ECLI:NL:RBNNE:2025:4533

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 oktober 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
18-102760-25
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige verdachte voor zware mishandeling met een bierflesje

Op 30 oktober 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2007, die werd beschuldigd van zware mishandeling. De verdachte gooide op 23 maart 2025, tijdens een confrontatie na een tentfeest, een bierflesje met kracht tegen het hoofd van het slachtoffer, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde, maar sprak hem vrij van voorbedachte rade. De rechtbank legde een deels voorwaardelijke werkstraf op van 180 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk, en een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank overwoog dat het handelen van de verdachte een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer vormde, wat leidde tot blijvende littekens en tinnitusklachten. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder voor een soortgelijk feit was veroordeeld, en concludeerde dat een jeugddetentie niet noodzakelijk was.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18-102760-25
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 30 oktober 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 oktober 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.J.P.M. Grijmans, advocaat te Bolsward. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.R. Posthuma.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 maart 2025 te/bij [plaats] en/of [plaats] , in elk geval in de gemeente Noardeast-Fryslân, althans in Nederland, aan een ander, te weten [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door
(- zakelijk weergegeven -) (met kracht en/of op korte afstand) een (bier)fles in de richting en/of in/op en/of tegen het gezicht/hoofd van die [slachtoffer] te gooien;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden
hij op of omstreeks 23 maart 2025 te/bij [plaats] en/of [plaats] , in elk geval in de gemeente Noardeast-Fryslân, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ander, te weten [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door (- zakelijk weergegeven -) (met kracht en/of op korte afstand) een (bier)fles in de richting en/of in/op en/of tegen het gezicht/hoofd van die [slachtoffer] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 maart 2025 te/bij [plaats] en/of [plaats] , in elk geval in de gemeente Noardeast-Fryslân, althans in Nederland, al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] heeft mishandeld, door hem (op korte afstand en/of met kracht) een (bier)fles in/op en/of tegen het gezicht/hoofd te gooien.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat op basis van de aangifte, de verklaring van verdachte en de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] kan worden vastgesteld dat verdachte met kracht en op korte afstand een bierflesje richting aangever heeft gegooid. Gelet op de snijwonden in het gezicht van aangever kan eveneens worden vastgesteld dat het letsel is veroorzaakt door het bierflesje. Het letsel van aangever dient als zwaar lichamelijk letsel gekwalificeerd te worden. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ten aanzien van de voorbedachte rade vrij te spreken.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat aangever is geraakt met het bierflesje dat door verdachte is gegooid. Aangever heeft verklaard dat drie personen hun hand omhoog hadden en iets in hun hand hielden. Wat deze personen in hun hand hielden heeft aangever niet gezien, hetgeen merkwaardig is, nu aangever op 2 tot 4 meter afstand van deze personen stond. Dat verdachte heeft gegooid, wordt door aangever ingevuld. Bovendien blijkt uit het letselverslag van de GGD dat vier mensen bierflesjes naar aangever hebben gegooid en dat aangever door twee flesjes daadwerkelijk is geraakt, één keer tegen zijn hoofd en één keer tegen zijn schouder. Op de plaats delict worden door verbalisanten glassplinters en een flesje dat nog intact is aangetroffen. Wie nog meer bierflesjes hebben gegooid, kan niet uit het dossier worden afgeleid. Bovendien kan niet worden uitgesloten dat het letsel van aangever op een andere wijze is ontstaan. Aangever is in beschonken toestand door een weiland gaan lopen waar hij de verwondingen ook heeft kunnen oplopen. Ook is er geen bewijs voorhanden dat aangever glassplinters in zijn gezicht had. Naar de aangetroffen glassplinters op de jas van aangever is eveneens onvoldoende onderzoek gedaan. Er kan niet worden beoordeeld of de glassplinters afkomstig zijn van het bierflesje. Vervolgens hebben verbalisanten de woning van verdachte betreden, teneinde hem aan te houden. Het dossier bevat geen machtiging tot binnentreden, hetgeen een onherstelbaar vormverzuim oplevert. De verklaring van verdachte tijdens zijn aanhouding, dient dan ook te worden uitgesloten van het bewijs.
