ECLI:NL:RBNNE:2025:4574

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
18.113502.25
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk brandstichten met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar

De rechtbank Noord-Nederland heeft op 28 oktober 2025 een man veroordeeld voor opzettelijk brandstichten in zijn woning, waarbij gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. De verdachte, geboren in 1993 en thans gedetineerd, heeft op 12 april 2025 brand gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof, wat resulteerde in aanzienlijke schade aan zijn woning en gevaar voor omwonenden. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van een getuige betrouwbaar was en dat het gevaar voorzienbaar was. De vordering na voorwaardelijke veroordeling werd toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaren en de GVM-maatregel opgelegd, als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft rekening gehouden met de verminderde toerekenbaarheid van de verdachte, die lijdt aan een posttraumatische stress-stoornis en andere psychische problemen. De rechtbank oordeelde dat de kans op recidive aanwezig is en dat de GVM-maatregel noodzakelijk is voor de bescherming van de algemene veiligheid.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18.113502.25
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18.236621.22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 oktober 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] , thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 oktober 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B. Helmich, advocaat te Heerenveen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.D. van Essen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 april 2025 in een woning aan de [adres] te Leeuwarden opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met spiritus en/of een andere (transparante) brandbare vloeistof, althans met een brandbare stof,
ten gevolge waarvan een bank en/of andere goederen in de woning geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan in één van de (slaap)kamers van de woning, en daarvan
  • gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de door hem, verdachte, gehuurde portiekwoning aan de [adres] (van verhuurder [bedrijf] ) en/of voor andere in de woning aanwezige goederen en/of voor (goederen in) de (omliggende) portiekwoningen in hetzelfde complex, en/of
  • levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten voor de bewoners van de (omliggende) portiekwoningen in hetzelfde complex en/of voor (overige) aanwezigen in en/of rondom hetzelfde complex
te duchten was.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ondanks de ontkenning van verdachte kan op basis van de bewijsmiddelen, zoals de getuigenverklaringen van de bevelvoerder van de brandweer en de buurtbewoners, de camerabeelden en het forensische onderzoek worden bewezen dat verdachte met opzet brand heeft gesticht in zijn woning, waarbij hij een brandversnellend middel heeft gebruikt. Hierbij was sprake van gemeen gevaar voor goederen en personen aangezien de woning deel uitmaakt van een flatgebouw met veel woningen. Dat verdachte een brandversnellend middel heeft gebruikt kan worden bewezen op basis van de verklaring van de getuige [getuige 1] , inhoudende dat zij heeft gezien dat verdachte met een transparante vloeistof gooide en dat zeer kort daarna rook en vlammen te zien waren in zijn woning. Dit past ook bij de conclusie van het forensisch onderzoek dat de brand zich snel heeft ontwikkeld tot een grote brand en dat brandstichting het meest waarschijnlijke scenario is.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte ontkent de brand te hebben gesticht en het dossier bevat geen objectieve bewijsmiddelen of verklaringen van getuigen waaruit blijkt dat hij degene is geweest die de brand in zijn woning heeft gesticht. Deskundigen hebben niet kunnen vaststellen waardoor de brand is ontstaan en getuigen hebben daarover niets waargenomen. Hierdoor kan niet worden bewezen dat verdachte open vuur in aanraking heeft gebracht met een brandbare vloeistof of een andere brandbare stof waardoor brand in zijn woning is ontstaan.
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij verdachte met vloeistof heeft zien gooien. Zij heeft zelf ingevuld dat dit een brandbare vloeistof zou zijn geweest. Op basis van deze verklaring is niet vast te stellen dat het een brandbare vloeistof is geweest, laat staan dat verdachte de vloeistof in aanraking heeft gebracht met open vuur. Daarnaast is deze verklaring niet betrouwbaar, omdat deze afwijkt van de verklaring van de getuige [getuige 2] , terwijl beide getuigen zich op dezelfde dag en op hetzelfde moment
op dezelfde plaats bevonden. Zij hadden beiden vrij zicht op de woning van verdachte. Beiden zouden dus dezelfde waarnemingen moeten hebben gedaan en dat is niet het geval.
