ECLI:NL:RBNNE:2025:4463

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
18-207506-25
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor handel in harddrugs met bijzondere voorwaarden en gevangenisstraf

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 23 oktober 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich gedurende enkele maanden schuldig heeft gemaakt aan de handel in harddrugs. De verdachte werd op 8 juli 2025 aangehouden met een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs, waaronder meer dan 50 bolletjes heroïne en ongeveer 200 bolletjes cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die hij al in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast moet de verdachte zich de komende drie jaren aan verschillende bijzondere voorwaarden houden, waaronder het volgen van een klinische behandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet en dat er voldoende bewijs was om de tenlastelegging te ondersteunen. De rechtbank heeft rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de noodzaak van behandeling voor zijn middelenproblematiek. De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf is toegewezen, omdat de verdachte de bewezen feiten heeft gepleegd voor het einde van de proeftijd. De rechtbank heeft ook beslist over de inbeslaggenomen goederen, waaronder de harddrugs en telefoons, die zijn onttrokken aan het verkeer en verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer 18-207506-25
Vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18-017408-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van 23 oktober 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven te [adres] ,
thans gedetineerd in de [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 oktober 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K.E. Wielenga, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Potijk.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 13 juli 2024 tot en met 8 juli 2025 te Leeuwarden, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 8 juli 2025 te Leeuwarden opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 8,32 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of ongeveer 24,85 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de ten laste gelegde feiten. De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat op basis van de observaties van de politie vanaf 27 augustus 2024, de verklaring van [naam 1] , de verklaringen van afnemers [naam 2] en [naam 3] , de chatgesprekken die zijn gevonden op de telefoon van verdachte en de grote hoeveelheid cocaïne en heroïne die is aangetroffen bij verdachte toen hij werd aangehouden, wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld in harddrugs. Op basis van de chatgesprekken die zijn gevonden in de telefoon van verdachte kan ook worden vastgesteld dat verdachte gedurende de gehele ten laste gelegde periode heeft gehandeld in harddrugs. Verdachte is geopereerd aan zijn hart en heeft na die operatie moeten revalideren waardoor het voorstelbaar is dat hij enige tijd geen drugs heeft verkocht, maar uit de chatgesprekken blijkt dat dit slechts gold voor een korte periode.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat beide ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden. De raadsman heeft daarbij wel naar voren gebracht dat verdachte niet gedurende de gehele ten laste gelegde periode heeft gehandeld in harddrugs. Verdachte is in oktober 2024 aan zijn hart geopereerd waarna hij drie maanden heeft moeten revalideren. Daarnaast verbleef verdachte vanaf januari 2025, in het kader van een klinische opname, drie weken bij [kliniek] in [plaats] . In die periode heeft verdachte niet in harddrugs gehandeld. Het dossier bevat ook onvoldoende bewijs op basis waarvan vastgesteld kan worden dat verdachte in de periode oktober 2024 tot en met april 2025 in harddrugs heeft gehandeld.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder feit 1 en 2 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend. Deze opgave luidt als volgt:
Feit 1
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 9 oktober 2025;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen met als bijlagen chatgesprekken uit de telefoon van verdachte van 12 september 2025, opgenomen op pagina 65 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met registratienummer 2025181478 van 10 juli 2025, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant] .
Feit 2
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 9 oktober 2025;
2. Een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van NFiDENT van 9 juli 2025, opgenomen op pagina 121 van het dossier van Politie Noord-Nederland met registratienummer 2025181478 van 10 juli 2025, inhoudend de bevindingen van ing. N. van Doorn;
3. Een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van NFiDENT van 9 juli 2025, opgenomen op pagina 122 van voornoemd dossier, inhoudend de bevindingen van ing. N. van Doorn.
Bewijsoverweging feit 1
De rechtbank is van oordeel dat op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte in de periode van 19 augustus 2024 tot en met 8 juli 2025 in cocaïne en heroïne heeft gehandeld. Ten aanzien van de ten laste gelegde periode wijst de rechtbank op de chatgesprekken die zijn gevonden in de telefoon van verdachte. Uit die chatgesprekken kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat verdachte zich in voornoemde periode schuldig heeft gemaakt aan de handel in harddrugs.
Gelet op het feit dat verdachte in oktober 2024 aan zijn hart is geopereerd, daaropvolgend een revalidatietraject van drie maanden heeft moeten volgen en begin dit jaar drie weken opgenomen is geweest in een kliniek in het kader van een klinische opname, acht de rechtbank het aannemelijk dat er momenten zijn geweest binnen deze periode waarin verdachte niet, dan wel minder, actief in drugs heeft gehandeld. De rechtbank zal hier rekening mee houden bij de straftoemeting.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht hetgeen onder feit 1 en feit 2 ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode 19 augustus 2024 tot en met 8 juli 2025 te Leeuwarden opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 8 juli 2025 te Leeuwarden opzettelijk aanwezig heeft gehad 8,32 gram van een materiaal bevattende heroïne en 24,85 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2. Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat de proeftijd op 3 jaren wordt gesteld en dat de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke gevangenisstraf worden verbonden. Aan de bijzondere voorwaarde dat verdachte moet meewerken aan een klinische opname, dient nog toegevoegd te worden dat deze opname maximaal 12 maanden kan duren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat aan verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Aan die voorwaardelijke straf dienen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden gekoppeld te worden. Eén van die voorwaarden houdt in dat verdachte moet meewerken aan een klinische opname van 12 maanden. De klinische opname is ook een vorm van vrijheidsontneming, zodat de op te leggen gevangenisstraf lager dient te zijn dan door de officier van justitie is gevorderd.
