Op 11 november 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekers, vertegenwoordigd door [bestuurder van de rechtspersoon], hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van [gemeente] dat op 1 oktober 2025 twee standplaatsvergunningen heeft ingetrokken. Deze vergunningen waren eerder verleend voor de verkoop van aardappelen, groente en fruit op de weekmarkt in [gemeente]. De voorzieningenrechter heeft de belangen van verzoekers afgewogen tegen de belangen van het college en geconcludeerd dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden toegewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college niet voldoende heeft onderbouwd dat verzoekers zich schuldig maakten aan strafbare handelingen of oneerlijke concurrentie. Hierdoor zou het intrekken van de vergunningen onomkeerbare gevolgen kunnen hebben voor de verzoekers, die afhankelijk zijn van de omzet op de weekmarkt. De voorzieningenrechter heeft de werking van het besluit van 1 oktober 2025 geschorst en bepaald dat deze voorlopige voorziening vervalt na twee weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar, tenzij er binnen die termijn een verzoek om een voorlopige voorziening in het beroep wordt ingediend. Tevens is het college veroordeeld tot betaling van griffierecht en proceskosten aan verzoekers.