In deze zaak is aan de betrokkene een boete opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) voor het rijden van 28 kilometer per uur boven de toegestane snelheid op een autosnelweg buiten de bebouwde kom. De overtreding vond plaats op 11 december 2023. De betrokkene heeft via zijn gemachtigde beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep niet-ontvankelijk verklaarde wegens het ontbreken van gronden. De gemachtigde heeft echter aangevoerd dat de gronden op tijd zijn ingediend en heeft verzendadministratie overgelegd ter ondersteuning van zijn stelling. De kantonrechter heeft op 3 september 2025 de zaak behandeld en na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan. De kantonrechter oordeelt dat de officier van justitie het administratief beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de gronden van het beroep wel degelijk tijdig zijn ingediend. De kantonrechter vernietigt de beslissing van de officier van justitie en gaat over tot een inhoudelijke behandeling van het beroep. De kantonrechter concludeert dat de boete terecht is opgelegd en verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond, terwijl het verzoek om proceskostenvergoeding wordt afgewezen.