ECLI:NL:RBNNE:2025:4460

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
18.017281.25
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mensenhandel en hennepteelt met criminele uitbuiting van een Vietnamese vrouw

De rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, heeft op 31 oktober 2025 een man veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden voor het in vereniging plegen van mensenhandel en medeplegen van hennepteelt. De rechtbank acht bewezen dat de man samen met anderen zich schuldig heeft gemaakt aan de criminele en arbeidsuitbuiting van een Vietnamese vrouw, die in de loods woonde en werkte waar de verdachte en zijn medeverdachten een hennepstekkerij hadden. De zaak kwam aan het licht na een politie-inval op 16 december 2020, waarbij de vrouw en andere Vietnamese personen in de loods werden aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van de vrouw, die illegaal in Nederland verbleef en geen eigen inkomsten of woonruimte had. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk was, en oordeelde dat er geen sprake was van een uitzonderlijke situatie die dat zou rechtvaardigen. De rechtbank achtte de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar, ondanks tegenstrijdigheden, en concludeerde dat de verdachte een belangrijke rol speelde in de hennepstekkerij. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van twaalf maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.017281.25
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 31 oktober 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1962 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 oktober 2025. Het onderzoek is gesloten op 31 oktober 2025. Verdachte is niet verschenen; wel is op 9 oktober 2025 verschenen mr. P.Th. van Jaarsveld, advocaat te Groningen, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr.
S.M von Bartheld.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 3 oktober 2020 tot en met 16 december 2020 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een ander, te weten [slachtoffer 1] , door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie
heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 1] (sub 1°) en/of
heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of diens mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (sub 4°) en/of
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die ander, te weten die [slachtoffer 1] (sub 6°),
immers heeft hij, verdachte en/of (met) diens mededader(s):
  • die [slachtoffer 1] naar een hennepstekkerij gebracht en/of tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat zij in die hennepstekkerij werkzaamheden moest verrichten en/of daarvoor die [slachtoffer 1] niet betaald en/of
  • tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat zij niet naar buiten mocht en/of
  • die [slachtoffer 1] in een ruimte laten verblijven waar zij niet beschikte over een (Westers) toilet en/of verwarming,
terwijl die [slachtoffer 1] niet over eigen inkomsten en/of woonruimte en/of een verblijfsstatus in Nederland beschikte en/of de Nederlandse taal niet spreekt en/of aldus gebruik heeft gemaakt van de afhankelijksheids- en/of kwetsbare positie van
die [slachtoffer 1] , waardoor die [slachtoffer 1] zich niet kon en/of durfde te verzetten tegen en/of onttrekken aan die uitbuiting door hem, verdachte en/of diens mededaders;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 6] en/of (een) ander(en) in of omstreeks de periode van 3 oktober 2020 tot en met 16 december 2020 te [plaats] , althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
A. een ander, te weten [slachtoffer 1] , door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie
  • heeft/hebben geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 1] (sub 1°)en/of
  • heeft/hebben gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of diens mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (sub 4°) en/of
opzettelijk voordeel heeft/hebben getrokken uit de uitbuiting van die ander, te weten die [slachtoffer 1] (sub 6°),
immers heeft/hebben die [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 6] en/of (met) diens mededader(s):
  • die [slachtoffer 1] naar een hennepstekkerij gebracht en/of tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat zij in die hennepstekkerij werkzaamheden moest verrichten en/of daarvoor die [slachtoffer 1] niet betaald en/of
  • tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat zij niet naar buiten mocht en/of
  • die [slachtoffer 1] in een ruimte laten verblijven waar zij niet beschikte over
een (Westers) toilet en/of verwarming,
terwijl die [slachtoffer 1] niet over eigen inkomsten en/of woonruimte en/of een
verblijfsstatus in Nederland beschikte en/of de Nederlandse taal niet spreekt en/of aldus gebruik heeft gemaakt van de afhankelijksheids- en/of kwetsbare positie van die [slachtoffer 1] , waardoor die [slachtoffer 1] zich niet kon en/of durfde te verzetten tegen en/of onttrekken aan die uitbuiting door die [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 6] en/of diens mededaders,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 3 oktober 2020 tot en met 16 december 2020, te [plaats] , althans in Nederland, opzettelijk gelegenheid en/of heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door:
  • een geldbedrag beschikbaar te stellen voor het opzetten van de hennepstekkerij en/of
  • die [slachtoffer 1] te werk gesteld en/of laten stellen in de hennepstekkerij en/of
  • die [slachtoffer 1] instructies te geven voor het verzorgen van de hennepplanten/-stekken.
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot en met 16 december 2020 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 3.790 hennepstekken en 353 moederplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat op het uittreksel van de justitiële documentatie van verdachte staat vermeld dat de zaak tegen verdachte is geseponeerd. Op grond van lid 4 van artikel 255 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan een onderzoek na een sepot slechts worden heropend na een machtiging door de rechter-commissaris, waarvan niet is gebleken. Door de zaak toch opnieuw aan te brengen, is sprake van strafvervolging van hetzelfde feit, hetgeen in strijd is met artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr),
ne bis in idem.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak slechts in uitzonderlijke gevallen sprake kan zijn van niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, namelijk als het verzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren een ernstige inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte tekort is gedaan aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak.
