenomen op pagina 14 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 2024307830 d.d. 29 november 2024, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2] .
Bewijsoverweging
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde acht de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte verbalisant [slachtoffer 2] het woord nazis heeft toegevoegd, zodat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
18/071178-24
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
​de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 oktober 2025;
​een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal (met bijlagen) d.d. 17 oktober 2023, opgenomen op pagina 376 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met kenmerk NN3R023057 / KINGBEEK, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 2];
​een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (met bijlagen) d.d. 12 februari 2024, opgenomen op pagina 389 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 3] .
Bewijsoverweging
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde acht de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen niet wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte is geweest die het gaspistool van het merk Röhm voorhanden heeft gehad, nu dit vuurwapen is aangetroffen in de slaapkamer van de moeder van verdachte. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
18/029151-25
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1.
​de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 oktober 2025;
2. ​
​een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 19 september 2024, opgenomen op pagina 5 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 2024255950 d.d. 4 december 2024, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 3] .
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder parketnummers 18/328707-24 onder 1 primair en onder 2, 18/390330-24, 18/071178-24 en 18/029151-25 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
18/328707-24
1. primair
hij op 9 september 2024 te Hoogeveen tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht door benzine te gieten over een terras met tafels en stoelen van restaurant [bedrijf] (gevestigd aan De [adres] ) en vervolgens aan te steken, ten gevolge waarvan die tafels en stoelen en de bestrating nabij die tafels en stoelen geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten het pand gelegen aan De [adres] en de in dat pand aanwezige goederen, te duchten was;
2
hij op 9 september 2024 te Hoogeveen opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van het pand gelegen aan De [adres] , die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft vernield.
18/390330-24
1
hij op 8 november 2024 te Hoogeveen een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] , hoofdagent bij de eenheid Noord-Nederland, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] in de hand te bijten;
2
hij op 8 november 2024 te Hoogeveen opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] , hoofdagent bij de eenheid Noord-Nederland, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen:
  • “kankerlijer” en
  • “teringlijer” en
  • “ kankerklootzak”.
18/071178-24
1
hij op 3 oktober 2023 te Hoogeveen
  • wapens van categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een semi-automatisch gaspistool van het merk Umarex, type Walther P99, kaliber 9mm en een semi-automatisch gaspistool van het merk Umarex, type Walther P22, kaliber 9mm, zijnde vuurwapens in de vorm van een pistool en
  • munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten centraalvuur knalpatroon van het merk Pobjeda,
voorhanden heeft gehad;
2
hij op 3 oktober 2023 te Hoogeveen
  • een wapen van categorie I onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een vlindermes en
  • wapens van categorie I onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een boksbeugel en vilmessen en
- wapens van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen, namelijk gaspatronen en gaspatroonhouders, en een voorwerp dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een airsoftwapen,
voorhanden heeft gehad.
18/029151-25
hij op 18 september 2024 te Hoogeveen opzettelijk en wederrechtelijk een sleutelbos die ten dele aan [slachtoffer 3] toebehoorde heeft weggemaakt.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
18/328707-24
primair medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
18/390330-24
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd
18/071178-24
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
18/029151-25
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, wegmaken