Oordeel van de rechtbank
Formeel verweer
De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaring van verdachte tijdens zijn aanhouding dient te worden uitgesloten van het bewijs, nu het dossier geen machtiging tot binnentreden bevat. De rechtbank concludeert dat in het proces-verbaal van bevindingen op pagina 18 van het dossier is opgenomen dat verbalisanten de woning van verdachte hebben betreden met een machtiging tot binnentreden en dat deze machtiging aan de vader van verdachte is getoond. Ook uit het proces-verbaal van bevindingen op pagina 20 van het dossier blijkt dat de hulpofficier een machtiging tot binnentreden heeft uitgeschreven. De rechtbank stelt dan ook vast dat de verbalisanten rechtmatig hebben gehandeld, zodat er geen sprake is van een vormverzuim. Dat het dossier geen machtiging tot binnentreden bevat, doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. De rechtbank verwerpt daarmee het verweer van de raadsman.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 16 oktober 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Toen [slachtoffer] op ons af kwam fietsen, heb ik een flesje bier gegooid. Ik stond op dat moment aan zijn rechtervoorzijde. Ik stond op ongeveer 4 meter afstand. Toen ik gooide moest [slachtoffer] nog bij mij langsfietsen. U vraagt mij of ik de laatste van de groep was die [slachtoffer] tegenkwam. Dat zou je zeggen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 23 maart 2025, opgenomen op pagina 9 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2025074689 d.d. 12 april 2025, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Pleegdatum: 23 maart 2025
Na [plaats] krijg je een rotonde aan de [straatnaam] . Toen ik net voorbij de rotonde was, zag ik dezelfde jongens van de eerdere woordenwisseling. Toen [verdachte] op een afstand van ongeveer 2 meter van mij was voelde ik dat ik een zwaar en hard voorwerp tegen de rechterkant van mijn hoofd kreeg. [verdachte] stond op dat moment het dichtst bij mij en ik zag dat hij een gooiende beweging maakte. Ik voelde meteen na de klap dat er bloed uit mijn hoofd stroomde.
3. Een geschrift, te weten een Forensisch Geneeskundig Letselverslag d.d. 28 mei 2025, opgenomen op pagina 1 e.v. van het aanvullend proces-verbaal behorende bij voornoemd dossier, opgemaakt en ondertekend door [naam 3] , forensisch arts i.o., verbonden aan GGD Fryslân, voor zover inhoudende als zijn/haar bevindingen:
Datum onderzoek: 08-04-2025
Naam betrokkene: [slachtoffer]
Letselbeschrijving:
Ongeveer in het midden tussen de buitenste ooghoek van het rechteroog en de aanzet van het rechteroor is een diagonaal verlopende, scherp begrensde, streepvormige, paarsrood gekleurde huidverkleuring zichtbaar van circa 2,5 centimeter lang en circa 0,1 centimeter breed. Het betreft littekenvorming als gevolg van een huidonderbreking van onbekende diepte.
Circa 3,5 centimeter boven het rechteruiteinde van de rechterwenkbrauw is een bolvormige, paarsrode zwelling zichtbaar van circa 0,5 centimeter doorsnede. Hier omheen is een ronde, matig scherp begrensde, blauwpaarse huidverkleuring zichtbaar met een diameter van circa 1,0 centimeter. De zwelling bevindt zich in de bovenste laag van de huid en is licht bewegelijk. Het voelt week elastisch aan, mogelijk passend bij littekenweefsel.
Op de rand van de oorschelp, circa 2,5 centimeter vanaf de aanhechting van het oor, is een rond de oorschelp verlopende, lijnvormige, matig scherp begrensde, paarsrode huidonderbreking zichtbaar van circa 1 centimeter lang. Het betreft een litteken van recente datum.
