ECLI:NL:RBNNE:2025:4655

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 november 2025
Publicatiedatum
13 november 2025
Zaaknummer
18.300279.24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling met vuurwapen en vrijspraak poging doodslag

Op 12 november 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling en poging tot doodslag. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar voor zware mishandeling, waarbij hij op 18 september 2024 in Groningen met een vuurwapen op het slachtoffer heeft geschoten, wat resulteerde in vier schotwonden in de benen van het slachtoffer. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, omdat niet bewezen kon worden dat er een aanmerkelijke kans op overlijden van het slachtoffer was. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege vormverzuimen, maar dat deze verzuimen niet voldoende waren om de zaak te schaden. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, gedeeltelijk toegewezen, waarbij een schadevergoeding van 40.885 euro werd opgelegd, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer zwaar meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18.300279.24

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken

d.d. 12 november 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 oktober 2025, welk onderzoek is gesloten op 29 oktober 2025.
Verdachte is op 9 oktober 2025 verschenen, bijgestaan door mr. B. Hartman, advocaat te Amsterdam- Duivendrecht. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting van 9 oktober 2025 vertegenwoordigd door mr.
S.G. Broekstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 18 september 2024 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een (vuur)wapen meermalen, althans eenmaal, in de richting van het hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft geschoten, ten gevolge waarvan deze [slachtoffer] in zijn (boven)benen is
geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 18 september 2024 te Groningen aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten vier schotverwondingen in zijn (boven)benen, heeft toegebracht door met een (vuur)wapen meermalen, althans eenmaal, in de richting van het hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer] te schieten;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 18 september 2024 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een (vuur)wapen meermalen, althans eenmaal, in de richting van het hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft geschoten, ten gevolge waarvan deze [slachtoffer] in zijn (boven)benen is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie

Namens verdachte is betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat sprake is van een schending van een beginsel van behoorlijke procesorde, waardoor met grove veronachtzaming tekort wordt gedaan aan het belang van verdachte op een eerlijk proces. Het onderzoeksteam dat in de eerste fase na het feit belast is geweest met het onderzoek heeft steken laten vallen, waardoor essentieel bewijsmateriaal verloren is gegaan. Er is verzuimd om schiethanden af te nemen van aangever en om zijn kleding in beslag te nemen teneinde dit (forensisch) te kunnen bemonsteren op kruitsporen. Daarnaast is verzuimd om een aangetroffen boksbeugel veilig te stellen, fotografisch vast te leggen en te bemonsteren op forensische sporen. Dit betreffen vormverzuimen die onherstelbaar zijn.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, zo er al sprake is van een vormverzuim, dit geen consequenties hoeft te hebben.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie slechts sprake kan zijn in uitzonderlijke gevallen, namelijk als het verzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren een ernstige inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van
verdachte tekort is gedaan aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak.
In uitzonderlijke situaties is niet ontvankelijkheid als rechtsgevolg op overheidsoptreden ook mogelijk wanneer het gaat om handelen in strijd met de grondslagen van het strafproces, waardoor het wettelijk stelsel in de kern wordt geraakt.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier blijkt waarom er geen schiethanden zijn afgenomen van aangever. De handen van aangever zijn aanvankelijk wel verpakt in papieren zakken, maar in het ziekenhuis zijn deze zakken verwijderd omdat zij de noodzakelijke medische behandeling van aangever verhinderden. De keuze om nadien geen schiethanden meer af te nemen of de kleding van aangever niet in beslag te nemen voor forensisch onderzoek, is geen vormverzuim dat kan leiden tot niet- ontvankelijkheid van de officier van justitie.
In de auto waarin aangever zich na het incident bevond, is een boksbeugel aangetroffen. Een dag later heeft een hulpofficier van justitie beslist de boksbeugel te onttrekken aan het verkeer, waarna de boksbeugel is vernietigd.