In uitzonderlijke situaties is niet-ontvankelijkheid als rechtsgevolg op overheidsoptreden ook mogelijk wanneer het gaat om handelen in strijd met de grondslagen van het strafproces, waardoor het wettelijk stelsel in de kern wordt geraakt.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval geen sprake van een dergelijke uitzonderlijke situatie.
In de eerste plaats constateert de rechtbank dat op de justitiële documentatie van verdachte enkel een sepotgrond (“onvoldoende bewijs”, beslissing op 17 december 2020) is vermeld ten aanzien van het Opiumwet-feit; het verweer kan in die zin dus slechts betrekking hebben op feit 2, en niet op feit 1, mensenhandel.
Voorts is ingevolge artikel 255 Sv vereist dat een beslissing om niet te vervolgen aan de verdachte is betekend. De rechtbank constateert dat niet is gebleken dat dit is gebeurd.
Ook indien dit anders was geweest, is de rechtbank van oordeel dat niet is gesteld, noch gebleken dat verdachte hiermee is geschaad in zijn belangen. De rechtbank overweegt dat de rechter-commissaris weliswaar geen machtiging heeft afgegeven tot heropening van het onderzoek zoals bedoeld in artikel 255 Sv, maar zij heeft op 7 maart 2023 wel een Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot verdachte uitgevaardigd in verband met onder meer het kweken van hennepstekken. Dit maakt dat de rechtbank boven alle twijfel verheven acht dat de rechter-commissaris ook een machtiging zou hebben afgegeven tot heropening van het onderzoek indien dit nodig zou zijn geweest in verband met een (aan verdachte betekende) sepotbeslissing.
Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd of anderszins aannemelijk zijn geworden, die zouden moeten leiden tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, is het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.
Beoordeling van het bewijs
Inleiding
Op 16 december 2020 doet de politie een inval in een loods in [plaats] op het terrein van medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ). In de loods blijkt een hennepstekkerij te zitten die sinds de zomer van 2020 in werking is en is opgebouwd door medeverdachten [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) en [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ). In en rondom de loods worden op 16 december 2020 vier Vietnamese personen aangetroffen, waaronder verdachte, medeverdachte [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ) en aangeefster [aangeefster] (hierna: aangeefster).
Laatstgenoemde blijkt illegaal in Nederland te zijn en verklaart onmiddellijk dat zij in de loods woonde. Later verklaart zij dat ze van verdachte en medeverdachten in de loods moest blijven en voor de hennepstekken moest zorgen.
De politie heeft verdachte in december 2020 niet lang vastgehouden. Toen het onderzoek in januari 2022 was afgerond, heeft de politie/officier van justitie er in het belang van de voortgang van de zaken van de aangehouden medeverdachten voor gekozen om verdachte - die in Tsjechië woont - aanvankelijk niet (alsnog) aan te houden. Na veroordeling van de medeverdachten in 2023 is alsnog een Europees aanhoudingbevel tegen verdachte uitgevaardigd, waarna verdachte naar Nederland is overgebracht, nogmaals is verhoord en zijn zaak alsnog bij de rechtbank is aangebracht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feiten 1 primair en 2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van feiten 1 en 2. De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster onbetrouwbaar zijn en niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, daarbij onder meer wijzend op tegenstrijdigheden in haar verklaringen en op via Facebook Messenger verstuurde berichten tussen aangeefster en [medeverdachte 4] .
Met betrekking tot feit 1 heeft de raadsman primair aangevoerd dat er geen sprake was van uitbuiting van aangeefster en subsidiair dat verdachte hierin geen aandeel heeft gehad. Aangeefster noemt de naam van verdachte pas in een laat stadium. Wanneer in chatberichten over “H” wordt gesproken, hoeft dit niet over verdachte te gaan.
Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte woonachtig is/was in Tsjechië en dat hij gedurende een aantal maanden tijd slechts ca. negen dagen in de hennepstekkerij is geweest. Hij heeft dan ook geen hoofdrol kunnen spelen en kan niet als medepleger worden aangemerkt.
Oordeel van de rechtbank
De betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster
Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster is van belang of deze consistent en logisch zijn. Hierbij acht de rechtbank van belang of de verklaringen voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen.
De rechtbank acht de verklaringen van aangeefster in grote lijnen consistent en logisch. Dat aangeefster aanvankelijk niet belastend heeft verklaard over verdachte en [medeverdachte 4] en dat zij (ook) vriendschappelijke berichten met [medeverdachte 4] heeft uitgewisseld, maakt niet dat haar verklaringen (in het geheel) niet betrouwbaar zijn.