In oorschelp circa 2,0 centimeter vanaf de top van de oorschelp, is een in een bijna rechte hoek verlopende, lijnvormige huidafwijking met korstvorming zichtbaar van in totaal circa 1,5 centimeter lang. Beide kanten van de hoek zijn ongeveer even lang. De afwijking wordt afgedekt door twee hechtpleisters. Het betreft littekenvorming als gevolg van een huidonderbreking van onbekende diepte.
Vanaf circa 1,0 centimeter voor de aanhechting van de rechteroorlel en doorlopend tot over de oorlel, is een streepvormige, scherp tot matig scherp begrensde, paars-roze huidverkleuring zichtbaar van circa 1,5 centimeter lang en circa 0.1 centimeter breed. Op de oorlel maakt deze huidverkleuring een bijna loodrechte hoek, en loopt de huidverkleuring nog circa 0,5 centimeter door over de oorlel. Het betreft littekenvorming als gevolg van een huidonderbreking van onbekende diepte.
Op de achterzijde van de rechteroorlel, op ongeveer dezelfde hoogte als het letsel van foto 5, is een matig scherp begrensde, streepvormige huidverkleuring zichtbaar met een lengte van circa 1,0 centimeter. Het betreft littekenvorming als gevolg van een huidonderbreking van onbekende diepte.
4. Een geschrift, te weten een journaal van de KNO-arts d.d. 4 juni 2025, opgenomen op pagina 37 e.v. van de vordering tot schadevergoeding d.d. 13 oktober 2025, behorende bij voornoemd dossier, opgemaakt en ondertekend door [arts] , KNO-arts, verbonden aan het Medisch Centrum Leeuwarden, voor zover inhoudende als zijn/haar bevindingen:
Datum onderzoek: 4 juni 2025
Naam patiënt: [slachtoffer] .
Conclusie:
Tinnitus klachten. Tinnitus is mogelijk in relatie tot het trauma. Piep in oor is afgezakt tot 2-3 x per week. Houdt dan paar uur aan. Gehoor rechts mogelijk wat verminderd. Links goed. Verder herstel afwachten en in enige mate kan een rest tinnitus blijven bestaan.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 maart 2025, opgenomen op pagina 16 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Wij hoorden de verdachte zeggen: “ [naam 1] en [getuige 2] hebben niks gedaan.”
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 24 maart 2025, opgenomen op pagina 69 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
A: Er heeft dus iemand een flesje bier gegooid naar [slachtoffer] . Achteraf bleek dat [verdachte] gegooid had.
V: Hoe weet je dat?
A: Omdat ik achteraf met [getuige 2] en [naam 2] heb gesproken. Ik vroeg aan hen wie dat flesje had gegooid. [getuige 2] en [naam 2] gaven aan van niet. Dus dan is het [verdachte] geweest.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank verwerpt de tot vrijspraak strekkende verweren en overweegt daartoe als volgt.
Vaststelling van de feiten
De rechtbank stelt op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen het volgende vast. In de nacht van 23 maart 2025 heeft er na een tentfeest in Ferwerd een confrontatie plaatsgevonden tussen aangever, verdachte en enkele andere personen. Na deze confrontatie is verdachte samen met een aantal jongeren naar een rotonde in [plaats] gegaan. Naar eigen zeggen voor de gezelligheid, maar ook zodat er nog met aangever gesproken kon worden over het eerdere voorval. Op enig moment is aangever langs de groep van verdachte gefietst. Aangever heeft verklaard dat hij op dat moment door iets op zijn hoofd werd geraakt. Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij, op het moment dat aangever aan kwam fietsen, een leeg bierflesje richting het bovenlichaam van aangever heeft gegooid. Dat verdachte een bierflesje in de richting van aangever heeft gegooid staat dan ook niet ter discussie. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of het door verdachte gegooide bierflesje het hoofd van aangever heeft geraakt.