Oordeel van de rechtbank
Betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige [getuige 1]
De rechtbank overweegt dat verklaringen in een strafzaak kritisch en zorgvuldig moeten worden bezien. Zij dienen te worden beoordeeld op consistentie, accuraatheid en
volledigheid. Echter het enkele feit dat in verklaringen op punten tegenstrijdigheden voorkomen, maakt deze verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Dat kan immers te wijten zijn
aan de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht onder invloed van emoties,
ontstaan door het delict of tijdsverloop of doordat de waarneming op een andere wijze bijvoorbeeld onder een andere hoek plaatsvond. Het gaat om de totale indruk die de verklaringen maken, de wijze waarop zij zijn afgelegd en de vraag in hoeverre de verklaringen passen bij het overige bewijs in het dossier.
De verklaring van de getuige [getuige 1] acht de rechtbank anders dan de raadsvrouw betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. [getuige 1] heeft duidelijk verklaard wat zij heeft gezien. Zij heeft gezien dat de bewoner van de woning op [nummer] aan het vloeken en schelden was en dat hij een ruit eruit trapte. Hij gooide een vloeistof en kort daarna kwamen zwarte rook en vlammen uit de flat. Dat de getuige [getuige 2] , die vanaf een andere plek naar boven keek, de bewoner niet heeft gezien maakt dit niet anders. Deze getuige heeft ook verklaard dat zij pas naar boven keek toen zij glasgerinkel hoorde. Dit moet dus zijn geweest nadat de ruit kapot was.
Bovendien wordt de verklaring van [getuige 1] ondersteund door andere bewijsmiddelen, zoals de verklaring van de bevelvoerder van de brandweer en het forensische onderzoek. Hieruit blijkt dat de brand is begonnen in de kamer aan de achterzijde van de flat aan de zijde van de ruit.
Het verweer wordt verworpen en de verklaring van de getuige [getuige 1] zal worden gebruikt voor het bewijs.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 14 oktober 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 12 april 2025 woonde ik in een woning aan de [adres] in Leeuwarden . Deze woning huurde ik van [bedrijf] en het betreft een woning op de derde etage van een appartementencomplex. In de kamer aan de achterzijde van de woning lag vloerbedekking op de grond en er stonden een koelkast en een bankje in deze kamer. Er is een gezamenlijke ingang via het portiek. Dit is de enige in- en uitgang voor mijn woning en de woningen vlak bij mij. Als ik volgens de camerabeelden om 12.29 uur deze portiek inging en om
19.19
uur de portiek weer verliet, is het heel goed mogelijk dat ik in de tussentijd in mijn woning aanwezig was.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 6 mei 2025, opgenomen op pagina 53 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2025095180 d.d. 15 april 2025, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
Vanuit de tuin kijk ik er zo op. Hij trapte hij in een keer de ruit eruit. Er vloog eerst allemaal glas naar beneden. Hij gooide vloeistof en een minuut later toen kwam er zwarte rook en toen kwamen de vlammen
er in een keer uit.
V: Je zegt hij. Over wie praatje dan? A: Over de bewoner die daar woont.
V: Weet je dan ook over wat voor appartement we praten? A: Volgens mij was het [nummer] .
V: Welk raam had hij kapot getrapt?
A: Waar de brand ook was ontstaan. Die kamer.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 april 2025, opgenomen op pagina 36 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Ik sprak met [getuige 2] , woonachtig op [adres] te Leeuwarden .
Zij verklaarde dat zij op 12 april 2025 een feestje had aan de achterzijde van de flat. Op een gegeven moment hoorde zij glas breken. Zij vertelde dat zij hoorde dat dit afkomstig was van het perceel [nummer] te Leeuwarden . Later zag zij een klein vuurtje in de slaapkamer van genoemd perceel. Zij zag dat dit vuur oranje van kleur was. Ze zag dat het vuur in de slaapkamer snel uitbreidde. Ze zag veel zwarte rook uit de woning komen en roetdeeltjes. Haar vriend is meteen na het ontdekken van de brand naar de portiek gerend en heeft verschillende buurtbewoners geattendeerd op de brand. Hij heeft hierbij twee bewoners/buren gesproken, die in hun woning waren tijdens de brand. Hij was naar de woningen geweest welke aangrenzend liggen aan het perceel waar de brand was. [getuige 2] vertelde dat een neef van haar de brandweer had gebeld op het moment dat haar vriend naar de bewoners rende.
