ECLI:NL:RBNNE:2025:4575

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 oktober 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
LEE 24/3473
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid burgemeester tot opleggen last onder dwangsom bij overtreding APV

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 30 oktober 2025, wordt de bevoegdheid van de burgemeester van Leeuwarden om een last onder dwangsom op te leggen aan eiser beoordeeld. Eiser is het niet eens met de opgelegde last, die verband houdt met een vermeende overtreding van artikel 2:74 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Leeuwarden. De burgemeester had op 30 april 2024 een last onder dwangsom opgelegd, omdat eiser volgens de burgemeester betrokken was bij drugshandel. Eiser betwist deze beschuldiging en stelt dat hij artikel 2:74 van de APV niet heeft overtreden, waardoor de burgemeester niet bevoegd zou zijn geweest om de last op te leggen. De rechtbank oordeelt echter dat de burgemeester wel degelijk bevoegd was en dat hij in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. De rechtbank concludeert dat de burgemeester voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser zich op een openbare plaats heeft opgehouden met het kennelijke doel om drugs te verhandelen, wat een overtreding van de APV inhoudt. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de last onder dwangsom in stand blijft. Eiser krijgt geen gelijk en er worden geen proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/3473

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats eiser], eiser

(gemachtigde: mr. P.H.W. Spoelstra),
en

de burgemeester van de gemeente Leeuwarden

(gemachtigden: mr. R. Posthuma en mr. A. Brouwer).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over een last onder dwangsom die de burgemeester aan eiser heeft opgelegd in verband met een overtreding van de Algemene Plaatselijke Verordening Leeuwarden (de APV). Eiser is het niet eens met deze beslissing. Hij stelt dat hij artikel 2:74 van de APV niet heeft overtreden, zodat de burgemeester niet bevoegd was om hem een last onder dwangsom op te leggen. Aan de hand van deze grond beoordeelt de rechtbank of de burgemeester de last onder dwangsom in redelijkheid aan eiser heeft kunnen opleggen.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de burgemeester bevoegd was om eiser de last onder dwangsom op te leggen en dat hij in redelijkheid van die bevoegdheid heeft gebruikgemaakt. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
De wettelijke regels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesverloop

2. Met het besluit van 30 april 2024 heeft de burgemeester aan eiser de last onder dwangsom opgelegd. Met het bestreden besluit van 5 augustus 2024 op het bezwaar van eiser is de burgemeester bij dat besluit gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De burgemeester heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 9 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van de burgemeester.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. De burgemeester heeft op 11 maart 2024 een bestuurlijke rapportage van de Politie Eenheid Noord-Nederland in Leeuwarden ontvangen. Hierin staat dat eiser op 7 maart 2024 in Hurdegaryp is aangehouden op verdenking van handel in verdovende middelen op de openbare weg in Leeuwarden. De aanleiding voor deze aanhouding was gelegen in de bevindingen van de politie dat een auto met twee inzittenden, waaronder eiser, door Leeuwarden reed en daarbij parkeerde ter hoogte van een woning van een bekende harddrugsgebruiker. Ook was er meermaals sprake van contact tussen de inzittenden van de auto en een bekende harddrugsgebruiker, waarbij de politie heeft geconstateerd dat er eenmaal ‘iets’ werd overgedragen. Een handhaver van de gemeente Leeuwarden zag daarnaast dat een bekende drugsgebruiker voor korte tijd in de auto stapte. In de bestuurlijke rapportage staat verder dat na de aanhouding een contant geldbedrag van € 410,- in de auto is aangetroffen. Bij fouillering van eiser zijn ook vermoedelijke verdovende middelen (harddrugs) aangetroffen. Ten slotte staat in de bestuurlijke rapportage dat een getuige, geconfronteerd met een contactmoment op 7 maart 2024 met de inzittenden van een auto, op 8 maart 2024 heeft verklaard dat hij drie à vier maal heroïne had gekocht van twee mannen van vermoedelijk Noord-Afrikaanse afkomst.
3.1.
Op 30 april 2024 heeft de burgemeester eiser gelast om artikel 2:74 van de APV na te leven op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per overtreding, met een maximum van € 20.000,-.
3.2.
Met het bestreden besluit van 5 augustus 2024 heeft de burgemeester het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de last onder dwangsom gehandhaafd.
Toetsingskader
4. Op grond van artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) is een bestuursorgaan dat bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang ook bevoegd een last onder dwangsom op te leggen. Een last onder dwangsom als bedoeld in artikel 5:31d van de Awb heeft, gelet op artikel 5:2, eerste lid, onder b, van de Awb, als doel het voorkomen van herhaling van een overtreding. De rechtbank moet beoordelen of de burgemeester bevoegd was een last onder dwangsom aan eiser op te leggen. Voor het ontstaan van die bevoegdheid is in dit geval vereist dat de burgemeester aannemelijk heeft gemaakt dat eiser artikel 2:74 van de APV heeft overtreden. Verder moet de rechtbank beoordelen of de burgemeester in redelijkheid van die bevoegdheid heeft gebruikgemaakt.
4.1.
Op grond van artikel 2:74 van de APV is het, onverminderd het bepaalde in de Opiumwet, verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
De ontvankelijkheid van het beroep
5. De burgemeester stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat het niet is gemotiveerd. Volgens de burgemeester betreft het beroepschrift slechts een ongemotiveerde ontkenning van feiten.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep van eiser wél ontvankelijk. Hij stelt namelijk dat hij artikel 2:74 van de APV niet heeft overtreden, zodat de burgemeester niet bevoegd was om een last onder dwangsom op te leggen. Nu dit een beroepsgrond is die is gericht tegen het bestreden besluit en die op zitting nader is toegelicht, ziet de rechtbank geen aanleiding om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
Is voldoende aannemelijk dat eiser artikel 2:74 van de APV heeft overtreden?
6. Eiser stelt dat hij artikel 2:74 van de APV niet heeft overtreden. Hoewel de burgemeester volgens eiser in beginsel mag afgaan op de juistheid van een bestuurlijke rapportage, meent hij dat uit de bestuurlijke rapportage van 11 maart 2024 niet volgt hij dat artikel heeft overtreden. Er zijn volgens hem namelijk slechts niet verifieerbare verklaringen afgelegd en de aangetroffen vermoedelijke harddrugs zijn niet onderzocht. Volgens eiser is daardoor geen feitelijke overtreding van de APV geconstateerd, zodat de burgemeester niet bevoegd was om hem een last onder dwangsom op te leggen.
6.1.
De burgemeester stelt zich op het standpunt dat het voldoende aannemelijk is dat eiser artikel 2:74 van de APV heeft overtreden en dat het opleggen van de last onder dwangsom een noodzakelijke, evenwichtige en evenredige maatregel is. Uit de bestuurlijke rapportage volgt volgens hem namelijk dat eiser betrokken was bij meerdere contactmomenten met ambtshalve bekende drugsgebruikers, waarbij tijdens één contactmoment een overdracht is gezien. Ook staat in de rapportage dat een ambtshalve bekende drugsgebruiker kortstondig bij eiser in de auto is gestapt. Op de zitting heeft de burgemeester hierover toegelicht dat het de betrokken agenten ambtshalve bekend is dat wanneer een drugsgebruiker kort instapt in een auto, er vaak een drugsdeal plaatsvindt. Het gaat om agenten van de Criminele Interventie