De rechtbank stelt vast dat verdachte aan de rechterzijde van zijn gezicht en aan zijn rechteroor letsel heeft opgelopen. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij aan de rechtervoorzijde van aangever stond toen hij het flesje naar hem gooide. Aangever was op dat moment de rest van de groep al voorbijgefietst. Aangever heeft hierover verklaard dat hij zag dat verdachte het dichtst bij hem stond en een gooiende beweging richting hem maakte. Daarnaast blijkt uit de getuigenverklaring van [getuige 1] dat de overige aanwezigen geen bierflesje hebben gegooid. Verdachte heeft tijdens zijn aanhouding, nadat hem de cautie is gegeven, bovendien direct verklaard dat [getuige 2] en [naam 1] niets hebben gedaan. Daarmee ondersteunt verdachte de verklaring van getuige [getuige 1] dat de andere aanwezigen geen bierflesje hebben gegooid. Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en in samenhang bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte een bierflesje tegen het hoofd van aangever heeft gegooid.
Voorts dient de rechtbank te beoordelen of het handelen van verdachte het letsel bij aangever heeft veroorzaakt. Uit het dossier blijkt dat aangever op de rechterzijde van zijn gezicht en aan zijn rechteroor meerdere kras- en snijverwondingen heeft opgelopen. Naar het oordeel van de rechtbank past dergelijk letsel bij het uiteenbarsten van een glazen bierflesje in het gezicht, nadat dit het hoofd met aanzienlijke snelheid heeft geraakt. De rechtbank stelt dan ook vast dat het letsel van aangever door het handelen van verdachte is veroorzaakt. Het door de verdediging geschetste scenario dat aangever het letsel heeft opgelopen doordat hij in beschonken toestand door een weiland naar huis is gelopen, acht de rechtbank niet aannemelijk nu aangever meteen na de klap voelde dat er bloed uit zijn hoofd stroomde. Bovendien zijn er ook glassplinters op de jas van aangever aangetroffen aan de kant waar het letsel zit op het gezicht van aangever.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe het handelen van verdachte gekwalificeerd dient te worden.
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) onder meer wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden en storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Artikel 82 Sr strekt ertoe buiten twijfel te stellen dat in deze gevallen sprake is van zwaar lichamelijk letsel, maar er is niet beoogd een limitatieve opsomming te geven. In lijn met de wetsgeschiedenis is in de rechtspraak vooropgesteld dat artikel 82 Sr de rechter de vrijheid laat om ook buiten de hiervoor aangeduide gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen wanneer dat voldoende belangrijk is om naar normaal spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel (zie Hoge Raad 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051).
Uit voornoemde bewijsmiddelen blijkt dat aangever als gevolg van de door verdachte verrichte handelingen letsel heeft opgelopen, namelijk kras- en snijverwondingen in het gezicht met blijvende littekens en tinnitusklachten. Aangever heeft meermalen het ziekenhuis moeten bezoeken om zijn letsel te laten behandelen. Gelet op de aard van dit letsel, de blijvende littekens in het gezicht, het medische ingrijpen en het vermoedelijke herstel, dient het letsel naar normaal spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel te worden aangemerkt. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van zwaar lichamelijk letsel.
Opzet
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte vol opzet (opzet als bedoeling) heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zodat zij dient te beoordelen of er dan sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat verdachte de wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat bij verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Uit de aangifte en de verklaring van verdachte volgt dat verdachte op een afstand van 2 tot 4 meter van aangever heeft gestaan toen hij het bierflesje heeft gegooid, waarna het flesje tegen het hoofd van aangever is stukgegaan. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte op korte afstand en met kracht het bierflesje moet hebben gegooid. Naar het oordeel van de rechtbank dienen voornoemde handelingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvormen te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Door op deze wijze te handelen, heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat aangever door zijn handelen zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. Het kan niet anders zijn geweest dan dat verdachte daarmee de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Van bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, is de rechtbank niet gebleken.