De rechtbank verwijst naar artikel 116 van het Wetboek van Strafvordering, waaruit volgt dat het beslag slechts wordt beëindigd indien het belang van strafvordering niet of niet meer aanwezig is. In dit geval was dat belang wel degelijk aanwezig, nu aangever ook van een strafbaar feit wordt verdacht, te weten (zware) mishandeling van verdachte. De rechtbank is daarom van oordeel dat hier sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. De verdediging heeft echter onvoldoende aangetoond op welke wijze verdachte, in het licht van hetgeen hem ten laste is gelegd, door dit vormverzuim in zijn belangen is geschaad. Verdachte wordt immers verweten dat hij op aangever heeft geschoten, hetgeen hij ontkent te hebben gedaan. Het is de rechtbank niet gebleken dat het verzuim de boksbeugel in beslag te houden zodanig afbreuk heeft gedaan aan het recht van verdachte om zich op een eerlijke wijze tegen dit verwijt te kunnen verdedigen dat dit tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie zou moeten leiden.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het subsidiair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat slechts een paar personen direct getuige zijn geweest van hetgeen zich -in een sneltreinvaart- in de woning heeft afgespeeld. Kort na het voorval hebben [getuige 1] en [getuige 2] verklaard dat aangever op een agressieve wijze, met een hoop lawaai en geschreeuw de woning betrad. [getuige 2] heeft bovendien verklaard dat verdachte niet over een pistool beschikt. Hier tegenover staan de verklaringen van [getuige 3] , waaraan de verdediging minder bewijswaarde toedicht. Zij heeft op essentiële punten anders verklaard dan aangever [slachtoffer] en bovendien heeft zij voorafgaand aan haar tweede verklaring overleg gehad met aangever.
Op basis van deze getuigenverklaringen kunnen de twee lezingen over het feit onvoldoende worden gefalsificeerd, dan wel geverifieerd. Ook de overige stukken in het dossier bieden hier geen uitkomst. Nu daarmee ook het door verdachte geschetste scenario dat aangever diens woning is binnengestormd, waarbij een door aangever meegebracht vuurwapen in een ontstane worsteling zou zijn afgegaan, niet kan worden gefalsificeerd, blijft teveel twijfel aan de aangifte kleven om tot een bewezenverklaring te komen.
In ieder geval moet verdachte van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
vrijspraak
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie en de raadsman, het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe dat op grond van de inhoud van het dossier niet te bewijzen is dat er een aanmerkelijke kans op het overlijden van aangever was. Niet duidelijk is geworden vanuit welke positie is geschoten, met welk wapen is geschoten en waarop het wapen was gericht.
bewijs
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde bewezen en past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 9 oktober 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik ben op 18 september 2024 rond 19.00 uur naar [adres] te Groningen gegaan. Het zou kunnen dat ik een Albert Heijn-tas bij mij had toen ik bij [getuige 1] kwam. [slachtoffer] kwam binnen. Er is een schot gelost.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 22 september 2024, opgenomen op pagina 16 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 2024255998/2024259514 d.d. 11 november 2024, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Op 18 september 2024 vertelden [getuige 4] , nichtje van [verdachte] , en mijn dochter dat [verdachte] had geroepen: "Die kankerkickbokser gaat ook dood" dan wel woorden van gelijke strekking. Ik ben toen naar het huis van [getuige 1] , de stiefdochter van [verdachte] , gegaan. Ik heb mijn dochter toen bij de hand genomen en klopte aan de deur bij [getuige 1] . Ik zag dat [getuige 2] , de vrouw van [verdachte] , de deur open deed en ik ben toen naar binnen gelopen, met mijn dochter aan de hand, [getuige 3] liep achter of naast mij.
Ik vroeg aan [verdachte] : "Dus deze kankerkickbokser moet dood?" Ik hoorde dat [verdachte] zei: "Ja dat heb ik gezegd." Ik zag dat [verdachte] opgestaan was van de bank. Ik zag dat hij een pistool uit een blauwe Albert Heijn-tas pakte. Ik hoorde dat hij een schot loste. Ik voelde dit in mijn beide benen en ik zag dat er bloed uit mijn linkerbeen kwam.
3. Een schriftelijk bescheid, te weten een geneeskundig letselverslag, los gevoegd bij voormeld dossier en op 8 april 2025 opgemaakt en ondertekend door [arts] , forensisch arts, voor zover inhoudend:
Betrokkene: [slachtoffer] .