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast en gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot 242 dagen jeugddetentie, waarvan 200 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te worden verbonden. Het contactverbod dient te zien op aangever [slachtoffer 1] . Er is geen noodzaak dit contactverbod dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Daarnaast heeft de officier van justitie een taakstraf in de vorm van een werkstraf gevorderd voor de duur van 200 uren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast en bepleit een deels voorwaardelijke detentie op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk strafdeel gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te worden verbonden, met uitzondering van een contactverbod met aangever [slachtoffer 1] . Hier bestaat geen noodzaak toe.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsadvies van 27 augustus 2025, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan brandstichting door tafels en stoelen op het terras van een cafetaria met benzine te overgieten en de benzine vervolgens in brand te steken. Ook heeft verdachte een ruit van de cafetaria vernield. Verdachte heeft verklaard dit feit te hebben gepleegd als vergeldingsactie. Hij heeft wisselend verklaard over de precieze aanleiding hiervoor en stelt uiteindelijk dat een persoon die hij beschouwt als tante zou zijn bedreigd. Als gevolg van de brandstichting is gevaar ontstaan voor het pand waarin de cafetaria gevestigd was en de goederen die zich in de cafetaria bevonden. Naast het gevaar voor materiële schade heeft verdachte hiermee grote emotionele schade aangericht bij de eigenaar van de cafetaria, die net op het moment van de brandstichting aankwam bij zijn zaak en heeft moeten helpen de brand te blussen. Ter terechtzitting is namens de eigenaar toegelicht dat deze gebeurtenis grote gevoelens van angst heeft veroorzaakt, zodanig dat hij zich genoodzaakt voelde zijn zaak te sluiten en elders te gaan wonen. Het motief van vergelding of eigenrichting ligt eveneens ten grondslag aan andere door de rechtbank bewezen verklaarde feiten. Zo heeft verdachte verbalisant
[slachtoffer 2] beledigd en mishandeld door hard in zijn hand te bijten uit woede over de aanstaande inbeslagneming van zijn (overigens zeer fors opgevoerde) scooter en heeft verdachte de sleutelbos van aangeefster [slachtoffer 3] in het kanaal gegooid omdat zij de kat van verdachte zou hebben geschopt. Verdachte heeft hiermee laten zien geen enkel respect te hebben voor de lichamelijke integriteit van verbalisant [slachtoffer 2] , die tot op de dag van vandaag door littekens aan deze gebeurtenis wordt herinnerd, en geen respect te hebben voor de persoonlijke eigendommen van [slachtoffer 3] . Tot slot heeft verdachte onder meer twee gaspistolen, messen en een boksbeugel voorhanden gehad. De rechtbank rekent verdachte deze feiten zwaar aan.
Persoon van verdachte
Uit het reclasseringsadvies blijkt dat de reclassering het recidiverisico inschat als hoog. De reclassering beschrijft dat verdachte de feiten heeft gepleegd in een periode waarin hij als gevolg van een mishandeling niet goed in zijn vel zat en dat traumas vanuit zijn belaste jeugd bij de feiten een rol lijken te hebben gespeeld. Daarnaast beschrijft zij dat verdachte loyaal is naar de hechte gemeenschap waarbinnen hij is opgegroeid, dat hij zich in een negatief sociaal netwerk lijkt te begeven en beïnvloedbaar lijkt te zijn. De reclassering adviseert het jeugdstrafrecht toe te passen. Verdachte woont bij zijn opa en oma en de reclassering heeft vernomen dat hij door hen beïnvloedbaar is en dat zij redelijk zicht op hem hebben.
Daarnaast heeft verdachte geen startkwalificatie en vraagt de reclassering zich af in hoeverre verdachte in staat is om zijn scholing af te ronden. De reclassering adviseert tot slot aan een voorwaardelijk strafdeel als bijzondere voorwaarden te verbinden een meldplicht, de verplichting tot het blijven meewerken aan ambulante begeleiding, de verplichting om deel te nemen aan een cognitieve vaardigheidstraining om te leren minder impulsief te reageren, de verplichting zich in te spannen voor het vinden en behouden van een dagbesteding en tot slot een contactverbod.
Jeugdstrafrecht
Verdachte was ten tijde van de bewezen verklaarde feiten 18 en 19 jaar oud. Het Wetboek van Strafrecht geeft de rechter de mogelijkheid om rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachten en het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank is van oordeel dat het reclasseringsadvies met betrekking tot de toepassing van het jeugdstrafrecht onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank ziet op basis van de persoon van verdachte, zijn proceshouding waaruit eigengereidheid blijkt en de omstandigheden waaronder de feiten, en dan met name de brandstichting, zijn gepleegd geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van berechting volgens het volwassenenstrafrecht. Er is geen onderbouwing te geven voor de stelling dat toepassing van het jeugdstrafrecht gelet op de ontwikkelingsfase van verdachte de meest effectieve manier is om het gedrag van verdachte positief te beïnvloeden. Sterker nog, gelet op de houding van verdachte verwacht de rechtbank meer effect van een stevige stok achter de deur in de vorm van gevangenisstraf en directe consequenties bij het overtreden van op te leggen voorwaarden. De rechtbank volgt het advies van de reclassering op dit punt dan ook niet.
Strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten geen andere straf passend is dan een gevangenisstraf. De rechtbank zal bepalen dat de duur van het onvoorwaardelijk strafdeel gelijk is aan de duur die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht en een fors voorwaardelijk strafdeel opleggen teneinde verdachte ervan te doordringen zich te weerhouden van het plegen van strafbare feiten en zich te houden aan de aanwijzingen hem te geven door of namens de reclassering. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf opleggen. Bij de duur van de taakstraf zal de rechtbank er in matigende zin rekening mee houden dat verdachte jong is en daarnaast bezig is om te werken aan zijn toekomstperspectief.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 407 dagen, waarvan 360 dagen voorwaardelijk en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. De rechtbank zal de proeftijd bepalen op 3 jaren. Daarnaast zal de rechtbank verdachte een taakstraf opleggen voor de duur van 150 uren.
De rechtbank zal als bijzondere voorwaarden stellen een meldplicht, de verplichting tot het blijven meewerken aan ambulante begeleiding, de verplichting om deel te nemen aan een cognitieve vaardigheidstraining en de verplichting zich in te spannen voor het vinden en behouden van een dagbesteding.
De rechtbank zal, anders dan door de benadeelde partij en de officier van justitie gevorderd, geen contactverbod met aangever [slachtoffer 1] stellen. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat verdachte gedurende de schorsing van zijn voorlopige hechtenis geen contact heeft gezocht met aangever en daarnaast is gebleken dat aangever uit de omgeving van Hoogeveen is verhuisd. De rechtbank ziet gelet hierop geen noodzaak tot het stellen van een contactverbod.

Benadeelde partijen

De volgende benadeelde partijen hebben de volgende vorderingen tot schadevergoeding ingediend:
18/328707-24 onder 1
- [ [slachtoffer 1] , tot een bedrag van 3.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met
wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
- [ [slachtoffer 1] als eigenaar van eenmanszaak [bedrijf] , tot een bedrag van 5.000,00 ter vergoeding
van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
18/390330-24 onder 1 en 2
- [ [slachtoffer 2] , tot een bedrag van 550,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
18/029151-25
- [ [slachtoffer 3] , tot een bedrag van 424,81 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van [slachtoffer 1] ter zake van immateriële schade en tot toewijzing van de vorderingen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering tot vergoeding van materiële schade, omdat teveel onduidelijkheid bestaat over in hoeverre materiële schade is geleden en in hoeverre deze schade in rechtstreeks verband staat tot het ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan [slachtoffer 1] toe te wijzen vergoeding wegens immateriële schade ten opzichte van het gevorderde dient te worden gematigd zodat de toe te wijzen schadevergoeding aansluit bij schadevergoeding die in vergelijkbare zaken wordt toegewezen. [slachtoffer 1] dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering tot vergoeding van materiële schade omdat op dit moment onduidelijk is welke materiële schade is geleden. De aan [slachtoffer 2] toe te wijzen vergoeding wegens immateriële schade dient ten opzichte van het gevorderde te worden gematigd omdat de vordering mede is gestoeld op angst voor de omgeving van verdachte, hetgeen niet voor verdachtes rekening komt. De raadsvrouw heeft zich tot slot op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 3] kan worden toegewezen.
Oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18/328707-24 onder 1 primair bewezen verklaarde. De rechtbank zal het gevorderde bedrag van 3.000,00 daarom toewijzen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 9 september 2024.
Eerst ter terechtzitting van 16 oktober 2025 is namens de benadeelde partij een vordering ingediend tot vergoeding van materiële schade wegens bedrijfsbeëindiging als gevolg van het onder parketnummer 18/328707-24 ten laste gelegde. Nu de rechtbank niet verzekerd acht dat de verdediging in voldoende mate in de gelegenheid is geweest om naar voren te brengen hetgeen zij ter staving van het verweer tegen de vordering kan aanvoeren en, voor zover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren, zal de rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot vergoeding van materiële schade. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte met de medeverdachte hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is. Dat betekent ook dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte hoofdelijk veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
[slachtoffer 2]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18/390330-24 onder 1 en 2 bewezen verklaarde. De rechtbank zal het gevorderde bedrag van 550,00 daarom toewijzen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 8 november 2024.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
[slachtoffer 3]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18/029151-25 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 18 september 2024.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Beslag