Voorbedachte rade
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat er geen bewijs voorhanden is voor de ten laste gelegde voorbedachte rade. De rechtbank overweegt hiertoe dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “voorbedachte rade” moet komen vast te staan dat verdachte gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Het dossier en het verhandelde ter terechtzitting bieden naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor de vaststelling dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden. Verdachte zal van dit onderdeel van de tenlastelegging dan ook worden vrijgesproken.
Conclusie
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat voldoende wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zwaar lichamelijk letsel aan aangever heeft toegebracht en dat zijn opzet in voorwaardelijke zin daarop was gericht. De rechtbank acht daarmee de primair ten laste gelegde zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank acht daarentegen niet bewezen dat verdachte de zware mishandeling met voorbedachte rade heeft gepleegd en zal verdachte van dat deel van de tenlastelegging vrijspreken.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 23 maart 2025 te [plaats] aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door met kracht en op korte afstand een bierfles tegen het hoofd van [slachtoffer] te gooien.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het primair bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 33 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde een contactverbod met het slachtoffer, alsmede een werkstraf voor de duur van 120 uren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de eventueel op te leggen straf geen standpunt ingenomen.
Oordeel van de rechtbank
Algemeen
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het over hem opgemaakte rapport, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich in de nacht van 23 maart 2025 in [plaats] schuldig gemaakt aan zware mishandeling door op korte afstand en met kracht een bierflesje stuk te gooien tegen het hoofd van aangever. Met zijn handelen heeft verdachte een forse en grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dat het feit voor het slachtoffer ontzettend beangstigend is geweest, blijkt onder meer uit het feit dat het slachtoffer op zijn sokken via een sloot en een weiland naar huis is gevlucht. Het slachtoffer werd opgewacht door een groep van vier jongens. Nadat een bierflesje tegen zijn hoofd was gegooid en hij het bloed uit zijn hoofd voelde stromen, was hij bang dat hij zou sterven. Bovendien blijkt uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring dat het slachtoffer tot op de dag van vandaag zowel fysieke als mentale gevolgen ondervindt van het handelen van verdachte. Zo heeft hij last van angstklachten, zijn er tinnitusklachten vastgesteld en heeft hij blijvende littekens in zijn gezicht opgelopen. De rechtbank rekent dit verdachte aan. De rechtbank acht het daarnaast kwalijk dat verdachte tot op de dag van vandaag geen volledige verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen en geen spijt lijkt te hebben voor wat hij het slachtoffer heeft aangedaan. Bij de rechtbank is de indruk ontstaan dat verdachte niet doordrongen is van de ernst van het feit.
Persoon van verdachte
Naast de ernst van de feiten heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft de strafbare feiten gepleegd toen hij 17 jaar oud was. Uit de justitiële documentatie van 25 september 2025 blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft ook gelet op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 31 juli 2025. Uit het rapport blijkt dat het risico op recidive ingeschat wordt als laag. De Raad constateert dat er meerdere beschermende factoren in het leven van verdachte aanwezig zijn. Er zijn volgens de Raad geen vaardigheden die vergroot moeten worden, waardoor interventies en/of toezicht van de jeugdreclassering geen meerwaarde heeft. Bij veroordeling adviseert de Raad een deels voorwaardelijke werkstraf. De Raad ziet geen pedagogische meerwaarde in het opleggen van een voorwaardelijke jeugddetentie.