Na onderzoek bleek dat haar neef om 19:21 uur de brandweer had gebeld.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 april 2025, opgenomen op pagina 38 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Naar aanleiding van het buurtonderzoek kwamen camerabeelden naar voren. Deze camera stond gericht op de voordeur van de gezamenlijke ingang van het portiek. De tijdstippen van de camerabeelden komen overeen met de daadwerkelijke tijd. Bevindingen camerabeelden:
Op de camerabeelden is te zien dat verdachte [verdachte] om 12.29 uur in beeld verschijnt. Te zien is dat hij in de richting van de camera loopt en het portiekdeur opent. Vervolgens verdwijnt de verdachte in het portiek.
Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte om 19.19.04 uur de portiekdeur verlaat. Op de bewegende beelden is te zien dat de verdachte lopend het portiek verlaat.
Op de camerabeelden is te zien dat de eerste bewoner die de brand ontdekt om 19.22.46 uur in beeld verschijnt en in de richting van de brand op de tweede verdieping kijkt. Enkele seconden later verschijnt een tweede persoon in beeld die in de richting van de brand kijkt en het portiek betreedt via de gezamenlijke voordeur. De daarop volgende minuten verschijnen meerdere personen in beeld die kijken naar de brand. Om 19.24 uur verlaat de eerste bewoner de flat.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 april 2025, opgenomen op pagina 60 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Ik heb telefonisch contact opgenomen met de bevelvoerder van de brandweer en gevraagd wat hij kon vertellen over de brand aan de [adres] te Leeuwarden . Hij verklaarde:
Ik zag dat het een uitslaande brand was in een flat. Ik zag de vlammen uit de woning komen. Ik zag deze vlammen van de achterzijde van de woning komen. Wij kwamen om 19:29 uur ter plaatse. Toen wij aan de voorkant van de portiek stonden, zag ik door het glas van de portiek de vlammen al. We zijn vervolgens naar de woning gelopen op de derde etage. De voordeur stond open. Na de voordeur kwam je in een hal. Recht voor je was nog een deur waar je de vlammen uit zag komen. In de ruimte rechtdoor gezien vanuit de hal, brandde het vuur het hardst. Het was duidelijk in welke kamer de brand was geweest. Er was veel rookschade. De achterkamer was schoongebrand. Ik zag dat het stucwerk van de muur af was. Ik zag
dichtbij het raam aan de achterzijde van de kamer dat het stucwerk er helemaal af was. Hoe verder je naar voren ging in de kamer, dus richting de hal, daar werd dat minder. Achterin in de kamer lijkt het het heetst te zijn geweest. Ik zag dat er in deze ruimte een koelkast stond. In deze koelkast zit isolatiespul. Dat is meegegaan met de brand. Ik zag dat van die kamer niets meer over was Ik zag dat de deur voor de helft was weggebrand.
Uit de ervaring, die ik bij de brandweer heb, kan ik zien waar het het heets is geweest. Vanuit die ervaring denk ik dat het mogelijk aan de achterzijde van de kamer bij het achterraam is begonnen. Ik zag dat het raam van het kozijn er helemaal uit was. Ik zag dat achterin de kamer de muur helemaal zwart was.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal forensisch onderzoek woning d.d. 14 april 2025, opgenomen op pagina 77 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Ik kwam naar aanleiding van een brandstichting voor forensisch onderzoek op de locatie [adres] in Leeuwarden . Dit betreft een appartement gelegen op de derde verdieping en maakt deel uit van een flat van drie verdiepingen. Genoemde flat heeft vier afzonderlijke centrale toegangsdeuren. Iedere centrale toegangsdeur heeft een trappenhuis met aan weerszijden een appartement. Het trappenhuis is de enige toegangs- en/of vluchtroute.
In de portiek zag ik twee voordeuren, aan de linkerzijde nummer [nummer] en aan de rechterzijde [nummer] . Boven beide deuren zat een raam. Ik zag dat het raam van nummer [nummer] kapot was. In dit raam zat een zogenaamde thermische breuk, dat door hitte inwerking was ontstaan. Ik zag dat er achter dit kapotte raam een wit kunststof paneel zat, die door hitte inwerking was vervormd. Ik zag dat het plafond van dit trappenhuis beroet was. Ik zag dat het plafond van de hal zwart geblakerd was. Deze zwarte beroeting was voornamelijk te zien in de bovenste helft van de hal.