Met toestemming van betrokkene werd medische informatie opgevraagd bij de afdeling Traumachirurgie van het [ziekenhuis] . De volgende brieven werden ontvangen op 31 januari 2025:
afschrift van de brief van de Spoedeisende Hulp (SEH) [ziekenhuis] d.d. 19 september 2024
afschrift brief chirurg [ziekenhuis] d.d. 10 januari 2025
ad 1: De brief bevat in essentie de volgende medische informatie:
34-jarige patiënt komt per ambulance op de spoedeisende hulp i.v.m. 4 schotverwondingen.
Wonden worden lokaal verdoofd en gespoeld. De wondranden worden verwijderd en de wonden worden door de huid gehecht.
Conclusie:
Linker bovenbeen: 2 wonden
Rechter bovenbeen: 2 wonden
Ad 2: De brief bevat in essentie de volgende medische informatie:
Reden van komst: wondcontrole op 20-09-2024 Lichamelijk onderzoek:
Been links: twee hechtwonden, wonden zijn gesloten.
Been rechts: wond buitenzijde knie fraai gesloten. Wond binnenzijde wijkt oppervlakkig over 0,5 cm. Oude bloeduitstorting wordt ontlast, gespoeld en verbonden.
Beleid:
Hechtingen over 12 dagen door huisarts te verwijderen
Wond binnenzijde rechter bovenbeen tweemaal daags spoelen tot deze gesloten is.
4. Een schriftelijk bescheid, te weten een brief van medisch adviseur [medisch adviseur] d.d. 11 juli 2025, gevoegd als productie 9, bijlage 1 bij de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] , voor zover inhoudend:
Als gevolg van een schotverwonding in het rechter bovenbeen heeft dhr. [slachtoffer] een partieel letsel opgelopen van een grote zenuw (n. ischiadicus). Dat heeft vooral geleid tot sensibiliteitsstoornissen, neuropathische pijnklachten, maar ook een krachtvermindering in de voetstrekkers en -heffers (klapvoet). Daardoor heeft hij nu een orthese voorgeschreven gekregen.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige
d.d. 20 september 2024, opgenomen op pagina 126 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 5] :
Op 18 september vertelde [getuige 4] dat zij zag dat [verdachte] door de straat liep en dat hij aan het roepen was: “Waar is die kanker kickbokser [slachtoffer] ”. Omstreeks half tien, kwart voor tien zagen wij de auto van [verdachte] voor het huis van [getuige 1] staan dus daarom liepen we daar heen. Ik zag dat [slachtoffer] naar binnen liep. Ik stond achter [slachtoffer] in de hal en ik zag [verdachte] op de bank zitten. Ik zag dat hij een Albert Heijn-tas naast zich had. Ik zag dat [verdachte] een pistool uit de Albert Heijn-tas pakte. Ik rende met [naam] naar buiten. Ik hoorde twee à drie schoten. Ik zag dat [slachtoffer] op mij af kwam lopen. Ik hoorde [slachtoffer] zeggen dat hij was
beschoten. Ik zag een wond aan [slachtoffer] zijn been. Ik hoorde [slachtoffer] zeggen dat [verdachte] hem in zijn been had geschoten.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Hoewel onduidelijk is gebleven wat zich precies heeft afgespeeld in de woning van de stiefdochter van verdachte, acht de rechtbank op basis van de opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte met een vuurwapen in de richting van het lichaam van aangever heeft geschoten en hem daarbij heeft geraakt.
Verdachte heeft ontkend dat hij een wapen bij zich had, maar de rechtbank hecht geen geloof aan deze verklaring. Aangever heeft meteen na het incident verklaard dat verdachte een wapen uit een Albert Heijn- tas pakte, wat wordt bevestigd door zijn partner, [getuige 3] . Ter terechtzitting is verdachte teruggekomen op zijn stellige ontkenning tegenover de politie dat hij een Albert Heijn-tas bij zich had, na door de rechtbank te zijn geconfronteerd met de verklaring van zijn stiefzoon dat hij een Albert Heijn-tas aan verdachte had meegegeven.1 Dat [getuige 3] haar verklaring heeft afgestemd met aangever, is niet aannemelijk geworden. Bovendien is de rechtbank ambtshalve bekend dat aangever in beperkingen zat, zodat overleg met aangever niet mogelijk was. Dat het wapen door [slachtoffer] is meegenomen en is afgegaan in een worsteling die tussen verdachte en aangever was ontstaan, is niet aannemelijk geworden. Niemand anders dan verdachte, ook niet de op dat moment in de woonkamer aanwezige vrouw en dochter van verdachte, heeft verklaard over een worsteling of een door [slachtoffer] meegebracht vuurwapen.