18/071178-24
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
4 STK Keukenartikel (Omschrijving: PL0100-2023207243-G1649499);
1 STK Keukenartikel (Omschrijving: PL0100-2023207243-G1649506);
2 STK Keukenartikel (Omschrijving: PL0100-2023207243-G1649509);
1 STK Vlindermes (Omschrijving: PL0100-2023207243-G1649510);
1 STK Wapen (Omschrijving: PL0100-2023207243-G1649511);
1 STK Zakmes (Omschrijving: PL0100-2023207243-G1649520);
1 STK Steekwapen (Omschrijving: PL0100-2023207243-G1649521);
1 STK Steekwapen (Omschrijving: PL0100-2023207243-G1649523);
5 STK Steekwapen (Omschrijving: PL0100-2023207243-G1649524);
1 STK Steekwapen (Omschrijving: PL0100-2023207243-G1649526).
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de voorwerpen opgenomen onder 4, 5 en 6 dienen te worden onttrokken aan het verkeer en de overige voorwerpen verbeurd dienen te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen over het beslag.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de voorwerpen onder 1, voor zover het twee vilmessen betreffen, 4 en 5 onttrekken aan het verkeer, nu het onder parketnummer 18/071178-24 bewezen verklaarde met betrekking tot deze voorwerpen is begaan en het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet. Ten aanzien van de overige voorwerpen, waarvan het ongecontroleerde bezit niet in strijd is met de wet, zal de rechtbank de teruggave aan verdachte gelasten. Voor deze voorwerpen zijn geen gronden voor onttrekking aan het verkeer of verbeurdverklaring aanwezig.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 36f, 47, 57, 63, 157, 266, 267, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder parketnummers 18/328707-24 onder 1 primair en onder 2, 18/390330-24,
18/071178-24 en 18/029151-25 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 407 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 360 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde meldt zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres [adres] . De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
de veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheidstraining of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
de veroordeelde blijft meewerken aan begeleiding door Stichting Exodus of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de begeleiding;
de veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

een taakstraf voor de duur van 150 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 75 dagen zal worden toegepast.
Ten aanzien van parketnummer 18/328707-24
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis
Ten aanzien van parketnummer 18/328707-24 onder 1 primair
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van immateriële schade toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer 1] te betalen:
  • het bedrag van 3.000,00 (zegge: drieduizend euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 september 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 1] ter zake van materiële schade, ingediend als eigenaar van eenmanszaak [bedrijf] , niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van 3.000,00 (zegge: drieduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 september 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 40 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van parketnummer 18/390330-24 onder 1 en 2
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 2] te betalen:
  • het bedrag van 550,00 (zegge: vijfhonderdvijftig euro). Dit bedrag bestaat uit immateriële schade;
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 november 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat te betalen een bedrag van 550,00 (zegge: vijfhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 november 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 11 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van parketnummer 18/029151-25
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 3] te betalen:
  • het bedrag van 424,81 (zegge: vierhonderdvierentwintig euro en eenentachtig eurocent). Dit bedrag bestaat uit materiële schade;
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 september 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat te betalen een bedrag van 424,81 (zegge: vierhonderdvierentwintig euro en eenentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 september 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 8 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van parketnummer 18/071178-24
Verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen voorwerpen:
4 STK Keukenartikel (Omschrijving: PL0100-2023207243-G1649499), voor zover het twee vilmessen
betreffen;
1 STK Vlindermes (Omschrijving: PL0100-2023207243-G1649510);
- 1 STK Wapen (Omschrijving: PL0100-2023207243-G1649511).
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen voorwerpen:
4 STK Keukenartikel (Omschrijving: PL0100-2023207243-G1649499), met uitzondering van twee
vilmessen;
  • 1 STK Keukenartikel (Omschrijving: PL0100-2023207243-G1649506);
  • 2 STK Keukenartikel (Omschrijving: PL0100-2023207243-G1649509);
- 1 STK Zakmes (Omschrijving: PL0100-2023207243-G1649520);
  • 1 STK Steekwapen (Omschrijving: PL0100-2023207243-G1649521);
  • 1 STK Steekwapen (Omschrijving: PL0100-2023207243-G1649523);
  • 5 STK Steekwapen (Omschrijving: PL0100-2023207243-G1649524);
  • 1 STK Steekwapen (Omschrijving: PL0100-2023207243-G1649526.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Baluah, voorzitter, mr. J. van Bruggen en mr. H.R. Eising, rechters, bijgestaan door mr. R. de Boer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 oktober 2025.
Mr. H.R. Eising is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.