Oordeel van de rechtbank
Algemeen
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het rapport van de reclassering van VNN van 1 oktober 2025, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich gedurende enkele maanden schuldig gemaakt aan de handel in harddrugs. Daarnaast had verdachte een grote hoeveelheid harddrugs, namelijk ruim 50 bolletjes heroïne en ongeveer 200 bolletjes cocaïne, bij zich op de dag dat hij werd aangehouden. Door zo te handelen heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van het drugscircuit en de daarmee gepaard gaande vormen van criminaliteit. Bovendien heeft verdachte bijgedragen aan het in stand houden van het gebruik van verdovende middelen, terwijl algemeen bekend is dat harddrugs, zoals cocaïne en heroïne, zeer schadelijk zijn voor de gezondheid. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich kennelijk geen rekenschap heeft gegeven van deze nadelige effecten en enkel oog heeft gehad voor zijn eigen belang.
Strafblad
Uit het strafblad van verdachte volgt dat verdachte in november 2020 is veroordeeld voor (onder meer) het medeplegen van de handel in harddrugs. Aan verdachte is toen de ISD-maatregel opgelegd. Verdachte is in april 2024 opnieuw veroordeeld voor (onder meer) het medeplegen van handel in harddrugs en voor het in bezit hebben van harddrugs. Aan verdachte is toen (kort gezegd) een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaren, opgelegd. Verdachte heeft de strafbare feiten in onderhavige zaak gepleegd terwijl de proeftijd in voornoemde zaak nog liep.
Persoon van verdachte
Uit het rapport van de reclassering volgt dat verdachte al jarenlang kampt met middelenproblematiek en dat er sprake is van ernstige problemen op vrijwel alle leefgebieden. Daarnaast ontbreekt het verdachte aan voldoende probleeminzicht en adequate oplossingsvaardigheden. In het verleden is er al veel hulpverlening ingezet. Klinische en ambulante behandelingen in zowel een vrijwillig als een gedwongen kader hebben tot op heden echter niet geleid tot een langdurige positieve gedragsverandering. Ook is het tot op heden niet gelukt om de kans op herhaling in te perken. De kans op herhaling wordt dan ook ingeschat als hoog.
Desondanks lijkt verdachte op dit moment gemotiveerd om tot een positieve en blijvende gedragsverandering te komen, zodat hij een stabiel leven kan opbouwen en niet meer in aanraking komt met politie en justitie. Volgens de reclassering beseft verdachte dat de vicieuze cirkel van middelengebruik, het plegen van strafbare feiten en detentie niet doorbroken wordt als hij zelf niet verandert. Verdachte ziet de noodzaak van een klinische behandeling en wil hier ook aan meewerken. De reclassering is van mening dat een klinische behandeling noodzakelijk is. Tijdens die behandeling kan onderzocht worden waarom het verdachte niet lukt om een stabiel leven op te bouwen. Daarnaast kan verdachte in een veilige, gestructureerde en stabiele setting de noodzakelijke behandelingen volgen en adequate copingvaardigheden aanleren. De reclassering adviseert de klinische behandeling voor een eventuele detentie te laten gaan.
Straf
Bij de bepaling van de straf houdt de rechtbank rekening met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Uit deze oriëntatiepunten volgt dat het uitgangspunt is dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden wordt opgelegd als er gedurende een periode van 3 tot 6 maanden met enige regelmaat wordt gehandeld in harddrugs.
De rechtbank houdt verder rekening met het feit dat verdachte eerder is veroordeeld voor de handel in en het bezit van harddrugs. De rechtbank merkt daarbij op dat aan verdachte in november 2020 de ISD-maatregel is opgelegd voor (onder meer) drugshandel. Deze maatregel is eind 2022 geëindigd. Verdachte is in april 2024 opnieuw veroordeeld voor de handel in harddrugs over de periode september 2023 tot en met januari 2024. De detentie in die zaak is geëindigd op 12 juli 2024. Verdachte is snel daarna weer begonnen met het handelen in harddrugs. De ISD-maatregel, de eerder opgelegde gevangenisstraf en de proeftijd waarin verdachte liep, hebben verdachte er dus niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan drugshandel.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een lange gevangenisstraf passend zou zijn in deze zaak. De rechtbank houdt echter ook rekening met hetgeen de reclassering in haar rapport en ter terechtzitting naar voren heeft gebracht ten aanzien van de noodzaak van een klinische behandeling. De rechtbank ziet die noodzaak ook en zal daarom een groot deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. De rechtbank overweegt daarbij dat een klinische behandeling ook een vrijheidsbeperking met zich brengt voor verdachte.
Alles afwegend zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van 18 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank stelt de proeftijd vast op 3 jaren en zal de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf verbinden. De rechtbank zal daarbij bepalen dat de klinische behandeling maximaal 12 maanden, of zoveel korter als de zorgaanbieder nodig vindt, kan duren.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 25 april 2024 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot – onder meer – een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De proeftijd is ingegaan op 9 mei 2024. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen. De officier van justitie heeft bij vordering van 19 september 2025 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen en dat de proeftijd moet worden verlengd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen. De proeftijd kan eventueel met een jaar worden verlengd.
Oordeel van de rechtbank
Omdat verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf. De rechtbank overweegt daarbij dat verdachte nadat hij het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf had uitgezeten, weer is begonnen met de handel in harddrugs. De rechtbank ziet dan ook geen enkele aanleiding om de vordering af te wijzen, de proeftijd te verlengen of de bijzondere voorwaarden te wijzigen.