Gelet op het letsel van aangever, acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling, het subsidiair ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 18 september 2024 te Groningen aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten vier schotverwondingen in zijn (boven)benen, heeft toegebracht door met een vuurwapen meermalen in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] te schieten.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
subsidiairzware mishandeling.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en daaraan verbonden een bijzondere voorwaarde, te weten een contactverbod met aangever. Een locatieverbod, zoals gevraagd door aangever, acht de officier van justitie niet uitvoerbaar, nu zowel aangever als verdachte op [adres] wonen. Verdachte zou door een dergelijk verbod uitzonderlijk beperkt worden in zijn bewegingsruimte rondom zijn woning en zou amper in staat zijn om zijn familieleden te bezoeken.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld de door de officier van justitie gevorderde straf passend te vinden, mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van Reclassering Nederland d.d. 8 september 2025, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 4 juni 2025, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling door met een vuurwapen op het lichaam van het slachtoffer te schieten. Het slachtoffer heeft hierdoor twee schotwonden in ieder been opgelopen. Verdachte heeft met zijn handelen een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Uit een door het slachtoffer ter terechtzitting afgelegde verklaring is de impact gebleken die het incident op hem en op zijn carrière als professioneel kickbokser en beveiliger heeft gehad en nog steeds heeft. Zijn carrière als kickbokser is voorgoed voorbij en zijn werk als beveiliger kan hij niet meer goed uitvoeren. De verwachting is dat het slachtoffer de rest van zijn leven last zal blijven houden van de beperkingen die hij heeft. Los van de fysieke beperkingen heeft het slachtoffer ter zitting daarover verklaard dat hij dagelijks wordt herinnerd aan hetgeen er gebeurd is, wat logischerwijs ook tot psychisch letsel bij het slachtoffer heeft geleid. Het feit heeft zich bovendien afgespeeld in een woning, waarin ook kinderen aanwezig waren. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan en is van oordeel dat alleen een gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats is.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een deels voorwaardelijke straf op te leggen. Dit zou aangewezen zijn om verdachte ervan te weerhouden om opnieuw een (soortgelijk) strafbaar feit te plegen of om er bijzondere voorwaarden aan te verbinden om het gevaar voor herhaling in te perken. De reclassering heeft geen inschatting kunnen maken van het risico op herhaling en heeft evenmin aanleiding gezien om bijzondere voorwaarden te adviseren om een eventueel risico op herhaling te minimaliseren.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding om een contactverbod met aangever op te leggen, nu het dossier, het reclasseringsrapport noch het verhandelde ter terechtzitting hiertoe aanleiding geven. Bovendien zal dit verbod, net als een locatieverbod, lastig uitvoerbaar zijn, nu verdachte en aangever beiden op [adres]
wonen en elkaar daar onvermijdelijk zullen treffen.
Alles overwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 632.691,50 ter vergoeding van materiële schade, 40.000,- ter vergoeding van immateriële schade en 10.000,- ter vergoeding van nader te onderbouwen schade in een eventuele procedure in hoger beroep, dit alles vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
De benadeelde partij heeft tevens om een contact- en locatieverbod verzocht als vrijheids-beperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van vijf jaar, dan wel als bijzondere voorwaarde onder een voorwaardelijk strafdeel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schade en de posten kledingkosten en factuur Laumen Expertise volledig kunnen worden toegewezen. Ten aanzien van de post medische kosten is alleen de eigen bijdrage van 2025 toewijsbaar. Derhalve kan in totaal een bedrag van 43.052,50 worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, het volgende bepleit.
De post kledingkosten moet worden gematigd, nu niet is gebleken dat het nieuwe kleding betrof en niet alle kleding onbruikbaar zal zijn geworden. Een deel van de kleding is aan de benadeelde teruggeven.