De rechtbank constateert dat de verklaringen van aangeefster op een groot aantal punten worden ondersteund door andere (objectieve) bewijsmiddelen. Uit de locatiegegevens van de telefoon van aangeefster kan worden afgeleid dat zij gedurende een onafgebroken periode van ongeveer drie en vervolgens vier weken in de loods heeft verbleven. De verklaring van onder meer medeverdachte [medeverdachte 5] bevestigt dat aangeefster in de loods aanvankelijk haar behoefte moest doen op een emmer. De verklaringen van onder meer medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] ondersteunen de kern van de verklaringen van aangeefster inhoudend dat verdachte en [medeverdachte 4] hebben geïnvesteerd in de hennepstekkerij en een sturende rol hadden. De rechtbank heeft tevens acht geslagen op de vele chatberichten die het dossier bevat, onder meer op het berichtenverkeer tussen verdachte en aangeefster en tussen verdachte en [medeverdachte 4] . Uit dit alles blijkt dat verdachte - in tegenstelling tot wat hij heeft verklaard - wel degelijk een belangrijke rol speelde in de hennepstekkerij en bij het tewerkstellen van aangeefster.
De rechtbank constateert dat de verklaringen van aangeefster niet op alle punten (volledig) worden ondersteund door andere bewijsmiddelen of zelfs worden tegengesproken door objectieve gegevens (zoals het aantreffen van een mobiele telefoon, waarvan aangeefster het bezit aanvankelijk heeft ontkend). Dit kan naar het oordeel van de rechtbank verklaard worden door de lastige positie waarin aangeefster zich bevond. Zij is aanvankelijk immers zelf aangemerkt als verdachte en mogelijk meende ze er belang bij te hebben om haar situatie (nog) kwetsbaarder te doen voorkomen en/of de rol van verdachte en de medeverdachten kwalijker te maken. Bovendien was aangeefster illegaal en onbekend in Nederland, wat met zich mee kan brengen dat zij zich aanvankelijk niet veilig voelde om volledig te verklaren.
Het voert naar het oordeel van de rechtbank dan ook te ver om te stellen dat de verklaringen van aangeefster in het geheel als onbetrouwbaar en niet bruikbaar voor het bewijs te beschouwen, vooral gelet op de mate van steun die zij vinden in andere bewijsmiddelen. De rechtbank acht de verklaringen van aangeefster in de kern en voor zover deze worden ondersteund door andere bewijsmiddelen dan ook betrouwbaar en zal deze als bewijsmiddel gebruiken.
Beoordeling van feit 1 (mensenhandel) en 2 (hennepteelt)
De rechtbank acht in ieder geval - op grond van de in de voetnoten opgenomen bewijsmiddelen1 - wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde; kort gezegd medeplegen van het telen van hennep.
Daartoe overweegt de rechtbank dat de politie op 18 december 2020 in de loods van medeverdachte [medeverdachte 1] in [plaats] 3.790 hennepstekken en 353 hennepplanten (zogenoemde moederplanten) aantrof. Verdachte en aangeefster bevonden zich op dat moment in de kweekruimte van de loods.2 De hennepstekkerij was aanvankelijk in de zomer van 2020 opgezet door [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] . Omdat het niet goed ging, hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hulp gevraagd bij de [shop] . Via de [shop] kwamen ze in contact met [medeverdachte 6] en iemand die “ [bijnaam verdachte 1] ” of “ [bijnaam verdachte 2] ” wordt genoemd; hiermee wordt verdachte bedoeld.3 Het telefoonnummer van [eigenaar growshop] , de eigenaar van een [shop] , is ook opgeslagen in de telefoon van verdachte.4
Verdachte investeerde 10.000,- in de hennepstekkerij.56 Verdachte vroeg [medeverdachte 4] om 5.000,00 te lenen om een generator te huren in de hoop zijn kapitaal terug te krijgen. [medeverdachte 4] stemde hiermee in.7 [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] hielden zich bezig met de planten en de aankoop van de benodigde spullen. [medeverdachte 4] besloot wanneer en voor welke prijs de stekjes verkocht zouden worden.8 Aangeefster verbleef in de loods en heeft (ook) voor de planten gezorgd. Ze kreeg hiervoor instructies.910 Verdachte kwam regelmatig in de loods.1112 Hij en [medeverdachte 4] haalden ook stekjes op voor de verkoop.13
De vraag of verdachte een hoofdrol in de hennepstekkerij speelde - volgens de raadsman niet - is niet doorslaggevend voor beantwoording van de vraag of sprake is van medeplegen, maar dient in de ogen van de rechtbank gelet op het voorgaande wel degelijk positief te worden beantwoord. Dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachten die gericht was op - kort gezegd - het telen van hennep staat in ieder geval vast. Verdachte heeft met zijn geld, contacten en handelingen een dusdanige materiële en intellectuele bijdrage geleverd dat de rechtbank medeplegen van feit 2 bewezen acht.
Met betrekking tot de onder 1 ten laste gelegde mensenhandel in de vorm van criminele uitbuiting/arbeidsuitbuiting van aangeefster overweegt de rechtbank als volgt.