Ik betrad de woning en zag dat de deur recht tegenover de voordeur van de woning door brand was aangetast. De bovenste helft van deze deur was weggebrand. Ik zag dat er in de kamer achter de verbrande deur een brand had gewoed. Op de vloer lagen verbrande resten van mogelijk een sofa, een stoel, resten van kastjes, boeken en tapijt. Het raam was volledig verdwenen, het houten kozijn, de stuclaag op de muren en het plafond was door de brand aangetast.Gezien de aangetroffen situatie en de uitgevoerde onderzoeken concludeer ik dat:
op de plek waar een verbrand frame van mogelijk een sofa werd aangetroffen, het brandbeeld het ergst was. Ik zag dat de muren en het plafond hier meer waren beschadigd dan in de rest van deze kamer. Ik zag dat er op het plafond sprake was van het afspatten van beton. De plinten op deze plek waren bijna weggebrand in tegenstelling tot de rest van de plinten in deze kamer. In deze kamer stond een deels verbrande koelkast. Tijdens het onderzoek aan de koelkast zag ik dat de motor en de elektrische componenten van deze koelkast nog intact waren. In genoemde kamer werden door mij geen technische voorzieningen aangetroffen die de brand zouden kunnen hebben veroorzaakt. Gezien de aangetroffen situatie en de uitgevoerde onderzoeken concludeer ik:
  • dat er geen technische voorzieningen werden aangetroffen die het ontstaan van de brand zouden hebben kunnen veroorzaakt;
  • dat door de vernietigende werking van het vuur, door ons niet (meer) kan worden vastgesteld hoe de brand is ontstaan;
  • dat de brand zeer waarschijnlijk werd veroorzaakt door brandstichting.
Door de brand was er schade aan het object (opstal) en inboedel ontstaan. De brand betrof een uitslaande brand, indien er niet tijdig door de brandweer was geblust, had de brand zich verder kunnen ontwikkelen naar de andere appartementen van de flat.
Op grond van bovenstaande was gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten geweest.
Bewijsoverweging
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen kan worden bewezen dat er in de woning aan de [adres] in Leeuwarden een uitslaande brand is geweest, ten gevolge waarvan een bank en andere goederen in de
woning geheel of gedeeltelijk zijn verbrand en dat daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de gehuurde portiekwoning en voor goederen in de omliggende portiekwoningen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van de omliggende portiekwoningen en voor overige aanwezigen in enrondom de flat te duchten was. Gelet op de locatie waar de brand is gesticht, te weten de derde etage van een appartementencomplex, waarbij bewoners van meerdere woningen gebruik maken van één uitgang, was dit gevaar naar algemene ervaringsregels ook voorzienbaar.
Verdachte ontkent dat hij de brand heeft gesticht. Hij heeft tevens in eerste instantie ontkend dat hij, kort voordat de vlammen uit zijn woning kwamen, thuis was. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat wanneer uit de camerabeelden blijkt dat hij om 12.29 uur de portiek is inging en om 19.19 uur de portiek is uitgegaan het heel goed mogelijk is dat hij in de tussentijd in zijn woning aanwezig was.
De rechtbank stelt vast dat uit het forensisch onderzoek blijkt dat de oorzaak van de brand niet is vast te stellen, maar dat er geen technische voorzieningen zijn aangetroffen die het ontstaan van de brand kunnen hebben veroorzaakt. Volgens de forensisch onderzoeker is de brand zeer waarschijnlijk veroorzaakt door brandstichting.
Op basis van de camerabeelden, de verklaring van verdachte ter zitting en de verklaring van de getuige [getuige 1] kan worden vastgesteld dat verdachte, kort voordat er van buitenaf vlammen zichtbaar waren, in zijn woning aanwezig was. Gelet op het korte tijdsbestek tussen het vertrek van verdachte uit zijn woning en de uitslaande vlammen is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte tijdens het ontstaan van de brand in zijn woning aanwezig was. Er is mede gelet op de camerabeelden geen enkele aanwijzing dat een ander dan verdachte ten tijde van het uitbreken van de brand in zijn woning was. Bovendien heeft de getuige [getuige 1] verklaard dat verdachte op de plek, waar later is geconstateerd dat de brand is ontstaan, bezig was; hij trapte onder andere een ruit kapot en gooide met een vloeistof. Verdachte was derhalve bij het ontstaan van de brand in zijn woning en op de plek waar de brand is ontstaan aanwezig. Een alternatief scenario is door of namens verdachte niet naar voren gebracht en evenmin anderszins aannemelijk geworden.
Gelet op deze omstandigheden in onderling verband en samenhang beschouwd is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de brand opzettelijk heeft gesticht.