Op te leggen straf
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit oplegging van een jeugddetentie. Ondanks de ernst van het feit, zal de rechtbank, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, geen jeugddetentie opleggen. Daarentegen acht de rechtbank een forse werkstraf, gelet op de ernst van het feit, passend. De rechtbank zal een deels voorwaardelijke werkstraf opleggen om verdachte ervan te doordringen zich in de toekomst te onthouden van het plegen van strafbare feiten. Anders dan door de officier van justitie is gevorderd, ziet de rechtbank geen aanleiding om als bijzondere voorwaarde een contactverbod met het slachtoffer op te leggen. Uit het rapport van de Raad blijkt dat het risico op recidive laag is. Daarnaast is uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat het opleggen van een contactverbod noodzakelijk is.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf van 180 uren, met aftrek van de dagen doorgebracht in voorarrest, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en oplegging daarvan geboden is.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 762,21 ter vergoeding van materiële schade en € 12.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor volledige toewijzing in aanmerking komt, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij, gelet op de door hem bepleite vrijspraak, niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Subsidiair heeft de raadsman betwist dat de beschadigde kleding daadwerkelijk blijvend beschadigd is geraakt. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat de tinnitusklachten en de angstklachten van de benadeelde partij onvoldoende zijn onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is ten aanzien van de schadeposten beschadigde kleding en beschadigd beddengoed van oordeel dat uit het dossier voldoende blijkt dat hieraan schade is ontstaan als gevolg van het bewezen verklaarde feit. Door het letsel en bijbehorend bloedverlies zijn de goederen onherstelbaar beschadigd geraakt. De rechtbank acht de schadeposten voldoende onderbouwd en zal de gevorderde schade dan ook geheel toewijzen.
De schadeposten reiskosten, parkeerkosten en begeleidingskosten komen naar het oordeel van de rechtbank als verplaatste schade, zoals bedoeld in artikel 6:107 van het Burgerlijk Wetboek (BW), voor vergoeding in aanmerking.
Wat betreft de gevorderde reiskosten naar het politiebureau merkt de rechtbank op dat deze niet aan te merken zijn als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit, zoals bedoeld in artikel 51, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechtbank zal de vordering voor dit deel dan ook afwijzen.
De rechtbank zal de overige reiskosten en de parkeerkosten, waarvan de hoogte niet door de verdediging is betwist, toewijzen.
Ten aanzien van de schadepost begeleidingskosten overweegt de rechtbank dat zij over onvoldoende informatie beschikt om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen. Immers, niet is gebleken dat ouders daadwerkelijk verlofuren hebben moeten opnemen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de begeleidingskosten daarom niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank wijst derhalve vergoeding van de materiële schade toe tot een bedrag van
€ 439,19.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft daarnaast € 12.000,00 aan immateriële schade gevorderd. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde feit. Aangezien de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen heeft hij op grond van artikel 6:106 sub b BW recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij pijn heeft gehad en ernstig letsel heeft opgelopen met resterende littekens in zijn gezicht en tinnitusklachten tot gevolg. Gelet op de onderbouwing van de vordering en gelet op bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, stelt de rechtbank de door de benadeelde partij geleden immateriële schade naar billijkheid vast op € 4.500,00.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor de overige gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren, nu ten aanzien van de tinnitusklachten onduidelijk is of een medische eindtoestand is bereikt. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. Het aantal dagen dat gijzeling kan worden toegepast bepaalt de rechtbank vanwege de toepassing van het jeugdstrafrecht op nul.
Veroordeling in de kosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over de toegewezen schadebedragen toewijzen vanaf de datum van het ontstaan van de schade. Ook ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel zal dit worden bepaald.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 180 uren.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Bepaalt dat van deze werkstraf
een gedeelte, groot 60 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op
2 jaren, schuldig heeft gemaakt aan de hierna te noemen algemene voorwaarde.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde deel van de werkstraf, vervangende jeugddetentie voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde dat deel van de werkstraf niet naar behoren verricht.

Benadeelde partij

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer]te betalen:
- het bedrag van € 4.939,19 (zegge: vierduizend negenhonderdnegendertig euro en negentien eurocent);
- de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 maart 2025 tot de dag van algehele voldoening;
- de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering ten aanzien van de schadepost ‘reiskosten naar politiebureau’ af.
Verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van € 4.939,19 (zegge: vierduizend negenhonderdnegendertig euro en negentien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 maart 2025 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 439,19 aan materiële schade en € 4.500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 0 dagen kan worden toegepast.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.C. Koelman, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. S.T. Kooistra en mr. N. Hof, rechters, bijgestaan door mr. R.D. Ensel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 oktober 2025.
Mr. R.D. Ensel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.