De beantwoording van de vraag of sprake is van 'uitbuiting' in de zin van artikel 273f, eerste lid, Sr in zaken waarin gedragingen gericht zijn op uitbuiting in arbeid of diensten van een ander (anders dan seksuele uitbuiting van die ander) sterk is verweven met de omstandigheden van het geval, waarbij onder meer betekenis toekomt aan de aard en duur van de tewerkstelling of de te verrichten activiteit, de
beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd.14
Voor oogmerk van uitbuiting is vereist dat het handelen van verdachte, naar hij of zij moet hebben beseft, als noodzakelijk en dus gewild gevolg meebracht dat de ander door hem of haar werd of zou kunnen worden uitgebuit.
Tot slot overweegt de rechtbank dat instemming van het slachtoffer met de uitbuiting niet in de weg staat aan een bewezenverklaring wanneer er sprake is van gebruik van dwangmiddelen.
De rechtbank leidt uit de in de voetnoten opgenomen bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 6] (hierna: [medeverdachte 6] ) zijn in september 2020 door de hen toen nog onbekende [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] benaderd voor hulp bij de stekkerij, die tot dat moment niet goed liep.15 Verdachte is een bekende van zowel medeverdachte [medeverdachte 4] als aangeefster. Verdachte brengt aangeefster, die aanvankelijk in België verbleef, naar [medeverdachte 4] in Amsterdam, in wiens woning zij tijdelijk mag verblijven.16 Daarna wordt aangeefster naar de loods gebracht om te werken.17 Dit was in ieder geval vóór 16 september, getuige een WhatsApp-gesprek op die dag tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] inhoudend dat “de vrouw” alles heeft weggeknipt en de stekjes niet terugkomen.18 Van 5 september 2020 tot en met 16 december 2020 straalt de telefoon van verdachte de mast in [plaats] 116 keer aan.19
Vanaf ongeveer 20 oktober tot 10 november 2020 en van 17 november tot en met 16 december 2020 straalt de telefoon van aangeefster onafgebroken de mast in [plaats] aan.20 Hieruit en uit de verklaringen van onder meer [medeverdachte 5] , roepnaam [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5] )3 en [medeverdachte 3]21, leidt de rechtbank af dat aangeefster in ieder geval in die periodes permanent in de loods verblijft.
De rechtbank overweegt als volgt met betrekking tot de voor uitbuiting relevante omstandigheden, te weten de aard en duur van de tewerkstelling of de te verrichten activiteit, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte wordt behaald.
- De aard en duur van de werkzaamheden
Er was sprake van het verzorgen van hennepstekken, zijnde illegale werkzaamheden, die aangeefster gedurende een periode van ongeveer drie maanden heeft verricht.
- De beperkingen voor aangeefster
Aangeefster verbleef in de loods onder mensonterende omstandigheden. Aanvankelijk was er geen Westers toilet en deed een stoel met een gat erin en daaronder een emmer dienst als toilet.222324Vanaf 13 oktober 2020 stond er tevens een cabine met daarin een douche en een toilet.25 Verdachte heeft dit (via [medeverdachte 6] ) door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] laten regelen.262728 Daarna verbleef aangeefster in totaal ongeveer zeven weken (met een tussenpauze van een week) onafgebroken in de loods, waar zij sliep in een caravan. Zij mocht de loods (s avonds) niet verlaten, omdat de buren van [medeverdachte 1] haar dan zouden kunnen zien.29
Aangeefster vond het saai in de loods.3 Het was (relatief) donker in de loods en de temperatuur was er ongeveer gelijk aan de buitentemperatuur. In de caravan stond weliswaar een kacheltje, maar de stroom in de caravan was zeer brandgevaarlijk aangelegd.30 Ook viel de stroom wel eens uit; aangeefster was dan afhankelijk van anderen (de medeverdachten) om dit op te lossen.3132 Ook was zij afhankelijk van anderen voor vervoer, eten en beltegoed. Verdachte bracht geregeld eten en spullen en [medeverdachte 4]
kocht beltegoed voor haar.3334
Aangeefster had bij [slachtoffer 1] aangegeven dat verdachte en [medeverdachte 6] haar te weinig te eten gaven.35
Doordat aangeefster (mede) verantwoordelijk was voor de verzorging van hennepplanten - een illegale handeling - werd zij blootgesteld aan het risico van strafvervolging, met alle mogelijke consequenties van dien.
Aangeefster deelde gedurende de ten laste gelegde periode niet mee in de opbrengst van hennepstekkerij.36 Hoewel [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] hebben verklaard dat dat wel de bedoeling was, blijkt nergens uit dat dit in de drie maanden dat aangeefster in de loods heeft gewerkt ook daadwerkelijk is gebeurd. [medeverdachte 6] heeft verklaard dat zij niet daadwerkelijk betaald heeft gekregen.37 Als in WhatsApp-berichten werd gesproken over verdeling van de opbrengst, werd aangeefster daarin ook niet genoemd.38
Verdachte, noch een van de medeverdachten of overige betrokkenen heeft verklaard dat hij/zij haar daadwerkelijk zelf heeft betaald uit de opbrengst of dat hij/zij de verdiensten van aangeefster voor haar bewaarde. Aangeefster had op het moment van aanhouding op 16 december 2020 slechts 30 euro bij zich.39 Gelet op haar onafgebroken aanwezigheid in de loods in de vier voorafgaande weken, kon zij eventuele verdiensten moeilijk hebben uitgegeven.