Groep (CIG), een groep die zich al jaren bezighoudt met het opsporen van drugscriminaliteit in de gemeente Leeuwarden. De burgemeester heeft ter zitting toegelicht dat hun ook ambtshalve bekend is dat dealers vanuit [woonplaats eiser] (eisers woonplaats) naar Leeuwarden komen om daar te dealen in drugs. Verder zijn na de aanhouding vermoedelijke harddrugs aangetroffen in de kleding van eiser, waarmee volgens de burgemeester wordt voldaan aan het element ‘daarop gelijkende waar’ als bedoeld in artikel 2:74 van de APV. Ook is er contant geld gevonden in de auto en heeft een ambtshalve bekende drugsgebruiker volgens de burgemeester verklaard dat hij meermaals drugs heeft gekocht van eiser. Volgens hem kan het ‘kennelijke doel’ om drugs te verhandelen, als bedoeld in artikel 2:74 van de APV, blijken uit ervaringsfeiten en concrete omstandigheden. De aanwezigheid van drugs is hiervoor geen voorwaarde. Op basis van bovenstaande bevindingen in de bestuurlijke rapportage concludeert de burgemeester dat eiser artikel 2:74 van de APV heeft overtreden.
6.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
6.2.1.
De bestuurlijke rapportage is opgemaakt op basis van op ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal, politiemutaties en openbare bronnen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) mag de burgemeester, onverminderd zijn eigen verantwoordelijkheid om een besluit zorgvuldig voor te bereiden, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen die daarin zijn neergelegd. Als die bevindingen worden betwist, zal hij moeten onderzoeken of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. [1]
6.2.2.
Naar het oordeel van de rechtbank wekt wat eiser heeft aangevoerd geen twijfel aan de betrouwbaarheid van de bevindingen in de bestuurlijke rapportage. Eiser heeft de bevindingen inhoudelijk namelijk niet betwist. Hij heeft enkel gesteld dat de bevindingen in de rapportage niet kunnen leiden tot de constatering dat hij de APV heeft overtreden.
6.2.3.
De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester op basis van de in de bestuurlijke rapportage vermelde feiten terecht heeft geconcludeerd dat aannemelijk is dat eiser artikel 2:74 van de APV heeft overtreden. Daarvoor is onder meer van belang dat in de bestuurlijke rapportage staat dat agenten van de CIG in Leeuwarden hebben geconstateerd dat eiser vermoedelijk drugs dealde, waarna hij is aangehouden. Bij deze aanhouding zijn bij eiser vermoedelijke harddrugs aangetroffen. Dat deze niet zijn getest is niet van belang, in tegenstelling tot wat eiser stelt. Voor overtreding van het bepaalde in artikel 2:74 van de APV is de aanwezigheid van drugs namelijk geen voorwaarde. De bepaling wordt al overtreden door het ‘zich ophouden op een openbare plaats met het kennelijke doel’ zoals omschreven in dat artikel, zonder dat vaststaat dat de betrokkene op dat moment al drugs bij zich heeft of heeft verhandeld. [2]
6.2.4.
Op basis van bovenstaande feiten uit de bestuurlijke rapportage kan worden vastgesteld dat eiser zich in ieder geval op een openbare plaats heeft opgehouden met het doel om behulpzaam te zijn bij het afleveren of aanbieden van op drugs gelijkende waar in de gemeente Leeuwarden. Hij heeft daarmee artikel 2:74 van de APV overtreden. De overige omstandigheden in de bestuurlijke rapportage en ook hetgeen eiser heeft aangevoerd maken het niet minder waarschijnlijk dat hij deze bepaling heeft overtreden. Omdat sprake is van een overtreding van artikel 2:74 van de APV was de burgemeester bevoegd om de last onder dwangsom op te leggen.
6.2.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat hij had moeten afzien van het opleggen van een dwangsom. Hij heeft het algemeen belang bij het voorkomen van nieuwe overtredingen mogen afzetten tegen de persoonlijke belangen van eiser, en het algemeen belang hierbij zwaarder mogen laten wegen. Daarom heeft de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruikgemaakt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de last onder dwangsom in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in aanwezigheid van E.D.M. Nijbroek, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 5:2

1. In deze wet wordt verstaan onder:
(…)
herstelsanctie: een bestuurlijke sanctie die strekt tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding, tot het voorkomen van herhaling van een overtreding, dan wel tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding;

Artikel 5:31d

Onder last onder dwangsom wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.

Artikel 5:32

1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
(…)
Gemeentewet

Artikel 125

Het gemeentebestuur is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door de burgemeester, indien de last dient tot handhaving van regels welke hij uitvoert.
Een bestuurscommissie bezit de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang en de bevoegdheid tot het geven van een machtiging tot binnentreden van een woning slechts indien ook die bevoegdheid uitdrukkelijk is overgedragen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 13 augustus 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3817, r.o. 5.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1117, r.o. 4.3.