Uit de verklaring van de getuige [getuige 1] volgt niet dat verdachte met spiritus of een andere brandbare vloeistof heeft gegooid. Zij heeft slechts een vermoeden hiervan uitgesproken. Nu dit verder ook niet uit de bewijsmiddelen blijkt, acht de rechtbank niet bewezen dat sprake is geweest van het gebruik van spiritus dan wel een andere brandbare vloeistof. De rechtbank overweegt echter dat voor het aansteken van een brand het nodig is om open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof, zodat dit onderdeel wel kan worden bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen, dat:
hij op 12 april 2025 in een woning aan de [adres] te Leeuwarden opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof,
ten gevolge waarvan een bank en andere goederen in de woning geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan
  • gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de door hem, verdachte, gehuurde portiekwoning aan de [adres] van verhuurder [bedrijf] en voor goederen in de omliggende portiekwoningen in hetzelfde complex, en
  • levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten voor de bewoners van de omliggende portiekwoningen in hetzelfde complex en voor overige aanwezigen in hetzelfde complex,
te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaren met aftrek van het voorarrest en oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM-maatregel). Zij heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft meegewerkt aan het psychiatrisch onderzoek, maar de psychiater kan, omdat verdachte ontkent en er onvoldoende anamnestische gegevens bekend zijn, niets zeggen over de doorwerking daarvan ten tijde van het delict en de toerekenbaarheid. Desondanks zijn er in de verklaring van verdachte
maar ook in de conclusie van de psychiater, aanwijzingen voor verminderde toerekenbaarheid. Ook hetgeen de buren over verdachte hebben verklaard en de omstandigheid dat verdachte een week voor de brand zelf gestopt is met het innemen van zijn antipsychotica maken dat moet worden uitgegaan van een verminderde toerekenbaarheid van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde. Enerzijds heeft dit een straf matigend effect, maar anderzijds maakt dit ook dat naast een straf de GVM-maatregel wordt gevorderd. Deze is, gelet op het hoge recidiverisico, noodzakelijk ter bescherming van de algemene veiligheid van personen of goederen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit aan de hand van een door haar overgelegde pleitnota. Zij heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair -in het geval de rechtbank tot een veroordeling komt- bepleit om verdachte niet langer in een gevangenis te houden, maar hem in een kliniek te plaatsen, zodat hij een behandeling kan krijgen voor zijn psychische klachten.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het voorgeleidingsconsult opgemaakt door het Nederlands Forensisch Instituut voor Psychiatrie en Psychologie op 22 april 2025, het rapport opgemaakt door psychiater
[naam] op 8 oktober 2025, het reclasseringsadvies opgemaakt door Reclassering Nederland op 10 oktober 2025, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van het strafbare feit
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft opzettelijk brand gesticht in zijn woning. Zijn woning bevindt zich op de derde etage van een appartementencomplex. Door de brandstichting is een uitslaande brand ontstaan waarvan grote materiële schade het gevolg was. Een aantal bewoners kon, in verband met de schade veroorzaakt door de brand, tijdelijk niet in hun woning verblijven en moest elders een verblijfplaats zoeken.
Bovendien is een levensgevaarlijke situatie voor de bewoners en aanwezigen in het appartementencomplex veroorzaakt.
Brandstichting is een zeer ernstig strafbaar feit en een brandstichting als de onderhavige veroorzaakt maatschappelijke onrust en een gevoel van onveiligheid in de samenleving in het algemeen en bij de bewoners van het appartementencomplex in het bijzonder.
Op een dergelijk feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een aanzienlijke, onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Persoonlijke omstandigheden
Uit de justitieel documentatie van verdachte blijkt dat hij in 2023 ook is veroordeeld voor opzettelijke brandstichting en dat hem toen een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden is opgelegd. Ten tijde van de brandstichting liep verdachte nog in de proeftijd van deze veroordeling. De voorwaardelijke straf en de bijzondere voorwaarden, onder meer inhoudende een behandeling, hebben hem er niet van kunnen weerhouden opnieuw een dergelijk delict te plegen.