- Het economisch voordeel voor verdachte
Uit de verklaringen van aangeefster40 en [medeverdachte 5] volgt dat er met regelmaat hennepstekken werden opgehaald voor de verkoop. Dit gebeurde aanvankelijk door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , maar later door [medeverdachte 4] en verdachte, onder meer vlak voor de aanhouding op 16 december 2020.41 Dit blijkt ook uit het aantreffen van een op 15 december 2020 met de telefoon van [medeverdachte 4] gemaakte foto van dozen met hennepstekjes, genomen in de loods,42 alsmede uit berichten waarin wordt gesproken over het opnieuw verdelen van de verdiensten.43 Het kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet anders dan dat er middels de verkoop van stekken geld is verdiend aan de hennepstekkerij en dus aan de onbetaalde arbeid van aangeefster en dat verdachte dit (ook) heeft ontvangen. Verdachte had immers als doel om (minstens) zijn geïnvesteerde geld terug te verdienen en had met dit doel [medeverdachte 4] ook benaderd om hem geld te lenen.44
De voorgaande omstandigheden afwegend, daarbij zwaar tillend aan de beperkingen voor aangeefster, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van uitbuiting van aangeefster.
Zoals reeds overwogen, staat eventuele instemming van een slachtoffer - waarvan volgens de verdediging sprake was - met de uitbuiting niet in de weg aan een bewezenverklaring indien de verdachte gebruik heeft gemaakt van dwangmiddelen. De rechtbank is van oordeel dat dat het geval is en verdachte gebruik heeft gemaakt van de dwangmiddelen misbruik van een kwetsbare positie en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht
De rechtbank overweegt hiertoe dat aangeefster illegaal in Nederland was en de Nederlandse en Engelse taal niet sprak. Zij had eerder in hennepkwekerijen gewerkt in België en Engeland en daar was de situatie nog erger dan in de loods.45 Aangeefster was dan ook allang blij dat zij een dak boven haar hoofd had en te eten kreeg, hetgeen veelzeggend is met betrekking tot haar situatie.46 Vanaf het moment dat aangeefster in de loods verbleef, was zij volledig afhankelijk van anderen als het ging om vervoer, eten en beltegoed. Zij kon niet alleen gelet op haar illegale status, maar ook praktisch gezien dus geen kant op zonder verdachte of de medeverdachten. Zij verkeerde naar het oordeel van de rechtbank dan ook in een kwetsbare, afhankelijke positie van verdachte en de medeverdachten.
Verdachte werd gezien als een van de bazen van de hennepstekkerij. Hij had in de hennepstekkerij geïnvesteerd en had aangeefster en [medeverdachte 4] er vervolgens bij betrokken. Aangeefster werkte
voor verdachte.47 Zowel verdachte48 als [medeverdachte 4] gaf aangeefster opdrachten.4950 Verdachte en [medeverdachte 4] hadden onderling ook contact over aangeefster.51 Verdachte en [medeverdachte 4] hadden naar het oordeel van de rechtbank dan ook overwicht op aangeefster.
Voor een bewezenverklaring van de dwangmiddelen misbruik van een kwetsbare positie en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht is volgens vaste jurisprudentie van belang of verdachte op de hoogte was van de voor die kwetsbare positie en dat overwicht relevante omstandigheden. Naar het oordeel van de rechtbank was verdachte dat. Hij kende aangeefster en was degene die haar naar Nederland bracht en zorgde dat ze in de loods terechtkwam. Verdachte kende de omstandigheden in de loods en was ervan op de hoogte dat aangeefster geen geldige (verblijfs)documenten had52 en (dus) illegaal in Nederland was.
Gelet op al hetgeen dat hiervoor is overwogen, moet verdachte hebben beseft dat aangeefster werd uitgebuit en was dus sprake van oogmerk van uitbuiting. Door onder de geschetste omstandigheden aangeefster naar de hennepstekkerij te brengen en daar te laten werken zonder haar te betalen, hield hij aangeefster in haar benarde positie, teneinde er zelf beter van te worden.