Inbeslaggenomen goederen

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen harddrugs moeten worden onttrokken aan het verkeer. Het geld en de telefoons moeten verbeurd worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank zal de inbeslaggenomen harddrugs onttrekken aan het verkeer, omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang. De rechtbank zal de inbeslaggenomen telefoons en het inbeslaggenomen geld verbeurd verklaren, omdat het onder feit 1 bewezenverklaarde met behulp van deze telefoons is begaan en het aannemelijk is geworden dat verdachte het geldbedrag geheel of grotendeels heeft verkregen door middel van het onder feit 1 bewezenverklaarde.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 13a van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, te weten 12 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich binnen 7 dagen na afloop van zijn detentie meldt bij de reclassering van Verslavingszorg Noord-Nederland (VNN) op het adres [adres] . De veroordeelde blijft zich gedurende de proeftijd melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
dat de veroordeelde een klinische behandeling volgt bij Afdeling Forensische Zorg in Poortugaal (AFZ Rotterdam) van Fivoor of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor de plaatsing. De klinische behandeling duurt maximaal 12 maanden of zo veel korter als de zorgaanbieder nodig vindt. Indien nodig verleent de veroordeelde, in het kader van overbruggingszorg, zijn medewerking aan een klinische behandeling in een nader te bepalen, soortgelijke, instelling. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang wenselijk vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
dat de veroordeelde zich laat behandelen door de Forensische Polikliniek VNN of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Indien daartoe aanleiding is, zoals bij een terugval in middelengebruik, bij overmatig middelengebruik of in geval van ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld van de veroordeelde, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Indien de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert zal veroordeelde zich, nadat dit door de rechter is bevolen, laten opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor de plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal 7 weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
dat de veroordeelde, na zijn detentie, verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang bij een door de reclassering goedgekeurde instelling of organisatie. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
dat de veroordeelde geen drugs en alcohol gebruikt indien en zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt door middel van urineonderzoek en/of ademonderzoek (blaastest). De reclassering bepaalt hoe en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
dat de veroordeelde dagbesteding of betaald werk heeft bij een door de reclassering goedgekeurde instelling of organisatie, indien en zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en de aanwijzingen van de desbetreffende instelling/organisatie;
dat de veroordeelde, indien de reclassering dat nodig vindt, meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en/of het treffen van afbetalingsregelingen, ook indien de veroordeelde daarvoor verplicht moet meewerken met een daarvoor aangestelde en door de reclassering goedgekeurde instelling of organisatie. De veroordeelde werkt hier gedurende de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt aan mee. De veroordeelde geeft de reclassering desgevraagd inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18-017408-24
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 25 april 2024, te weten:
een gevangenisstraf van 6 maanden.

Verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen:

  • Hoeveelheid heroïne, goednummer PL0100-2025181462-1846005;
  • Hoeveelheid cocaïne, goednummer PL0100-2025181462-1846012.

Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen:

  • Telefoon, merk Redmi, goednummer PL0100-2025181462-1846122;
  • Telefoon, merk Samsung, goednummer PL0100-2025181462-1846129;
  • Geldbedrag van € 657, goednummer PL0100-2025181462-1846003.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Hof, voorzitter, mr. W.S. Sikkema en mr. M.E. Joha, rechters, bijgestaan door mr. E.M. Boskma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 oktober 2025.
Mr. W.S. Sikkema is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.