Door de psychiater is geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een posttraumatische stress-stoornis (hierna: PTSS), cannabismisbruik en acculturatieproblemen naast blootstelling aan rampen en oorlog. Doordat verdachte het ten laste gelegde ontkent kon door de psychiater geen uitspraak worden gedaan over de doorwerking van deze problematiek bij het delict en de toerekenbaarheid. In haar rapportage is de voorgeschiedenis en het probleemgedrag van verdachte inzichtelijk gemaakt. Op basis daarvan stelt de rechtbank vast dat verdachte door jeugdtraumas en algemene oorlogservaringen beschadigd is geraakt. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij de dag van de brandstichting in een geagiteerde stemming verkeerde door de televisiebeelden van de oorlog in Gaza en dat hij daardoor niet zichzelf was. Op basis hiervan concludeert de rechtbank dat de problematiek van verdachte van invloed is geweest op zijn handelen waardoor het ten laste gelegde hem in verminderde mate is toe te rekenen. De rechtbank zal hier ten guste van verdachte in de strafmaat rekening mee houden.
Uit de rapportages van de psychiater en de reclassering blijkt dat een klinische behandeling is aangewezen, maar voor een succesvolle behandeling van PTSS dient sprake te zijn van vrijwilligheid en ziektebesef en dit ontbreekt bij verdachte. Hierdoor wordt ingeschat dat bijzondere voorwaarden niet haalbaar zijn voor verdachte, omdat hij onvoldoende in staat lijkt te zijn om te begrijpen wat er van hem verwacht wordt. De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat eerder opgelegde bijzondere voorwaarden onder meer inhoudende een behandeling bij de Geestelijke Gezondheidszorg verdachte ook niet hebben weerhouden van het recidiveren. De rechtbank ziet daarom geen aanknopingspunten om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen.
De straf
Rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaar acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaren te hoog en niet passend. Anderzijds doet een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van de door verdachte reeds ondergane voorlopige hechtenis, zoals subsidiair bepleit door de raadsvrouw, onvoldoende recht aan de ernst van het bewezen verklaarde strafbare feit.
Alles afwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaren met aftrek van het voorarrest passend en geboden en daarom zal de rechtbank deze straf opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De maatregel
Doordat verdachte het ten laste gelegde ontkent kon door de psychiater geen uitspraak worden gedaan over het recidiverisico. Zij heeft echter op basis van verdachte zijn voorgeschiedenis geconcludeerd dat het gevaar voor herhaling op brandstichting niet uitgesloten kan worden en dat bovendien brandstichting in het verleden ook gezien zou kunnen worden als een vorm van inadequate coping. Als dit eenmaal een copingsvaardigheid is, dan is er grote kans dat verdachte als de druk weer oploopt, opnieuw brand gaat stichten. Daarnaast heeft de psychiater aangegeven dat het cannabismisbruik een risicofactor kan zijn doordat dit ontremming van zijn gedrag veroorzaakt.
Doordat verdachte geen zinvolle dagbesteding en geen sociaal netwerk heeft zijn er geen verdere beschermde factoren aanwezig.
Door de reclassering is het OXREC risicotaxatieinstrument gebruikt. Hierbij werd voornamelijk gekeken naar de eerdere brandstichting. De reclassering schat, gelet op haar
professionele oordeel, confrom de OXREC, de kans op recidive in als gemiddeld-hoog.
Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de kans dat verdachte, wanneer hij niet adequaat wordt behandeld, opnieuw opzettelijk brand sticht met de kans op gevaar voor goederen en personen, reëel aanwezig is. De rechtbank acht daarom voor de bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het noodzakelijk om naast de gevangenisstraf de GVM-maatregel, als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht, op te leggen en zal deze dan ook opleggen. Op deze wijze kan na afloop van de gevangenisstraf eventuele diagnostiek, klinische behandeling en/of hulp en toezicht plaatsvinden om het recidiverisico in te perken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 20 maart 2023 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord- Nederland te Leeuwarden is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 304 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De proeftijd is ingegaan op 4 april 2023. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 20 juni 2025 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf en ter terechtzitting heeft zij aangevoerd dat verdachte de algemene voorwaarde heeft overtreden en dat daarom de vordering moet worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de vordering moet worden afgewezen, omdat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft overtreden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat veroordeelde het bewezenverklaarde heeft begaan voor einde van de proeftijd en derhalve de algemene voorwaarde heeft overtreden. De rechtbank zal daarom de tenuitvoerlegging gelasten van de voorwaardelijk opgelegde straf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38z, 55 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren.

Beveelt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Legt aan de verdachte op de maatregel strekkende tot
gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking, als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18.136621.22:

Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 20 maart 2023, te weten:
120 dagen gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Dijkstra, voorzitter, mr. T.M.L. Wolters en mr. O.F. Brouwer, rechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 oktober 2025.
Mr. A. Dijkstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.