Concluderend acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde mensenhandel bewezen ten aanzien van alle sub-onderdelen. De rechtbank acht het plegen in vereniging samen met anderen bewezen, nu sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met in ieder geval [medeverdachte 4] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Er was sprake van een gezamenlijke uitvoering en gezamenlijk gewin, waaraan verdachte zowel een intellectuele als een materiële bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij in de periode van 3 oktober 2020 tot en met 16 december 2020 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen,
A. een ander, te weten [slachtoffer 1] , door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie
  • heeft geworven en vervoerd en gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 1] (sub 1°) en
  • heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (sub 4°) en
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die ander, te weten die [slachtoffer 1] (sub 6°),
immers heeft hij, verdachte en/of (met) diens mededader(s):
  • die [slachtoffer 1] naar een hennepstekkerij gebracht en tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat zij in die hennepstekkerij werkzaamheden moest verrichten en daarvoor die [slachtoffer 1] niet betaald en
  • tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat zij niet naar buiten mocht en
  • die [slachtoffer 1] in een ruimte laten verblijven waar zij niet beschikte over een Westers toilet en verwarming,
terwijl die [slachtoffer 1] niet over eigen inkomsten en woonruimte en een verblijfsstatus in Nederland beschikte en de Nederlandse taal niet spreekt en aldus gebruik heeft gemaakt van de afhankelijksheids- en kwetsbare positie van die [slachtoffer 1] , waardoor die [slachtoffer 1] zich niet kon of durfde te verzetten tegen en/of onttrekken aan die uitbuiting door hem, verdachte en diens mededaders;
hij in de periode van 1 juni 2020 tot en met 16 december 2020 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [adres] een hoeveelheid van 3.790 hennepstekken en 353 moederplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
primair Mensenhandel, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 primair en 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf vijftien maanden. De officier van justitie acht een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden passend voor de feiten, maar past een maand aftrek toe gelet op het forse tijdsverloop, hetgeen een eis van vijftien maanden gevangenisstraf oplevert.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf ten hoogste gelijk aan de duur van het voorarrest. Er is sprake van
undue delayen verdachte heeft in 2024 vier maanden vastgezeten in het kader van de overleveringsdetentie. Tevens dient te worden meegewogen dat verdachte geen leidinggevende rol heeft gespeeld en dat verdachte buiten deze zaak niet met de Nederlandse justitie in aanraking is geweest.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 januari 2025, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededaders gedurende enkele maanden beziggehouden met de teelt van hennepstekken in een loods in [plaats] . In (een caravan in) die loods verbleef een vrouw gedurende ongeveer zeven weken permanent (met eenmalig een onderbreking van een week) om voor de hennepstekken te zorgen. De leefomstandigheden in de loods waren mensonterend. Het was er koud en donker en aanvankelijk deed een stoel met een gat in de zitting en daaronder een emmer dienst als toilet. Vanaf enig moment was de loods voorzien van een toilet en een douchecabine.
Het slachtoffer was illegaal in Nederland, kon geen kant op en was afhankelijk van verdachte en zijn mededaders voor huisvesting, eten, vervoer en beltegoed. Verdachte heeft van die situatie misbruik gemaakt en heeft zich schuldig gemaakt aan uitbuiting.
De (doorgaans kwetsbare) slachtoffers van uitbuiting hebben in de regel langere tijd last van de psychische gevolgen van de uitbuiting. Dat dit ook in onderhavige zaak het geval is, volgt onder meer uit de schriftelijke slachtofferverklaring.
Ten aanzien van de hennepstekkerij overweegt de rechtbank dat hennep de voor de volksgezondheid schadelijke stof THC bevat en daarom door de wetgever op de bij de Opiumwet behorende lijst II geplaatst. Daarbij komt dat dergelijke (illegale) handel de samenleving onveiliger maakt door de criminaliteit die daardoor wordt gegenereerd. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij zich bij zijn handelwijze kennelijk alleen heeft laten leiden door zijn hang naar financieel gewin.
De rechtbank weet weinig over verdachte. Hij woont in Tsjechië, is niet ter zitting verschenen en de reclassering heeft geen contact met hem gehad. De rechtbank constateert dat verdachte voor en na onderhavige feiten niet (meer) met de Nederlandse justitie in aanraking is geweest.
Gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zonder meer op zijn plaats.
Voor wat betreft de hoogte van de gevangenisstraf overweegt de rechtbank in de eerste plaats dat er geen LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting zijn bij arbeidsuitbuiting en/of criminele uitbuiting. De rechtbank weegt daarom de aard en duur van de uitbuiting en de (leef)omstandigheden af en acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden voor dit feit passend en geboden.
Voor het met een zekere mate van professionaliteit telen van hennep met als kennelijk doel de verkoop van de geoogste planten geldt volgens de LOVS-oriëntatiepunten als uitgangspunt een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. Nu het in het onderhavige geval een
veelvoud van dit aantal planten (> 4.000) is aangetroffen en er gedurende de pleegperiode meerdere malen volgroeide hennepstekken zijn verkocht, sluit de rechtbank aan bij het oriëntatiepunt voor het aanwezig hebben van tussen de 25 en 250 kilo hennep, te weten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.
Opgeteld levert dit een gevangenisstraf van zestien maanden op. De rechtbank ziet in het grote tijdsverloop tussen de aanhouding van verdachte in december 2020 en de behandeling van de zaak in 2025 aanleiding om strafkorting van vier maanden toe te passen.
Het standpunt van de raadsman inhoudend dat verdachte geen leidinggevende rol heeft gehad, wat (ook) strafmatigend zou moeten werken, deelt de rechtbank niet. Zoals uiteengezet met betrekking tot de feiten heeft verdachte geïnvesteerd in de hennepstekkerij, hier actief aan meegewerkt en heeft hij ervoor gezorgd dat het slachtoffer in de hennepstekkerij kon worden uitgebuit. Zijn rol is bepaald niet gering en strafvermindering om deze reden is dan ook niet op zijn plaats.