Het bedrag dat aan inkomstenderving wordt gevorderd, ziet vooral op toekomstige schade en niet op reeds geleden schade. Het is in zijn geheel niet duidelijk hoe het leven van de benadeelde partij tot het moment van zijn overlijden zal verlopen. Deze post leent zich er dan ook niet voor om in het strafproces te laten behandelen en moet niet-ontvankelijk worden verklaard, dan wel excessief gematigd worden.
De post factuur Laumen Expertise betreft indirecte schade en komt niet voor vergoeding in aanmerking.
De gevorderde immateriële schade is naar Nederlandse maatstaven uitzonderlijk hoog en het is voorstelbaar dat de rechtbank tot het besluit zal komen om deze post te matigen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder subsidiair bewezen verklaarde.
De gevorderde materiële schade wordt tot een bedrag van 885,- toegewezen. Dit betreffen de posten kledingkosten ad 500,- en medische kosten ad 385,- (eigen risico zorgverzekering 2025). De post
kledingkosten is weliswaar niet onderbouwd met bonnen, maar aannemelijk is dat de kleding onherstelbaar beschadigd is geraakt. Bovendien heeft de benadeelde partij ter terechtzitting verklaard dat hij de kleding in 2024 heeft gekocht en is rekening gehouden met afschrijving. De rechtbank zal de post medische kosten voor het overige (eigen risico zorgverzekering 2024) niet-ontvankelijk verklaren, omdat dit deel onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank is tevens van oordeel dat de benadeelde partij in het overige deel van de materiële schade niet-ontvankelijk is. Dit betreft de posten inkomstenderving ad
629.304,- en factuur Laumen Expertise ad 2.117,50. De rechtbank beschikt over onvoldoende informatie om de hoogte van de inkomstenderving te kunnen beoordelen. Zo is er teveel onduidelijkheid over de medische eindsituatie van de benadeelde partij, zijn arbeids(on)geschiktheid en daarmee zijn toekomstige verdiencapaciteit. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. Omdat het rapport van Laumen Expertise op dit moment onvoldoende feitelijke grondslag biedt om de vordering ter zake het verlies van verdienvermogen toe te wijzen, zal de rechtbank de benadeelde partij ook ten aanzien van de gevorderde factuurkosten niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan het deel van de vordering waarin hij niet-ontvankelijk is verklaard bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De gevorderde immateriële schade ad 40.000,- zal volledig worden toegewezen. Er is sprake van fysiek letsel, bestaande uit voet- en beenletsel, en geestelijk letsel in de vorm van PTSS. De benadeelde partij heeft daarom aanspraak op vergoeding van immateriële schade. De hoogte daarvan is, mede gelet op de aangedragen categorieën uit de Rotterdamse schaal, voldoende onderbouwd en is door verdachte onvoldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank acht de vordering alleszins redelijk, gelet op de ernst van het feit en de impact die het op de benadeelde partij heeft gehad en zal hebben.
De benadeelde partij heeft ook vergoeding gevorderd van een bedrag ad 10.000,- aan
nader te onderbouwen schade (materiële schade, immateriële schade en/of proceskosten voor eventueel hoger beroep) oftewel toekomstige schade. Schade die nog niet is geleden komt alleen voor vergoeding in aanmerking als concreet wordt onderbouwd dat de gevorderde schade in de toekomst daadwerkelijk zal worden geleden. In dit geval ontbreekt een onderbouwing. Dit deel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
Dit betekent dat de vordering tot een bedrag van 40.885,- zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 september 2024.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van 40.885,- (zegge: veertigduizend achthonderdvijfentachtig euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 september 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering niet-ontvankelijk, voor zover deze betrekking heeft op de posten medische kosten 2024 ( 385,-), inkomstenderving en factuur Laumen Expertise. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wijst de vordering af, voor zover deze betrekking heeft op de post nader te onderbouwen schade.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 40.885,- (zegge: veertigduizend achthonderdvijfentachtig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 september 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 885,- aan materiële schade en 40.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 239 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Zwarts, voorzitter, mr. H.H. Kielman en
mr. M.O. Thijsen, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 november 2025.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1. proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 oktober 2024, opgenomen op pagina 159 e.v. van het dossier