De rechtbank zal dan ook een gevangenisstraf van twaalf maanden aan verdachte opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Bij de tenuitvoerlegging dient de overleveringsdetentie in mindering te worden gebracht.
Benadeelde partij
[aangeefster] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 5.700,00 ter vergoeding van materiële schade en 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Ten aanzien van de materiële schade, te weten misgelopen inkomsten voor de werkzaamheden in de hennepkwekerij, is aangevoerd dat de criminele aard van de werkzaamheden niet in de weg staat aan vergoeding van de schade. Hierbij is verwezen naar een arrest van Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 28 november 2023; Krachunova versus Bulgarije.
Ter zitting hebben de raadslieden van de benadeelde partij, mr. J.M. Walther en mr. T. Barnasconi, met betrekking tot de immateriële schade aangevuld dat indien de rechtbank geen immateriële schade meer aanwezig acht omdat de benadeelde partij reeds een voorschot heeft ontvangen naar aanleiding van de aan de in 2023 veroordeelde medeverdachten opgelegde schadevergoedingsplicht voor 5.000,-, de vordering wordt bijgesteld in die zin dat van verdachte nog 1.000,00 wordt gevorderd en de totale immateriële schade dus
6.000,- heeft bedragen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair de afwijzing van de vordering bepleit.
Met betrekking tot de materiële schade heeft de raadsman aangevoerd dat de zaak waarover het EHRM oordeelde, zag op prostitutiewerk en niet op werkzaamheden in de hennepteelt die per definitie strafbaar zijn. Subsidiair is de raadsman van mening dat de berekening van de hoogte van de gederfde inkomsten een te grote belasting van het strafrecht vormt.
Met betrekking tot de immateriële schade heeft de raadsman aangevoerd dat de gevorderde
5.000,00 reeds middels een voorschot is vergoed en dat er derhalve geen schade meer resteert. Indien verdachte alsnog 1.000,00 zou moeten vergoeden, zou de benadeelde partij meer ontvangen dan het bedrag waarop haar schade is begroot.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de gevorderde materiële constateert de rechtbank dat dit ziet op misgelopen inkomsten uit het verrichten van werkzaamheden in een hennepstekkerij. De rechtbank is van oordeel dat de onderliggende afspraak tot betaling (of delen in de opbrengsten van de hennepstekkerij) nietig is ingevolge artikel 3:40 BW, nu dergelijke criminele activiteiten - in tegenstelling tot sommige andere bij wet verboden prestaties53 - onmiskenbaar in strijd zijn met de openbare orde. Nakoming van de afspraak middels het alsnog betalen van aangeefster voor haar werkzaamheden kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet via deze weg alsnog worden afgedwongen. Het arrest van het EHRM waarop de raadslieden van de benadeelde partij hebben gewezen, Krachunova versus Bulgarije, maakt dit niet anders. De rechtbank is - met de raadsman van verdachte - van oordeel dat de Bulgaarse casus wezenlijk anders is dan de onderhavige zaak. De eiseres in de zaak van het EHRM verrichtte onder dwang prostitutiewerk, waarbij de opbrengsten naar de pooier gingen in plaats van naar de eiseres. Nu
prostitutiewerk op zichzelf bezien geen illegale activiteit, is het terugbetalen van de verdiensten aan het Bulgaarse slachtoffer onvergelijkbaar met het betalen van loon voor illegale arbeid aan de benadeelde partij in de onderhavige zaak. De rechtbank wijst de vordering op het punt van materiële schade dan ook af.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat aangeefster immateriële schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde. Het gevorderde bedrag van 5.000,00 komt de rechtbank redelijk voor en - gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek - schat de rechtbank de hoogte van de immateriële schade van de benadeelde partij dan ook op 5.0000,00.
Dat de benadeelde partij via een voorschotregeling al een bedrag heeft ontvangen, betekent niet dat er geen schade meer is. Het voorschot betreft immers geen definitieve toekenning van het gevorderde bedrag.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachten deze al hebben betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 57 en 273f van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en overleveringsdetentie heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [aangeefster] te betalen:
  • het bedrag van 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 december 2020 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van [aangeefster] voor het overige af.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [aangeefster] aan de Staat te betalen een bedrag van 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 december 2020 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 60 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Spooren, voorzitter, mr. S.T. Kooistra en mr. R.B. Maring, rechters, bijgestaan door mr. C.L. van der Woude, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 oktober 2025.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1. Wanneer in de voetnoten wordt verwezen naar een dossier wordt telkens bedoeld het dossier
NNRCC20024 MASAYA, gesloten op 23 januari 2022.
2 2 Het proces-verbaal aantreffen hennepstekkerij d.d. 17 december 2020, p.894 e.v. van het dossier.
3 Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] d.d. 22 april 2021, p.2669 e.v. van het dossier.
4 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 februari 2021, p.257 e.v. van het dossier.
5 Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 5] d.d. 2 juni 2021, p.2861 e.v. van het dossier.
6 Door [medeverdachte 3] gestuurde WhatsApp-berichten met als inhoud “wij geven geld terug aan tante
en jou en snor” en “wij geen (
de rechtbank begrijpt: geven) tante geld terug en jou man en snor 10 k”,
p.350 van het dossier.
7 Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 4] d.d. 7 oktober 2021, p.2934 e.v. van het dossier.
8 Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 5] d.d. 6 oktober 2021, p.3014 e.v. van het dossier.
9 Het proces-verbaal van verhoor van [aangeefster] d.d. 15 december 2021, p.186 e.v. van het dossier.
10 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 februari 2021, p.456 e.v. van het dossier.
11 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 april 2021, p.865 e.v. van voornoemd dossier.
12 Het proces-verbaal van verhoor van [aangeefster] d.d. 15 december 2021, p.186 e.v. van het dossier.
13 Het proces-verbaal van verhoor van [aangeefster] d.d. 15 december 2021, p.186 e.v. van het dossier.

14.ECLI:NL:HR:2009:BI7099

15 Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] d.d. 22 april 2021, p.2669 e.v. van het dossier.
16 Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 4] d.d. 7 oktober 2021, p.2934 e.v. van het dossier.
17 Het proces-verbaal van verhoor van [aangeefster] d.d. 8 april 2021, p.164 e.v. van het dossier.
18 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 april 2021, p.397 e.v. van het dossier.
19 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 mei 2021 p.874 e.v. van voornoemd dossier.
20 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 mei 2021 p.874 e.v. van voornoemd dossier.
21 Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 3] d.d. 14 april 2021, p.2713 e.v. van het dossier.
22 Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 5] d.d. 6 oktober 2021, p.3014 e.v. van het dossier.
23 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 januari 2021, p.1023 e.v. voornoemd dossier.
24 Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 3] d.d. 14 april 2021, p.2713 e.v. van voornoemd
dossier.
25 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 januari 2021, opgenomen p.810 e.v. van het dossier.
26 Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 6] d.d. 2 juni 2021, p.2861 e.v. van het dossier.
27 Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 4] d.d. 7 oktober 2021, opgenomen op p.2934 e.v.
van voornoemd dossier.
28 Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2] d.d. 14 april 2021, p.2638 e.v.
van het dossier.
29 De verklaring van [medeverdachte 3] , afgelegd bij de rechter-commissaris op 9 november 2022.
30 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 januari 2021, p.1023 e.v. van het dossier.
31 Het proces-verbaal van verhoor [aangeefster] d.d. 27 januari 2021, p.149 e.v. van het dossier.
32 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 januari 2021, p.1020 e.v. van het dossier.
33 Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 6] d.d. 2 juni 2021, p.2861 e.v. van het dossier.
34 De op p.493 van voornoemd dossier opgenomen WhatsApp-berichten van 10 december 2020 vanaf
12:17:02 uur.
35 Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 4] d.d. 7 oktober 2021, p.2934 e.v. van voornoemd
dossier.
36 Het proces-verbaal van verhoor van [aangeefster] d.d. 15 december 2021 p.186 e.v. van het dossier.
37 Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 6] d.d. 2 juni 2021, p.2861 e.v. van het dossier.
38 Het door [medeverdachte 4] op 7 december 2020 gestuurde WhatsApp-bericht met als inhoud “Vanaf nu,
van de 100 krijgt de eigenaar van de winkel 40, 20 verkopen, 4 (
de rechtbank begrijpt: 40) trek ik elke keer af voor mijn documenten tot wanneer alles afbetaald is, gaan wij dan verder.”
39 Het proces-verbaal van relaas d.d. 20 december 2021, p.1163 van het dossier.
40 Het proces-verbaal van verhoor [aangeefster] d.d. 15 december 2021 p.186 e.v. van het dossier.
41 Het proces-verbaal van verhoor [aangeefster] d.d. 15 december 2021 p.186 e.v. van het dossier.
42 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 februari 2021, p.456 e.v. van voornoemd dossier.
43 Het door [medeverdachte 4] op 7 december 2020 gestuurde WhatsApp-bericht met als inhoud “Vanaf nu,
van de 100 krijgt de eigenaar van de winkel 40, 20 verkopen, 4 (
de rechtbank begrijpt: 40) trek ik elke keer af voor mijn documenten tot wanneer alles afbetaald is, gaan wij dan verder.”
44 Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 4] d.d. 7 oktober 2021, p.2934 e.v. van het dossier.
45 Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 5] d.d. 7 oktober 2021, p.3044 e.v. van het dossier.
46 De verklaring van [aangeefster] , afgelegd bij de rechter-commissaris op 1 december 2022.
47 De verklaring van [medeverdachte 6] , afgelegd bij de rechter-commissaris op 7 november 2022.
48 Het proces-verbaal van verhoor van [aangeefster] d.d. 8 april 2021, p.164 e.v. van het dossier.
49 Het proces-verbaal van verhoor van [aangeefster] d.d. 16 juni 2021 p.177 e.v. van het dossier.
50 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 februari 2021, p.456 e.v. van voornoemd dossier.
51 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 april 2021, p.514 e.v. van het dossier.
52 Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 4] d.d. 7 oktober 2021, opgenomen op p.2934 e.v.
van voornoemd dossier.